Mozes' vlucht naar Midian
Predikatie door Ds. P. VAN ZONNEVELD
Ps. 26 : 8 en 7
Lezen: Exodus 2 : 1-15
Ps.119:3
Ps. 142:4, 1, 6 en 7
Ps. 85 : 1
Ps.138:2
„Als nu Farao deze zaak hoorde, zo zocht hij Mozes te doden; doch Mozes vlood voor Farao’ s aangezicht en woonde in het land Midian, en hij zat bij een waterput.”
Exodus 2:15.
Het gebeurt meermalen, dat men begonnen reddingswerk moet afbreken.
Mijnwerkers in een door explosie afgesloten schacht zien reikhalzend uit naar bevrijding ; de reddingsploeg is koortsachtig bezig. Helaas - men moet het werk stopzetten. Het is onmogelijk een toegang te banen tot de ongelukkigen.
Vreselijk is het niet in staat zijn te bevrijden, het aangevangen werk te moeten afbreken.
Te moeten ophouden, terwijl iets nog niet voltooid is, terwijl het doel nog niet bereikt is, is reeds erg.
We kunnen met enthousiasme aan iets 'begonnen zijn, we kunnen ons een bepaald doel gesteld hebben, en dan opeens komt er een kink in de kabel. Noodgedwongen moeten wij het opgeven.
Jongelui hebben hun idealen. Wreed kunnen ze verstoord worden.
Jongemensen bouwen aan de toekomst. In één moment kunnen de verwachtingen afknappen.
Een belangrijke post kan bekleed worden, en plots kan er iets zijn, dat voor altijd uitschakelt.
Puinhopen, ze zijn er, en daarop de teleurgestelden, de uitzicht-lozen, de wanhopigen, de handen wringenden, de eenzamen, de gebrokenen, slakend hun waaroms.
Ook Mozes kwam eens terecht op een puinhoop. Mozes de man Gods. Hij was begonnen aan het schone werk der verlossing van Israël.
Israël was het volk des Heeren. Dat volk had het zwaar in Egypte. Naar Gods belofte zou dat volk echter verlost worden, uitgeleid en naar Kanaën gebracht worden.
Mozes wist zich tot dit verlossingswerk geroepen. Heel Gods leiding in zijn leven wees er op, dat hij bestemd was om Israëls verlosser te zijn.
Doch nauwelijks is hij met dit werk begonnen, of het wordt hem reeds bij de handen afgebroken; en pas later in zijn leven leert hij verstaan het waarom hiervan.
Gods Woord spreekt ons hier van:
AFGEBROKEN VERLOSSINGSWERK.
We zien:
1. hoe Mozes' werk afgebroken werd;
2. waarom Mozes' werk afgebroken werd.
U wordt voorgesteld Mozes op de vlucht, als misdadiger, als moordenaar. Hij heeft een medemens neergeslagen, van het leven beroofd. Wel niet in koelen bloede, met voorbedachte rade — het was in een moment van niet meer kunnen nadenken, een ogenblik van drift-onttomende boosheid over onrecht, dat een ander werd aangedaan —, maar toch...... hij heeft gedood, hij is gekomen aan het beeld Gods, aan het door God in het zesde gebod beschermde leven.
Op-de-vlucht-zijn is niet zo verbazingwekkend. Dat komt meer voor. De kranten vertellen er dikwijls van. Mensen, die iets op hun kerfstok hebben, en die het hazenpad hebben gekozen.
We moeten evenwel erkennen, dat de innerlijke gesteldheid van zulken meestal onze aandacht niet heeft. Onze verontwaardiging over het misdrijf is doorgaans zo groot, dat voor ons slechts van belang is de arrestatie van de booswicht en zijn ontvangen van de gerechte straf.
Besef echter eens de geweldige spanning, de folterende angst in de misdadiger op zijn vlucht. Het arrestatiebevel is gegeven. Men is op zoek naar hem. Nergens is hij veilig. Opgejaagd vlucht hij steeds verder. Elk moment kan hij de hand van de overheidsdienaar op de schouder voelen......
Zo nu ook Mozes, de moordenaar ; en hij vlucht weg mee de dood op de hielen. Het gaat hier om leven of dood. Wordt hij gepakt, dan krijgt hij niet tien of twintig jaar of levenslang, maar dan wordt hij zonder pardon gedood.
Ook dit: het krijgen van de doodstraf, als Mozes gearresteerd wordt, stempelt wat hier aan de hand is, nog niet tot iets buitengewoons. Er zijn er meer, die door de dood achtervolgd worden. We kijken even verbaasd op, als we weer lezen van een drama rond de Berlijnse muur; we zijn verontwaardigd, maar we vinden het niet iets heel bijzonders.
Het buitengewone hier is, dat het Mozes is, die wegvlucht. Mozes de van God gegeven verlosser. Hij is voorbestemd om Israël te verlossen.
Israël kromt zich onder het slavenjuk in Egypte. Het wordt met de zweep voortgedreven om meer en meer te presteren. Onmenselijk is de behandeling. Het is Farao's doel om de weerkacht te breken, om het volk geestelijk dood te maken, zodat het is futloos, zonder enige kracht.
Van dat volk, dat zo zeer in nood is, waarvan hij de verlosser moet zijn, vlucht hij weg, moet hij wegvluchten, noodgedwongen, om zijns levens wil. Doch daardoor wordt die verlossing totaal onmogelijk. Dat, waartoe Mozes zich geroepen voelt, kan niet meer. Hij kan Israël niet meer verlossen.
Zouden Gods beloften nu hun vervulling missen?
Israël leeft onder de belofte van de uittocht uit Egypte en de ingang in Kanaan, het land van rust en overvloed. De Heere heeft dat Zelf Zijn volk toegezegd.
Het schijnt, dat God slechts wikt, en de mens beschikt. Zou Gods macht niet op kunnen tegen Farao's macht ? Zou de Heere soms Mozes doodslag niet hebben kunnen voorkomen ? Of zou de Heere nu Zijn hand hebben afgetrokken van Mozes vanwege zijn misdaad ?
's Heeren hand, bewarend en leidend, was duidelijk uitgekomen.
Het is eigenlijk een wonder, dat Mozes nog in leven is. Immers de dood dreigde reeds, toen hij geboren werd. Daar was het bevel van Farao, dat alle pasgeboren zonen van de Israëlieten in de Nijl verdronken moesten worden. Farao vreesde toekomstige Israëlitische overheersing. Hij werd groot-moordenaar.
De geschiedenis is bekend. Een drietal maanden wisten Jochebed en haar man hun kind verborgen te houden. Toen dat niet langer ging, werd een biezen kistje genomen, het kind er in gelegd, en toen in het water van de Nijl gezet. Toen kwam daar de Egyptische prinses, de dochter van Farao, en zag het kistje. Het werd opengemaakt, en toen zij het kind aanschouwde en het klagelijk geschrei hoorde, werd zij met barmhartigheid bewogen. Op dat ogenblik stormde Mirjam, Mozes' zuster, van achter een boom te voorschijn, en bood aan een vrouw te zoeken, die het kind kon grootbrengen. Zo kwam Mozes terug in het ouderlijk huis.
Later ging hij naar het koninklijk hof. Farao's dochter beschouwde hem zelfs als haar eigen zoon. Zij gaf hem een uitstekende opvoeding. Zij liet hem onderwijzen in al de wijsheid der Egyptenaren. Mozes gold toen als machtig in woorden en werken.
in dit alles was Gods hand. Hij bewaarde Mozes bij liet leven, opdat de Heere straks door Mozes Zijn volk zou verlossen. Hij leidde het zo, dat Mozes aan het hof opgevoed en onderwezen werd, opdat Mozes bekwaam werd leidsman van het volk te zijn.
Zou nu heel dat werken Gods op een mislukking zijn uitgelopen?
Het scheen eerst, dat Moves weldra Israël zou verlossen.
Op zekere dag ging hij uit liet weelderige paleis naar het volk, dat voortzwoegt in slavendienst. Mozes doet zijn keuze! Geweldig is dat! Bijna onbegrijpelijk, misschien geheel onbegrijpelijk!
Stel het u duidelijk voor wat hier. gebeurt. Als aangenomen kind van Farao's dochter is hij prins. 't Is mogelijk, dat hij kroonpretendent is, dat hij straks Farao zal opvolgen en op de troon zitten. In ieder geval heeft hij als een der eersten van de Egyptenaren schitterende vooruitzichten. Een schone toekomst ligt voor hem. ?klacht, eer en aanzien zullen zijn deel worden. Zijn rijkdom zal enorm zijn. Alles zal hij zich kunnen veroorloven, wat hij ook maar begeert. Reeds nu kan hij zich alles permitteren ; reeds nu baadt hij zich in weelde. Hij is de rijke prins.
Daartegenover staat de armoe van het volk Israël. Wat heeft dat volk nu eigenlijk? Het heeft geen goud, geen zilver. Het heeft slechts slavendienst. Het staat onder de brandend hete zon bij de steenovens. Het buigt de rug onder de zware steenlasten, en al maar meer wordt het aangedreven tot hogere arbeidsprestatie, zelfs met de zweep.
Zeker, dat volk heeft de belofte van Kanaän. Doch ieder weldenkend mens houdt zich toch aan het heden, aan wat nu is, en niet aan wat morgen kan zijn. Wie neemt het onzekere voor het zekere?
Stel ze tegenover elkaar : het leven aan het rijk hof èn het leven van het arme Israël. De keus is toch niet moeilijk ?
Evenwel Mozes kiest Israël, en dat niet slechts met het woord, maar ook met de daad. Hij gaat uit, Hij zoekt de eenwording met het volk.
Onbegrijpelijk! Is hij nog wel bij zijn verstand? Is de grote geleerdheid hem soms naar het hoofd gestegen?
Mozes' keuze is beslist en weloverwogen! Hij weet, wat hij doet. „Door het geloof heeft Mozes, nu groot geworden zijnde, geweigerd een zoon van Farao's dochter genaamd te worden; verkiezende liever met het volk van God kwalijk behandeld te worden dan voor een tijd de genieting der zonde te hebben ; achtende de versmaadheid van Christus meerdere rijkdom te zijn dan de schatten in Egypte, want hij zag op de vergelding des loons."
Duidelijk wordt gezegd, waaruit deze keuze opkwam. Dat is het geloof. Door het geloof kwam hij tot deze keus.
Mozes heeft andere ogen ontvangen: geloofsogen; en deze waarderen en taxeren anders dan de natuurlijke ogen. Voor de natuurlijke ogen doet hij de allerslechtste keus, maar voor de geestelijke de allerbeste. Hij ziet, dat de God van Israël, de Heere, meer te bieden heeft dan Egypte met al z'n rijkdom en genietingen. Kanaan, het beloofde land, de inwoning van de Heere, het nabij de Heere te zijn, de Heere zelf is hem verreweg het beste. Hij ziet, dat wat Egypte geeft slechts voor de tijd is, maar dat wat de Heere geeft niet alleen voor de tijd, doch ook voor de eeuwigheid is; voor leven en sterven. De schatten, die de Heere te bieden heeft, gaan mee over de grens van tijd en eeuwigheid.
Is het reeds bij u tot die goede en onberouwelijke keus gekomen? Jongens en meisjes, kennen jullie die keus ? De Heere roept op tot een besliste keus: Kiest u heden, wie gij dienen zult! Heden, let daar op ; niet morgen, doch heden. Want heden is het de welaangename tijd, de dag der zaligheid. Heden, nu u Zijn stem hoort.
Die keus kan niet zijn èn...... èn. Die is óf...... óf. Het is óf Egypte óf Israël, dat is óf de wereld óf de Heere; óf de genietingen van de wereld óf de genietingen van de nabijheid des Heeren. Een samengaan is hier onmogelijk. Wereldrijk en Godsrijk zijn volkomen tegenovergesteld. Satan, de vorst der duisternis, is de overste van de wereld. Wie leeft bij het èn...... èn, komt om.
De wereld biedt veel. Allerlei rijkdommen, genoegens en vermaak. Echter, al zoudt u alles van de wereld hebben, u bent in wezen nameloos arm, Hoe zult u rechtvaardig voor God verschijnen? U hebt geen rechtigheid, geen heiligheid, geen vergeving der zonde, geen verzoening, geen vrede. God is niet uw Vader, doch uw Rechter.
De Heere biedt u aan Zijn schatten. Alles, waar het u aan ontbreekt. Rijkdommen, die eeuwigheidswaarde hebben. Het is zelfs aan uw voorhoofd betekend en verzegeld.
De ogen moeten daarvoor geopend worden. Blijven ze gesloten, dan is de goede keus slechts een dwaze keus. Van nature blind. Dan kunt u de dingen niet op hun juiste waarde taxeren. Blind zijn is erg ; blind blijven is nog erger. De Heere Zelf heeft de ogenzalf. Onbekeerde, blinde, hier past de bede: Gij, zone Davids ontferm u mijner. Stel deze bede niet uit, om uws levens wil niet!
Mozes gaat uit.
Hier is de daad des geloofs. Door het geloof gaat hij uit. Hij aanschouwt de lasten van Israël, de dwangarbeid, die het volk verricht.
Als hij uitgaat, gebeurt dat verschrikkelijke. Hij is getuige van de jammerlijke mishandeling van een van zijn broederen. Een Egyptenaar slaat een Israëliet, en deze moet het zich laten welgevallen. Het minste verzet kan vreselijke gevolgen hebben. Medelijden en verontwaardiging vervult Mozes. Dit onrecht aanzien, kan hij niet verdragen. Het bloed begint in hem te koken. Een tomeloze drift ontwaakt. Snel kijkt hij in het rond. Er is niemand te zien. Dan balt hij de vuist en heft hem op en laat hem met geweld neerkomen op het hoofd van de Egyptenaar. Deze zijgt ineen, en is onmiddellijk dood. Vlug bergt Mozes het lijk onder het zand.
Dit is nu Mozes. De man van de daad. In menselijk oog is hij wel het meest geschikt om het werk der verlossing te volbrengen. Hier vangt hij dat werk aan. Hij meent, dat zijn broederen nu zullen verstaan, dat God door zijn hand hun verlossing geven zal. De van de slaande Egyptenaar bevrijdde Israëliet zal immers wel vertellen, wat Mozes heeft gedaan. Het gerucht zal zich wel snel verbreiden onder Israël, en van oor tot oor gaan.
De volgende dag gaat Mozes weer uit. Hij gaat uit om het begonnen werk der verlossing voort te zetten. Hij gaat zich als Israëls verlosser aan Israël presenteren.
Nu ziet hij twee broeders samen twisten. De een slaat de ander. Tot degene die slaat, komt Mozes' vraag: waarom slaat gij uw naaste? Doch minachtend klinkt dan de smalende en beledigende wedervraag: wie heeft u tot een overste en rechter over ons gezet ? Zegt gij dit om mij te doden, gelijk gij de Egyptenaar gedood hebt ?
Mozes krijgt een geweldige klap. Alles stort op één moment als een kaartenhuis ineen. Alles is volkomen mislukt. Het volk verstaat niet zijn bedoeling. Het accepteert hem niet als verlosser ; het verwerpt hem.
Straks komt ook Farao ter ore wat Mozes gedaan heeft. Mozes is verraden door zijn eigen volk. Farao begrijpt terstond wat Mozes' daad betekent. Hij overziet de konsekwentie er van. Dit kan uitlopen op een algemene opstand. Er is maar één oplossing om het dreigende gevaar af te wenden, en dat is de dood van Mozes. Het bevel gaat uit om Mozes te arresteren.
Nu is het onmogelijk het begonnen verlossingswerk voort te zetten. Het wordt radikaal afgesneden. Mozes moet vluchten. Hij vlucht de woestijn in om straks in de kale vlakten der woestijn schapenhoeder te worden.
Aangekomen in Midian, gaat hij zitten bij een waterput. Daar zit hij eenzaam en berooid. Het is niet moeilijk zijn gedachten te raden. Wel is hij het doodsgevaar ontkomen en buiten het bereik van Farao, maar hij is diep ontgoocheld. Hij meende toch echt geroepen te zijn tot het verlossingswerk, en zijn keuze was toch oprecht. Doch nu is dit werk totaal afgebroken.
Zal hij zichzelf niet verwijten en beschuldigen ? Zal die vraag er niet zijn: waarom ben ik zo onbesuisd te werk gegaan? Waarom heb ik die zonde gedaan? Ben ik wel Israëls verlosser? Is het wel echt? Heb ik mijzelf niet iets ingebeeld? Heb ik mijzelf niet bedrogen?
Deze situatie kan ook de uwe zijn. Zulk iets is niet zo heel vreemd voor de kinderen Gods. Er kan een tijd in uw leven geweest zijn, dat de Heere vrezen, Hem dienen, belijdenis doen, verlost worden en in het hemelse Kanaän komen voor u mogelijk was. Doch vandaag is dat niet meer mogelijk. Het kan niet meer. Uw geestelijk huis is plotseling of langzamerhand ineen gestort. U zit op de puinhopen er van. Alle hoop is u geheel ontvallen.
Vroeger hadt u evenals Mozes de strijd aangebonden. Satan, wereld en zonde hielden in slavendienst. Zij beletten de verlossing. De heilige oorlog werd verklaard. Echter in plaats van offensief werd de strijd uwerzijds defensief. U bemerkte de geweldige kracht van satan, wereld en zonde. U kon daar niet meer tegenop. Tenslotte moest u vluchten.
In deze situatie vermenigvuldigen zich de gedachten. Daar is zelfbeschuldiging en zelfverwijt. U hebt niet ten bloede toe tegengestaan. U hebt alles stukgemaakt. Sloot u uzelf eerst binnen de hemel, nu sluit u u er buiten. Ieder kan in de hemel komen, maar u niet meer. Dat wat vroeger was, daaraan wordt getwijfeld. Saul, Judas, de gelijkenis van het huis met bezemen gekeerd komen voor de aandacht. Over de zonde tegen de H. Geest wordt ernstig nagedacht. Met schrik wordt gedacht aan het Schriftwoord ;,Jacob heb ik liefgehad, en Ezau gehaat." De gevolgtrekking wordt gemaakt, dat men wel een verworpene zal zijn. De beloften Gods van de vergeving der zonden en het eeuwige leven, die verkondigd worden en betekend en verzegeld zijn door de doop, zijn niet meer vast en zeker.
Groot is de nood, dik de duisternis. Geen enkele lichtstraal is er in die donkerheid. De hemel is van koper. „'t Zij ik, mijn God, bij dag moog' bitter klagen, Gij antwoordt niet ; 't zij ik des nachts moog kermen, ik heb geen rust, ook vind ik geen ontfermen in mijn verdriet."
Is hier nu sprake van mislukkig van het werk Gods ? of verwerping vanwege de zonde ? Neen, want het zijn niet de mensen, die het door Mozes aangevangen verlossingswerk afbreken. Niet Farao, ook niet de Satan, en het is ook niet door Mozes' zonde, zijn doodslag. Het is de Heere Zelf, die dit afbreekt. Hij Zelf brengt daar, waar de verlossing totaal onmogelijk wordt.
Dit doet ons vragen :
II. Waarom dit verlossingswem afgebroken wordt?
Mozes heeft wel de goede keus gedaan. Door de Heilige Geest was hij van dood levend gemaakt. De vruchten van de wedergeboorte waren er: bekering en geloof. Er was afkeer van de wereld en heenkeer tot God. Er was een zich richten op de belofte Gods. Echter Mozes is geestelijk niet klaar.
Farizeeërs en rijke jongelingen menen klaar te zijn. Goede Meester, wat ontbreekt mij nog ? Zij menen regelrecht naar de hemel te gaan. Hoe vreselijk zal hun ontwaken zijn! Altijd gemeend te hebben de hemel in te gaan, en dan te bemerken, dat men in het eeuwig verderf is! Hier past slechts de bede opkomend uit diepe bewogenheid : Heere, open hun ogen, opdat zij zien, dat zij niet kunnen ingaan, en zij zich tot U bekere.
Ook kinderen Gods in de aanvang van het geestelijke leven kunnen menen, dat zij klaar zijn. Dat is echter de grootste vergissing. Onze ouden zeiden tegen iemand, die bekeerd was geworden: welkom in de strijd. Er is dus nog slechts sprake van een begin. Men is in het strijdperk gekomen.
Wie door de Heilige Geest de goede keus heeft gedaan, is gekomen onder de bearbeiding van de Heilige Geest. Hij als Werkmeester hanteert de beitel. Van een ongevormde klomp gaat Hij maken een beeld, dat slechts is tot eer van de Heere. Hij herstelt. Hij maakt tot profeet, priester en koning. Hij brengt tot het scheppingsdoel: de Heere loven en prijzen.
Mozes zal door het werk des Geestes worden een mens, die roemt in de Heere alleen.
Het nieuwe lied, de lofzang Gode beluistert u nu nog niet uit Mozes' mond. In menselijk oog is hij de meest geschikte man om het werk der verlossing te doen. Hij is een, die van aanpakken weet. Vol vuur en kracht. Maar de Heere kan hem zo niet gebruiken.
Mozes gaat niet achter de Heere. Hij gaat vóór de Heere. Mozes, gaat vooraan, en de Heere mag volgen. De Heere en Mozes, zij samen zullen het verlossingswerk doen. Mozes kón dat werk vol~ brengen. Mozes door de Heere.
Het ontbrak Mozes aan zelfkennis. Hij had krachten; en hij zag niet dat deze slechts vleselijke krachten waren, krachten, die opkomen uit het vlees, het Gode-vijandige vlees, het vlees, welks bedenken vijandschap is tegen God. Mozes kende zichzelf nog niet als krachteloos en machteloos en als onwillige. Daardoor zag hij zichzelf als vriend, niet als vijand.
Zijn vijand...... dat waren de Egyptenaren. Verlossing zou alleen mogelijk zijn, als het bloed van de Egyptenaar zou vloeien. Dat bloed zou de verlossing geven. Als de Egyptenaren maar dood waren, dan zou de Heere volkomen gediend kunnen worden, dan was elke belemmering daartoe weggevallen.
Het de Heere volkomen kunnen dienen, voor de Heere volkomen kunnen leven, dat was Moze's oprechte begeerte. Hier hebt u het onderscheid met het tijdgeloof.
Het tijdgeloof kent deze begeerte niet. Bij de tijdgelovige is alles op zichzelf gericht. Bij de waargelovige is er de gerichtheid op de Heere, staat de Heere in het middelpunt. De hartveranderde genade, de ombuiging van de wil, de ingestorte liefde geeft een hartelijke lust en begeerte om de Heere te dienen en voor Hem te leven.
In de tijd van de eerste liefde - de tijd, waarin gezongen wordt: ,,Uw liefdedienst heeft mij nog nooit verdroten" en „Mijn hart, o Hemelmajesteit, is tot Uw lof en dienst bereid" — is de wereld en alles wat van de wereld is wel de vijand. De vijand, die het liefdevuur tracht uit te blussen, die steeds weer tracht af te trekken van de Heere, die een belemmering is voor de volkomen toewijding aan de Heere. Als die macht nu maar eens gebroken werd, als de wereld nu maar eens dood was......
Mozes ving in eigen kracht het verlossingswerk aan. Hij zou vrijmaken, en dat door het bloed van de Egyptenaar. Hij verstond niet, dat de Heere alleen dit werk kan en moet doen, en dan niet door het bloed van de Egyptenaar, maar door het bloed van het Lam. Het bloed van het Lam moest gestort worden, verzoenend bloed, plaatsvervangend bloed. Alleen in die weg kan de Heere Israëls Verlosser zijn. Sion zal door recht verlost worden.
Eigenlijk is ieder bezig met het verlossingswerk. We zijn allen op zoek naar het verloren paradijs. De wereldling doet dat op zijn wijze; de onbekeerde kerkmens doet dat op zijn wijze; ook Gods kind kan dat op zijn wijze doen.
Maar de Heere breekt bij Zijn kind alle eigen verlossingswerk af. Een redding, die dat kind tot uitgangspunt maakt, wordt uit handen geslagen. Hij plaatst voor de totale onmogelijkheid van verlost, van zalig worden. Hij ontdekt aan de banden van zonde en dood. Hij doet kennen als krachteloos en machteloos. Opdat er plaats komt voor de Heere alleen.
De Heere ontdekt er Zijn kind ook aan, wie het geworden is in Adam, door zijn afval, dat het een hart in zich omdraagt, dat vijand is van God, dat het vlees heeft, dat zich Gode niet kan en wil onderwerpen. Het wordt zondaar en schuldenaar voor God. Het wordt geplaatst voor het recht van God. Het leert God rechtvaardigen, als Hij voor eeuwig verderft. Doch in die weg komt er plaats voor die Ander, die aan het recht Gods heeft voldaan, voor het bloed van het Lam.
Mozes zal later, als hij het verlossingswerk volbrengt, niet kunnen zeggen ik, maar alleen Gij.
Gij hebt Uw land, o Heer, die gunst betoond,
Dat Jakobs zaad opnieuw in vrijheid woont ;
De schuld Uws volks hebt G' uit Uw boek gedaan;
Ook ziet Gij geen van hunne zonden aan ;
Gij vindt in gunst, en niet in wraak, Uw lust;
De hitte van Uw gramschap is geblust.
O heilrijk God, weer verder ons verdriet,
Keer af Uw wraak, en doe Uw toorn te niet.
Psalm 85 : 1.
De Heere breekt eigen verlossingswerk af om te leren, dat de verlossing niet 's mensen werk is, maar Gods werk, dat Hij alleen verlost.
Mozes, die in eigen kracht begon, blijkt enkel zwakheid te zijn. De redder, die begon met er op in te slaan, eindigt met te vluchten.
God breekt het af, en Hij doet dat zo grondig, dat er geen ruimte meer overblijft om als Israëls redder op te treden.
Mozes moet noodgedwongen het werk opgeven.
Hij moet het echter ook leren opgeven. Hij moet leren, dat niet Mozes door God het doen zal, maar God door Mozes, dat het de Heere is, Die verlost.
Veertig jaar lang moet Mozes in de woestijn blijven om dit te leren, om dit steeds meer te leren, om het in-eigen-kracht af te leren, om van vóór de Heere achter de Heere te komen.
Veertig jaar lang verbergt de Heere Zijn aangezicht; er is geen enkele Gods ontmoeting.
Niets is ons bekend van deze donkere periode in het leven van Mozes. Alleen dit: hij trouwde Zippora en kreeg een zoon, Gersom. Die naam doet u in het hart van Mozes blikken. Met opzet gaf hij die naam. „Hij noemde zijn naam Gersom; want hij zeide: Ik ben een vreemdeling geworden in een vreemd land." Die naam is een zielekreet. Ik ben een vreemdeling geworden in een vreemd land. Daarin trilt het heimwee naar huis, naar het vaderland. Neen, niet naar Egypte en de genietingen van Egypte, maar naar het beloofde land en de genietingen van de nabijheid des Heeren.
Hoe duister en donker het ook weer kan worden, het kind van God gevoelt zich in die verlatenheid niet thuis. Er komt heimwee, een groeiend heimwee, een smachtend verlangen naar de nabijheid des Heeren. Er blijft nog maar één mogelijkheid open, en wel dat de Heere de hemelen scheurt en nederwaarts komt, dat Hij het verlossingswerk aanvangt.
Aan het eind van de veertig jaar komt de Heere tot Mozes. Hij openbaart Zich als de Heilige. Mozes, nader hier niet toe; trek uw schoenen uit, want de plaats, waarop gij staat, is heilig land. Doch Hij openbaart Zich ook als de Genadige. Het vuur verteert het braambos niet. Vanuit dat brandende, maar niet verteerd wordende braambos, spreekt de Heere, dat Hij Israël zal verlossen door Mozes.
Doch hoor dan wat Mozes antwoordt. Hij zegt, dat hij niet kan, en niet wil en niet durft, Hij doet alsof de Heere van hem verwacht, dat hij zal verlossen. Hoe hardleers is toch een mens. In plaats dat hij zegt: Heere, ik machteloos en onwillig en vreesachtig, maar U kunt mij krachtig, gewillig en moedig maken. De Heere vertoornt Zich over Mozes en geeft hem tot zijn beschaming Aaron mee.
Straks neemt Mozes het bloed van het lam, en hij strijkt het aan de deurposten van het huis, waarin hij vertoeft. Achter dat bloed vindt Mozes, de zondaar, de doodslager, beschutting. Omdat God aan de deurposten dat bloed ziet, gaat Hij Mozes sparend voorbij.
Nog later - het is op de andere oever van de Schelfzee - zingt Mozes zijn lied: Ik zal de Heere zingen. De Heere is mijn kracht en lied, en Hij is mij tot een heil geweest. Heere is Zijn naam!
Heere is Zijn naam. De Getrouwe, de Onveranderlijke. Die ondanks de zonde de belofte handhaaft en vervult.
Zo zingt Mozes van de Heere alleen.
Afgebroken verlossingswerk.
Kent u dat in uw leven ?
Of bent uzelf bezig? Zult u uzelf verlossen?
De wereld heeft het er druk mee met dat verlossingswerk: en het schijnt wel, dat de paradijstoestand bereikt is.
Echter, al baadt men zich in weelde, men moet erkennen, dat niet verkregen werd wat men verwachtte. Daar is de teleurstellende ontdekking, dat het gedroomde geluk er nog niet is. De ontevredenheid tekent het gelaat van velen. Een paradijs zonder God is ook niet hèt paradijs.
Het verleden toont aan de vele mislukkingen van de wereld, en ook de wrede verstoringen van het opgebouwde geluk. Evenwel, hoe dikwijls ook teleurgesteld, men neemt altijd weer het verlossingswerk ter hand. Altijd weer hoopt men het paradijs te vinden.
U, als kerkmens, kunt ook bezig zijn met het verlossingswerk. Uw strijden. uw bekering, uw geloof, uw vroomheid, uw goede werken, uw verbeteringen en voornemens van verbetering enz. kunnen door u als middelen ter verlossing gehanteerd worden. U kunt op grond van uw kunnen, van mogelijkheden in en van u goede hoop hebben op verlossing en ingang in het hemelse Kanaän.
Alle eigen verlossingswerk loopt op mislukking uit.
Gods Woord geeft duidelijk aan de diepte van onze verlorenheid. We zijn dood in zonden en in misdaden. Onbekwaam tot enig goed en geneigd tot alle kwaad. Dat zijn we door eigen schuld geworden. Door eigen schuld zijn we gekomen in banden van zonde en dood. Nooit kunnen wij onszelf daarvan bevrijden. Nooit kunnen wij zelf ook de schuld betalen en God verzoenen.
Hier blijft één weg open: dat de Heere verlost, en dat Hij het Lam geeft, dat plaatsvervangend en verzoenend bloed stort. Alleen in die weg, in de weg van voldoening, verlost de Heere.
Dit is het evangelie, de blijde boodschap. De Heere heeft het Lam gegeven! Dat Lam heeft Zijn bloed gestort! Zijn goedheid is zeer groot! 's Heeren goedheid kent geen palen! Golgotha doet zien milde handen en vriendelijke ogen!
Verlossing is noodzakelijk. Zonder verlossing geen ingang in het hemelse Kanaän, maar een verdorven worden door de engel des gerichts. Dan is verlossing niet meer mogelijk. Dan is het voor eeuwig te laat.
Laat u toch waarschuwen; wijs dit evangelie toch niet af; wordt er toch biddend werkzaam mee. Het gaat hier om leven en dood, om eeuwig leven en eeuwige dood, om zaligheid en rampzaligheid.
Afgebroken verlossingswerk. Kent u dit? Wordt verlost worden, zalig worden voor u een onmogelijkheid? Wordt u geplaatst voor de geweldige macht van zonde en dood? Wordt de sterkte van
de banden van zonde en dood bemerkt ? Ziet u de hardheid en verdorvenheid van uw hart? Moet u God rechtvaardigen in het oordeel van de eeuwige dood?
Benauwde van hart, bedenk, dat het afgebroken verlossingswerk niet is van u of van uw vijanden, maar van de Heere. Hij heeft het afgebroken.
Een heerlijke boodschap - nu juist voor u gepast - is het, dat de Heere verlost, Hij alleen door het bloed van het Lam. Hij de Almachtige en de Gewillige. Zijn Naam is Heere, de Gods des eeds en des Verbonds, de Getrouwe.
Dat is om op Hem alleen te hopen, om op grond van wie en wat de Heere is te zeggen:
d' Ogen houdt mijn stil gemoed
Opwaarts, om op God te letten;
Hij, die trouw is, zal mijn voet
Voeren uit der bozen netten.
Afgebroken verlossingswerk, dat is geen begerenswaardige zaak voor het vlees. Het vlees wil zich handhaven. Doch God breekt het af bij al Zijn volk; en Hij moet dat niet eenmaal doen, maar steeds weer; en altijd grondiger breekt Hij af.
Als Mozes een streep door zijn kunnen heeft leren halen, dan is het Gods tijd, dan is er plaats voor het: de Heere alleen door het bloed van het Lam, dan is er de verlossing, de bevrijding van de banden des doods, en de heenleiding naar Kanaän, het komen in de nabijheid des Heeren, het delen in Zijn zalige gemeenschap.
De Heere alleen door het bloed van het Lam. Als de Heere u dat leert, dan leert u tevens het nieuwe lied, het nieuw gezang, de Heere, de grote God, Die wonderen deed.
Hier reeds is er de lofzang Gode, de roem in God. Straks eeuwig.
Het de Heere alleen door het bloed van het Lam geeft eeuwig stof om te zingen.
Eeuwig hebt u ook stof om u te verwonderen, dat de Heere eigen verlossingswerk afgebroken heeft, opdat u zoudt leren: de Heere alleen door het bloed van het Lam.
Amen.
September 1965