"De vliegende vloek"
Predikatie door Ds.G.Bouw te 's-Gravenhage-Scheveningen.
Orde van dienst:
Ps.119 : 60
Wet of Geloofsbelijdenis.
Ps.147 : 10
Zach. 5 : 1-4 en Gal.3 : 10-14
Ps. 34 : 8,9,10,11
Ps.1 : 3
Ps.73 : 14.
"En ik hief mijn ogen weder op en ik zag, en zie,
een vliegende rol...."
Zach.5 : 1-4.
Gemeente,
Het is een onuitsprekelijk groot voorrecht, dat wij door Gods genade en in onderscheiding van talloos vele anderen, dichterbij en verder weg, als Nieuw-testamentische verbondsgemeente onder en in dat rijke verbond der genade mogen leven en dat ons daarom ook de weldaden en de zegeningen van dat verbond der genade telkens ook weer zo rijk en zo mild voorgesteld en gepredikt mogen worden.
Immers, óók daarin maakt de HEERE nog onderscheid waar van nature geen onderscheid is, daar wij van nature toch met alle andere mensen in Adam diep gevallen en van hetzelfde zondaarshout gesneden zijn; ook daarin zien wij daarom de bekende psalmregels ten aanzien van onszelf weer bewaarheid en bevestigd:
"Hij gaf aan Jacob Zijne wetten,
Deed Israël op Zijn woorden letten,
Hij leerde z'in Zijn wegen wand'len,
Zo wou Hij met geen volken hand'len:
Die moesten Zijn getuigenissen
En Zijn verbondsgeheimen missen..."
Ja, inderdaad, gemeente, onuitsprekelijk groot is het voorrecht, dat wij, met het teken en zegel daarvan aan ons voorhoofd, onder dat verbond mogen leven; onuitsprekelijk groot en rijk zijn óók de weldaden en de zegenin¬gen, die ons in dat verbond en vanuit dat verbond ook telkens vóórgesteld en zelfs toegezegd worden!
Ja, maar laten wij en onze kinderen nu toch anderzijds óók nooit vergeten, dat er (behalve een verbondszegen) toch óók altijd nog zoiets is als een Verbondswraak; en dat alle voorrechten, die de Heere ons schenkt, nu onze verantwoordelijkheid ook des te groter maken en dat de Heere nu ook van Zijn verbondsgemeente vraagt en eist, dat zij nu ook naar de regels van dat verbond zal leven in Zijn vreze en in Zijn dienst; zó zelfs, dat Hij degenen, die dat niet doen, die dus niet in de vreze van Zijn Naam leren leven naar de regels van dat verbond, zelfs dreigt met Zijn vreselijke verbondswraak; ja, met Zijn vloek te zullen treffen! En geen wonder, immers, de Heere is een heilig God en bij een heilig God past ook een heilig volk, waarom Hij de zonden, en daarom ook de zondaren, nooit eindeloos en ongestraft in het midden van Zijn verbondsgemeente kan verdragen, maar op Zijn tijd en wijze uit het midden van Zijn verbondsge¬meente uitroeien zal; uitroeien voor eeuwig, zodat alleen het werkelijk geheiligde volk eeuwig¬lijk van Zijne trouw zal zingen!
Wij willen daar (tot waarschuwing van de onbekeerden onder ons, alsook als een dringende opwekking en aansporing tot hun waarachtige bekering en tot beschaming enerzijds en vertroosting anderzijds van allen, die de Heere in waarheid hebben leren dienen en vrezen) in deze dienst nader bij stil staan, door samen na te denken over het zesde nachtgezicht van Zacharia, het nachtgezicht van de vliegende boekrol, waarin ons gesproken wordt over:
DE VLIEGENDE VLOEK
1. de aanduiding van die vloek,
2. de uitwerking van die vloek,
3. de ontkoming aan die vloek.
1. De aanduiding van die vloek.
Ook met het vijfde nachtgezicht (u weet wel: van die gouden kandelaar en die twee olijfbomen) was de reeks visioenen, die de profeet Zacharia van de Heere ontving nog niet ten einde! Integendeel, kort daarop kreeg Zacharia weer een ander nachtgezicht te zien. Een nachtgezicht, dat overigens ook weer heel nauw met de andere samenhing! Immers ondanks alle eigen zonde en onwaardigheid zal de Heere Jeruzalem toch nog verkiezen om in het midden van dat schuldige en doemwaardige volk te wonen; in en onder Jozua, de Hogepriester, zal het priesterschap, óók ondanks alle zonde en schuld (denk aan de vuile klederen van Jozua), dankzij Gods vergevende en rechtvaardi¬gende genade weer hersteld worden, terwijl onder Zerubbabel (niet door kracht noch door geweld, maar ten diepste door de Geest des Heeren alleen) de tempel ook weer herbouwd zal worden; ja goed, maar daar vloeit dan ook uit voort, dat die Heilige God dan óók eist, dat dat volk nu naar de regels van dat verbond ook heilig voor Hem leven zal, ("Zijt heilig want Ik ben heilig"); dat Hij de zonde, de ongerechtigheid, onder dat volk waaronder Hij woont ook niet verdragen kan en dat Hij daarom de overtreders van dat verbond ook onherroepelijk uit het midden van dat volk uitroeien en met Zijn vreselijke vloekstraffen treffen zal. Ja, kijk, dat laatste vinden we hier nu zo ernstig en aangrijpend aangeduid in dit zesde nachtgezicht!
U zegt: "Hoezo dan, wat was en wat betekende dan dat zesde nachtgezicht?"
Wel, gemeente, Zacharia zag en zie: een vliegende rol! Dat wil zeggen: een vliegende boekrol. Immers, zoals u weet, schreef men toentertijd niet in boekvorm op papier, zoals wij nu doen, maar op stukken perkament, die dan opgerold konden worden. Welnu, Zacharia zag hier zo'n boekrol, zo'n
beschreven boekrol; ja, en dan niet in opgerolde, maar in ontrolde toe¬stand, zodat hij dus ook de maten, de afmetingen van die rol duidelijk kon zien; die afmetingen, die dan zeer indrukwekkend en belangrijk zijn. Immers, Zacharia zag maar niet een klein, welhaast onopvallend perkament¬rolletje, neen, maar een hele grote rol van maar liefst 20 ellen lengte en 10 ellen breedte, dus zeg maar een rol van zo ongeveer 10 bij 5 meter! Ja, en die geweldige grote rol, die dus helemaal beschreven was, zag hij dan niet ergens liggen of hangen of iets dergelijks, neen, maar die rol zag hij "vliegen", dat wil zeggen: die rol zag hij met een razendsnelle vaart door het luchtruim vliegen!
U zegt misschien: "Maar wat betekende dat dan? Wat wilde de Heere daar eigenlijk mee zeggen? Wat werd daar mee aangeduid?"
Wel, gemeente, dat legt die 'tolkengel' Zacharia (en in hem ook ons) duide¬lijk uit. Immers, die 'tolkengel' zegt tegen Zacharia: "Dit is de vloek, die uitgaan zal over het ganse land, want een iegelijk, die steelt, zal van hier volgens die vloek uitgeroeid worden, desgelijks een iegelijk, die valselijk zweert, zal van hier volgens die vloek uitgeroeid worden".
Die vliegende rol is dus een aanduiding van de vloek! Ja, kijk en dat die rol dan zo geweldig groot is, dat ziet op de geweldige grootte en zwaarte van die vloek. Die grote rol stond namelijk helemaal volgescheven met vloek¬spraken en oordeelsdreigingen! En geen wonder: immers, de zonden en overtre¬dingen waren ook zó ontelbaar veel en groot; vandaar dus dat ook die rol zo groot en die vloek zo zwaar moest zijn. De Heere ziet toch niet één zonde door de vingers, integendeel: iedere zonde en elke overtreding moet en zal gestraft worden en vandaar dat dus die rol zo geweldig groot en die vloek zo onuitsprekelijk zwaar moet zijn!
Ja, en weet u wat dan ten aanzien van de maten van deze rol óók nog zo opmerkelijk is? Wel, dat dit dezelfde maten zijn als van het heilige van de tabernakel (vgl. Ex. 26) en van het voorportaal van de tempel van Salomo
(vgl. 1 Kon. 6:3). Daarin mogen we namelijk allereerst alweer een aandui¬ding zien van het feit, dat het hier met name gaat over de vloek over de zonde van het Bondsvolk; van het volk dat bij en rond het heiligdom leefde, terwijl we daar bovendien ook een aanduiding in zien hiervan, dat de Heere de zonden straft en dus de vloek brengt "naar de maat van het heiligdom", dat wil zeggen naar de maat (neen, niet van onze verwachting en bereke¬ning!, maar) van Zijn heiligheid en rechtvaardigheid, die daar in dat heiligdom ook zo sprekend geopenbaard werd, alsook naar de maat van de kennis, die de Heere aan een mens gegeven heeft! Om zo te zeggen: iemand, die bij het heiligdom geleefd heeft, zal anders en zwaarder gestraft worden dan iemand die van de dienst des Heeren als het ware niets af wist; iemand, die de weg wel geweten, doch niet bewandeld heeft, zal nog erger door die vloek getroffen worden dan iemand, die zoals zovele heidenen bijvoorbeeld nog nooit van het Evangelie gehoord heeft. Hoe dichter bij het heiligdom, hoe groter voorrecht; ja, maar ook, hoe zwaarder verantwoordelijkheid en, als het niet tot waarachtige bekering zou komen, ook hoe zwaarder vloek en straf! Het zal Sodom en Gomorra, het zal de heiden en de onwetende wereld¬ling, straks in het gericht veel verdragelijker zijn dan één van ons, zo wij straks als een bondskind en kerklid toch nog voor eeuwig verloren zouden moeten gaan..., immers: de Heere zendt de vloek en straft de zonde naar de maat van het heiligdom...!
Opmerkelijk is het ook, dat hier nu twee bepaalde zonden met name genoemd worden; er staat toch, dat door die vloek getroffen zal worden een iege¬lijk, die steelt en een iegelijk, die valselijk zweert. Dat wil natuurlijk niet zeggen, dat alléén die zonden gestraft zullen worden en de andere niet; of dat deze twee zonden nu zoveel erger zijn dan de andere, of iets dergelijks; neen, maar dat zullen we zó moeten zien, dat deze twee zonden juist in Zacharia's dagen bijzonder veel onder het Bondsvolk voorkwamen. Dat waren om zo te zeggen de twee hoofdzonden, de twee typische volkszon¬den van zijn tijd, zoals wij b.v. de zedeloosheid een typische volkszonde van onze tijd zouden kunnen noemen. Ja, maar in deze twee hoofdzonden liggen
toch ten diepste ook alle andere zonden tegen Gods heilige Wet mee op-
gesloten en inbegrepen.
Opmerkelijk is overigens wél, dat hier één zonde genoemd wordt tegen de Eerste- en één tegen de Tweede Tafel van Gods Wet, één dus die betrekking heeft op onze verhouding tot God en één die betrek¬king heeft op onze verhouding tot de naaste. Het is alsof de Heere daarin wil laten uitkomen, dat die twee nooit van elkaar losgemaakt kunnen en mogen worden en dat het Bondsvolk nu schuldig staat tegenover alle twee, dus zowel tegenover God als tegenover de naaste! Terwijl dan bovendien in deze twee met name genoemde zonden ook nog het element van het geheime, het stiekeme, het huichelachtige van de zonde naar voren komt. Het gaat hier toch over de zonden van het Bondsvolk, van 'kerkmensen' dus, die voor de vorm en schijn heel godsdienstig zijn; die een hele mooie godsdienstige voorgevel voor hun levenshuis hebben staan, zó zelfs, dat zij de Naam des Heeren erbij aanroepen (dat doe je toch wanneer je zweert!) en zich heel mooi voordoen tegenover de naaste; ja, maar die ondertussen, ondanks al die mooie en godsdienstige schijn valselijk zweren bij de Naam des Heeren en hun naaste bestelen...
Ja, kijk, en nu kunnen we onze medemensen bedriegen en in bepaalde gevallen ons zelf eveneens, maar de Heere nooit! Hij kijkt immers dwars, óók door die mooie godsdienstige voorgevel heen! Alle dingen zijn naakt en geopend voor de ogen desgenen met welke wij te doen hebben en Hij zoekt allereerst en bovenal naar waarheid in het binnenste! Daarom zal hij al degenen, bij wie het geen waarheid in het binnenste is, ondanks alle vorm en schijn, op Zijn tijd toch ook vast en zeker treffen met Zijn vloek.
"Een iegelijk", staat er; Hij slaat er dus niet één over; een iegelijk van die zondaren zal "van hier", (dat wil zeggen: uit het land Kanaän, uit het midden van het Bondsvolk) uitgeroeid worden! Ja, en dat geheel en precies volgens de vloekspraken, die daar nu op die rol geschreven stonden....
U zegt: Maar stonden al die Joden dan niet schuldig tegenover Gods Wet, en hadden zij daarom ook allen die vloek dan ook niet verdiend? Ja, inderdaad, gemeente, maar daar blijkt dan ook duidelijk uit, dat het hier gaat over diegenen, die (ook ondanks alle mogelijke vrome schijn) de Heere niet in waarheid hebben leren vrezen, maar ten diepste leven zonder God! Ja, kijk, terwijl degenen, die de Heere wél hebben leren vrezen, ondanks al hun zonden, van die vloek verlost en voor die vloek bewaard zullen worden, zullen al diegenen onherroepelijk door Gods vloek getroffen en uit Zijn Bondsvolk uitgeroeid worden!
Trouwens, gemeente, dat gold niet alleen voor dat Oudtestamentische Bondsvolk, neen, maar dat geldt ook en niet minder ten aanzien van ons, die door Gods genade tot het Nieuwtestamentische Bondsvolk mogen behoren. Immers, ook nu is het nog zó dat allen, die niet in waarheid en oprecht¬heid, vanuit de persoonlijke vreze des Heeren, naar de regels van dat Verbond leren leven, uit het midden van dat volk uitgeroeid en door Gods vreselijke vloek getroffen zullen worden, Ja die vloek vliegt nu zelfs al rond; die vloek vliegt nu als het ware al boven het levenshuis van alle goddelozen heen en weer! In de tekenen der tijden, in de oordelen die over de aarde gaan (oorlogen en geruchten van oorlogen, aardbevingen, overstro¬mingen, hongers¬no¬den, enz. enz.; de kranten staan er vol van!) zien we reeds iets van die vliegende vloek, die straks op de jongste dag van Christus' wederkomst, wanneer alle goddelozen voor eeuwig als schuim van de aarde weggedaan zullen worden, tot zijn volle ontlading en uitbarsting zal komen; terwijl voor iedere onbekeerde persoonlijk geldt, dat hij (naar daar in dit leven ook reeds op verschillende wijzen mee in aanraking gekomen te zijn) reeds ten volle door die vloek getroffen zal worden op het moment, dat hij sterft en ondergaat in de eeuwige nacht...
Ja, kijk gemeente en als we dan nu eens niet allereerst aan een ander denken, maar aan onszelf, en we toetsen onszelf aan die Verbondseisen des Heeren, Die in Zijn heilige Wet tot ons komen, o, wat staan ook wij allen dan toch schuldig voor Gods heilig Aangezicht. Schuldig aan die zonden van diefstallen en valselijk zweren (lees de Catechismus bijvoorbeeld maar eens na bij de verklaring van die twee geboden); ja, maar schuldig ook tegenover alle andere geboden van die liefdewet!
Vooral wanneer we dan daarbij ook nog bedenken, dat de Heere dus ons hart aanziet; dat Hij dus ook niet maar alleen onze openlijke en bekende zonden ziet, maar ook al onze verborgen overtredingen, al onze geheime zonden, óók in onze gedachten, onze overleggingen, onze dromen enz.; alsook al die verborgen zonden, die ik zelf nog niet eens als zonde heb leren zien en kennen! Zó dus, dat de Heere óók dwars door mijn zondagse pak, door mijn vrome schijn en uiterlijke vorm, waarin we zelfs de Naam des Heeren kunnen aanroepen, heenziet!
O, als we dat gaan verstaan, dan leren we iets kennen van de schrik des Heeren. Dan word ik, ja IK, zo'n Bondsbreker en wetsovertreder. En daar de Heere toch geen zondaar in het midden van Zijn Bondsvolk dulden kan, daar ga ik het dan beleven en belijden: "O, God, dan behoor ik daar niet thuis; dan is daar voor mij ook geen plaats; dan behoor ik ook door die vloek getroffen en voor eeuwig uit het midden van dat Bondsvolk uitgeroeid te worden!"
De Heere zegt toch in Zijn Woord: "Vervloekt is een iegelijk" (ja, een
iegelijk) "die niet blijft in al hetgeen geschreven is in het boek der wet om dat te doen". Welnu, dan ga ik beleven, dat ik er daar één van ben en dat ik daarom die vloek mij ook eeuwig waardig heb gemaakt!
Ja, en wat brengt dat dan in de nood en in de strijd! Immers, die vloek vliegt nu al rond boven mijn levenshuis, terwijl hij elk ogenblik en dan voor eeuwig, op mij neer kan storten; die vloek, die voor mij zo extra zwaar zal zijn omdat ik kerklid, omdat ik Bondskind ben en altijd onder Gods Woord heb geleefd.....
Neen, dan kan ik niet zo rustig meer verder leven, dan is mij de rust "opgezegd", omdat mij dan die ernst van leven en sterven, van mijn zonde en van die vloek, zó op het hart gebonden is...
Gemeente, weet u uit eigen ervaring al wat dat is? Laten we nooit vergeten, dat de getrouwe VerbondsJehovah, Die getrouw is in het vervullen van Zijn beloften, óók getrouw is in het vervullen van Zijn bedreigingen! Oók daarvan geldt het: "'k Zal nooit herroepen 't geen ik eenmaal heb gespro¬ken; 't geen uit Mijn lippen ging blijft vast en onverbroken". De Heere is geen ledig aanschouwer van het verbreken van Zijn Verbond en het overtreden van Zijn Wet! Zijn geduld is onbegrijpelijk taai en Zijn lankmoedigheid onuitsprekelijk groot, ja, maar niet eindeloos! Er komt eens een einde aan! En: "Uw oordeel, HEERE, kan niet dan vreselijk wezen".
De vloek vliegt reeds rond; haastig en snel! De tekenen der tijden verkon¬di¬gen ons, dat de toekomst des Heeren haastig genaakt en mét die toekomst dus óók de volle ontlading van die vloek; terwijl dat voor een ieder persoonlijk dus reeds werkelijkheid wordt in het stervensuur, dat toch elk ogenblik kan aanbreken....
Ouderen, jongelui, dat is nu maar geen ernstig praatje, en geen bangmake¬rij; neen, maar dat is naar het Woord des Heeren de volle werkelijkheid! Die vloek vliegt nu al over de aarde, en óók boven het levenshuis van iedere onbekeerde Bondeling, rond! Ja, en dat maar niet om daar eindeloos ron te blijven vliegen, maar om straks, op Gods tijd en wijze, ook in dat levenshuis in te gaan en daar dan zijn verwoestende en vernietigende uitwerking te doen ervaren!
Dát zien we hier ook zo treffend in onze tweede gedachte
2. De uitwerking van die vloek.
We lezen hier toch zo veelzeggend in het 4de vers: "Ik breng deze vloek voort, spreekt de Heere der heirscharen, dat hij kome in het huis des diefs en in het huis desgenen, die bij Mijn Naam valselijk zweert en hij zal in het midden Zijns huizes overnachten en hij zal het verteren met zijn houten en zijn stenen".
De Heere zelf, Die onuitsprekelijk goed en genadig is, Die rijke zegen geeft, die Heere zelf brengt dus óók deze vloek voort. De Heere is genadig, onuitsprekelijk genadig, ja, maar Hij is óók rechtvaardig en heilig en daarom moet en zal Hij ook de zonde straffen en de volhardende zondaar met Zijn vloekgericht treffen! "Ik breng deze vloek voort".
Die vloek, die dan dus zo'n ontzettende uitwerking heeft. Immers, die vloek, die heel lang boven dat levenshuis kan blijven rondvliegen, zal eens op Gods tijd toch in dat levenshuis neerdalen! Ja en dan staat hier, dat die vloek daar dan overnachten zal; dat wil zeggen: die vloek zal daar niet even komen om dan weer weg te gaan; neen, maar die vloek zal daar in dat huis blijven, die vloek zal daar blijvend zijn intrek nemen. Oók daar zien we dus weer in, dat een mooie godsdienstige voorgevel, óók al zouden er desnoods zelfs allerlei Bijbelteksten en Psalmverzen op staan, die vloek niet buiten de deur houdt; de Heere dringt met die vloek door tot achter die voorgevel, tot in dat huis, ja, tot in het midden, tot in de diepst verborgen schuilhoeken van dat huis, waar voor Zijn alziend oog alles naakt en geopend is! En daar gaat die vloek dan zijn verwoestende en uitroeiende uitwerking betonen. Hoor maar: "....en hij zal het verteren met zijn houten en zijn stenen". Dat wil zeggen: die vloek zal dat hele huis slopen en verwoesten; ja verteren, zodat er dus geen hout of geen steen, zodat er dus niets van overblijft!
Gemeente, zó zeker en zó volkomen zal iedere goddeloze door die vloek getroffen en uit het midden van 's Heeren Bondsvolk uitgeroeid worden! Toen in Zacharia's dagen; ja, maar ook nu in onze tijd.
O, neen, we kunnen niet zeggen, dat die vloek hier op deze aarde altijd al direkt en duidelijk zichtbaar is. Dat kan weleens en dat komt ook weleens voor! Immers het komt voor, dat in iemands persoonlijke leven, of in zijn gezinsleven, of in zijn zakenleven, of hoe dan ook, de werking van die vloek (over zijn of haar openlijke en/of verborgen zonden) in dit leven reeds duidelijk te zien is al moeten wij altijd zeer voorzichtig zijn om niet over een ander te oordelen, omdat de Heere hem ook uit liefde kastij¬den kan tot zijn nut!
Die vloek kan overigens ook meer in het verborgen werken, bijvoorbeeld in het vrese¬lijke oordeel van verharding, waardoor iemand zó koud en zó verhard wordt, dat de ernstige predikingen over Gods oordelen en de liefelijkste over Zijn genade hem eigenlijk niets meer doen en niets meer zeggen!
Hóe die vloek echter ook werkt hier op deze aarde: straks op de jongste dag zal die vloek zijn volle uitwerking verkrijgen, want in dat Nieuwe Jeruza¬lem zal niet inkomen iets dat ontreinigt of iets dat gruwelijkheid doet en leugen spreekt!
Integendeel: alle goddelozen zullen dan (ook dus ondanks alle slechts uiterlijke godsdienstige vorm en schijn) volkomen en radicaal uitgeroeid worden uit het Bondsvolk om dan voor altijd en eeuwig weggedaan te worden in dat onuitblusselijke vuur, om dáár de volle zwaarte van die vloek, naar de maat van het heiligdom en de kennis, die ze gehad zullen hebben, einde¬loos en volkomen te moeten dragen en ondergaan!
Terwijl dat oordeel dus over ieder van hen persoonlijk reeds elk ogenblik voltrokken kan worden, daar wij toch elk moment kunnen worden opgeroepen om voor de Heere te verschijnen! O, wat toch een ontzettende gedachte!
"De zondaren zullen van de aarde verdaan worden, en de goddelozen zullen niet meer zijn". Of om het met een psalmvers te zeggen:
"Geen zondaar zal 't gewis verderf ontkomen,
Als in 't gericht door God wordt wraak genomen;
Hij, die van deugd en godsvrucht is ontaard,
Zal niet bestaan daar 't vrome volk vergaart".
Ja, ouderen, jongelui, en dan te bedenken, dat ook wij en onze kinderen van die Verbondsbrekers en Wetsovertreders zijn, en dat óók wij daarom die vloek des Heeren, die nu al over de aarde vliegt, ons zo meer dan waardig hebben gemaakt!
Echt, als dat op ons afkomt, dan hebben we geen rust meer en dan maken we ons om anderen ook niet zo druk meer, maar dan kom ik zó in de nood over en met mezelf, dat er voor mij maar één ding meer overblijft, namelijk: "Is er nu voor mij nog enig middel om aan die welverdiende" (ja, welverdiend, want dat wordt dan beleefd: Uw doen is rein, Uw vonnis gans rechtvaardig; en daarom: Is er nu voor mij nog enig middel om aan die welverdiende) "straf te ontgaan en wederom tot genade te komen?" Kan ik die vloek, die nu reeds zo dreigend boven mijn levenshuis rondvliegt (en mogelijk zelfs al wel in mijn levenshuis werkzaam is) nog ontkomen en met God verzoend en voor eeuwig behouden worden?
Ja, kijk gemeente en daarom haast ik mij naar onze slotgedachte, waarin ik het u van Godswege verkondigen mag, dat er inderdaad nu nog een mogelijk¬heid is (slechts één, ja maar ook een goddelijk zekere mogelijkheid) om aan die vloek nog te ontkomen, en in plaats daarvan zelfs Gods rijke zegen te ontvangen!
We zingen echter eerst: Ps. 1 : 3.
3. De ontkoming aan die vloek.
Ja, inderdaad gemeente, er is nog een mogelijkheid om aan die reeds rondvliegende en onuitsprekelijk zware vloek te ontkomen! Te ontkomen voor eeuwig!
"Hoe dan", zegt u misschien; "hoe is dat dan mogelijk?"
Wel, gemeente, in deze tekst zélf ligt die mogelijkheid al opgesloten hierin, dat dus niet dat hele Bondsvolk door die vloek getroffen en dus uitgeroeid zal worden, maar alléén "een iegelijk, die steelt, en een iegelijk, die valselijk zweert".
Nu hebben we reeds gehoord, dat daarmee dan bedoeld worden diegenen, die met een onherboren, met een onbekeerd hart als het ware in hun zonden volharden en dus niet tot waarachtige bekering komen! Diegenen dus, die vanuit de levensvernieuwende bearbeiding de Heere niet in waarheid leren dienen en vrezen en dus niet leren leven (ondanks alle zonden en tekorten!) naar de regels van Gods Verbond en Woorden, zodat zij als gevolg daarvan ook tegen die zonden leren strijden en ook met die zonden leren breken. Allen, die dat (ook ondanks alle mooie schijn en godsdienstige vorm) niet in waarheid leren, zullen onherroepelijk door die vloek getroffen worden! Ja, dat betekent ook, dat allen die dat wel mogen leren, (dat breken met en strijden tegen de zonde vanuit waarachtige bekering des harten), ondanks al hun overige zonden en tekorten, die welverdiende vloek zullen ontkomen, zodat zij dus niet door die vloek getroffen zullen worden!
Ja, maar hoe kan dat dan? Immers, ook zij zijn in en van zichzelf toch even zondig en even schuldig als alle anderen; de Heere kan toch, ook ten aanzien van hen, die zonden maar niet door de vingers zien? Hij moet toch ook hun zonden straffen naar de maat van het heiligdom?
Inderdaad, dat is zo, maar zie, dáár in dat heiligdom, naar welks maat de Heere dus de zonde bestraft, ligt nu juist óók het geheim van die ontkoming aan die vloek! Immers, in datzelfde heiligdom mocht ook zo rijk gehoord worden de prediking en ervaren worden de rijkdom van de verzoening van alle zonden van een ieder die met hartelijk berouw en in waarachtige bekering daar om leerde bidden en smeken! Namelijk op grond en in de weg van de offers, de zoenoffers, die daar op het altaar gebracht werden tot verzoe¬ning van de zonden des volks!
Die zoenoffers, die (en dan trekken we de lijnen meteen maar door) ten diepste toch alle heenwezen naar het geheel enige en volmaakte zoenoffer, dat de Heere Jezus Christus, als plaatsbekledende Borg voor al de Zijnen, eens gebracht heeft op het altaar des kruises!
En daarom: in die Christus en op grond van Zijn Borgtochtelijke verzoe¬ningswerk, is er alléén, maar is er nu ook zéker, een weg en een mogelijk¬heid ontsloten om aan die vreselijke vloek te ontkomen! Niet, omdat de Heere de zonden van allen, die in Christus zijn, door de vingers zou zien en dus niet straft; o, neen, maar juist omdat Hij die zonden van al de Zijnen, naar de maat van het heiligdom, aan die Christus, als hun plaatsbe¬kledende Borg, heeft gestraft! Immers, zó is het toch: Die dierbare Christus, Die zelf nooit enige zonde gekend of gedaan heeft, is voor hen tot zonde gemaakt. Ja, de vloek, die zij zich zo eeuwig hadden waardig gemaakt, heeft Hij zelfs op Zijn reine rug genomen, zodat Hij uiteindelijk zelfs (hoe zondeloos heilig en rein in Zichzelf ook) als een vervloekte moest sterven, sterven de meest smadelijke en meest vervloekte dood des kruises! "Vervloekt is een ieder die aan het hout hangt": dat zien we in die Christus volmaakt vervuld!
En lezen we dan hier, dat wie door die vloek getroffen zou worden, uit het midden van het Bondsvolk uitgeroeid zou worden; wel, aan wie zien we óók dat duidelijker vervuld dan aan die gezegende Borg? Als een uitgeworpene werd Hij Jeruzalem uitgeleid om te sterven "buiten de legerplaats"; zó zelfs, dat Hij, beladen met die vloek, zelfs nederdaalde in de angsten en de smarten der hel, waarbij Hij het uit moest roepen: "Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten!" Christus stierf als een vervloekte van God en mensen!
Waarom? Wel, omdat Hij reeds van eeuwigheid Borg, plaatsbekledende Borg voor al de Zijnen was geworden! Ja en betekende dat dan voor Hem de vloek (en o, wat is dan toch die Borgtochtelijke liefde daarachter onpeilbaar groot en diep), dat betekent dan anderzijds, als gevolg en vrucht en bekroning daarvan, óók, dat al de Zijnen nu van de vloek verlost zijn; zó volkomen verlost, dat zij nu ook nooit in der eeuwigheid nog door die vloek getroffen zullen worden! Immers, naar de maat van het heiligdom, is hun schuld reeds betaald en hun vloek reeds afgedragen!
O, het is waar (en zij ervaren dat ook allen in hun eigen leven!), dat de Heere óók Zijn kinderen vanwege hun zonden nog wel eens heel hard straffen en kastijden kan en wil en moet, zodat zij het dan beleven wat de Psalm¬dichter zegt:
"Gij, Gij waart hun lot,
Hun 'n vergevend God,
Hoewel z'om hun zonden,
Straffen ondervonden".
Ja, zie maar, dat zijn dan, hoe hard en pijnlijk ook, ten diepste toch liefdestraffen. Vaderlijke liefdestraffen, tot hun kastijding en beproe¬ving, tot hun loutering en nut! Maar dat is dan niet de werking van die vloek, want die is op Golgotha's kruis voor al de Zijnen volkomen uitge¬werkt!
O, gemeente, als dat ervaren mag worden in de persoonlijke werkzaamheden van het geloof, dan kunnen ze dat niet op! Diezelfde Wet, die hen voorheen veroordeelde, spreekt hen dan vrij."Tegen de zodanigen is de Wet niet".
"Christus heeft ons verlost van de vloek der wet, een vloek geworden zijnde voor ons". Ja, in plaats van de vloek ontvangen zij zelfs de zegen. Immers, die Christus heeft de vloek, die op hen lag, op zich genomen, opdat Hij hen met Zijn zegeningen vervullen zou, voor nu en eeuwig! O, wat toch een onbegrijpelijk wonder: Hij hun vloek en zij Zijn zegen!
Dat is een rust, een zaligheid, die alléén maar gesmaakt kan worden wanneer Gods kind die Christus bewust en persoonlijk heeft leren kennen als Zijn schuld- en vloekovernemende Borg en Middelaar!
Geen wonder, dat die Christus dan ook hoe langer hoe meer hun één en al wordt en dat zij nu ook al meer moeten leren, in een weg van al dieper ontdekking en ontgronding, om nu alle gronden in zichzelf en buiten die Christus te moeten verliezen, om Hem alléén almeer te leren kennen en overhouden als de enige, maar ook zo volkomen weg en grond, om die vloek te ontkomen en die zegen te ontvangen! Terwijl die Christus vandaar uit nu óók almeer hun enige Bron en Kracht wordt om in de praktijk van het leven nu ook te breken met en te strijden tegen de zonden en te leven in Zijn dienst naar de regels van Zijn Verbond! Immers, dan kan ook de heiligmaking niet uitblij¬ven; die komt dan als het ware vanzelf, ja, maar niet als een prestatie van mij, maar vanuit de beleving van het geheim: "Uw vrucht is uit Mij gevon¬den".
Gemeente, hoe is onze persoonlijke verhouding tegenover de God des Ver¬bonds? Hebben wij, door de wederbarende bearbeiding van Zijn Geest, Hem al in waarheid leren dienen en vrezen? Laten we nooit vergeten, dat ook de kinderen des Verbonds wederom geboren moeten worden! Immers, van nature dienen en vrezen wij de Heere niet! Van nature zijn wij verbrekers van het Verbond; onbekwaam tot enig goed en geneigd tot alle kwaad; zodat we daarom Gods vreselijke vloek ons ook zo meer dan waardig hebben gemaakt! Die vloek, die we niet zullen ontkomen omdat we toch Bondskinderen zijn; die gedoopt zijn en mogelijk zelfs wel Belijdenis hebben gedaan en Avondmaal vieren, zonder meer; integendeel, als het bij en boven dat alles bij ons niet gekomen is tot die waarachtige bekering, tot die ware vreze des Heeren, die zich dan ook openbaart in het breken met en strijden tegen de zonde, dan zullen al die Verbondsvoorrechten straks zelfs nog eenmaal tegen ons getuigen en onze vloek nog verzwaren. Dan zal het Sodom en Gomorra, dan zal het een heiden en wereldling straks zelfs eeuwig nog verdragelijker zijn, dan ons die met ons gedoopte voorhoofd de weg wel geweten maar niet bewandeld zouden hebben!
O, nu is er ook voor u nog ontkoming aan die vloek mogelijk; namelijk door met belijdenis van uw schuld en zonde en smekend om genade te vluchten naar die grote en geheel enige vloekdrager, Jezus Christus, die nu nog vriende¬lijk en welmenend, lokkend en nodigend, Zijn genadearmen naar ons uit¬breidt: "Wendt u naar Mij toe en wordt behouden, o, alle gij einden der aarde". Die Christus kan en wil ook ons nog van die vloek verlossen en met Zijn zegeningen vervullen! Dat zegt Hij in Zijn Woord, terwijl Hij die belofte bovendien ook nog in de Doop aan ons voorhoofd heeft betekend en verzegeld!
Oók dat Hij ons vandaag die vloek nog voorhoudt is nog Zijn genade; Hij wil ons óók daardoor nog waarschuwen voor onze ondergang en ons nog aansporen om tot Hem te vluchten! O, haast u dan toch eer het straks voor eeuwig te laat is! Ik weet het: Gods Geest kan u dat alleen maar in waarheid leren omdat wij dat van onszelf uit niet kunnen en (wat nog erger is) niet willen; ja, maar laten we nu maar eens beginnen met daar wat minder over te praten en wat meer om te bidden (al zou het dan "maar verstandelijk" zijn!); immers dan komen we er pas goed achter, dat we het zelf niet kunnen en niet willen; ja, maar dan zullen we óók ervaren, dat Gods Geest het wel kan doen en dan ook zal doen!
En u, die door genade die werkzaamheden in waarheid hebt leren kennen: houdt maar aan, grijpt moed, want de Heere zal Zijn beloften óók aan u vast en zeker vervullen! Alleen, Hij doet dat altijd op Zijn tijd en wijze!
Zoek die Christus maar al meer te kennen als de Enige maar ook zo zekere Weg en Grond om die welverdiende vloek te ontkomen en met Zijn zegeningen vervuld te worden. Dan moet u er zelf wel al meer aan, om ook alle gronden en steunsels in uzelf al meer te verliezen en steeds dieper te ervaren, dat u die vloek zo eeuwig waardig en die zegen zo eeuwig onwaardig bent en om het in die weg dan ook hoe langer hoe meer te gaan verstaan: "Uit genade zijt gij zalig geworden, door het geloof, en dat niet uit u, het is Gods gave". Gods gave om Christus' wil, want: "Christus heeft ons verlost van de vloek der wet, een vloek geworden zijnde voor ons".
Ja, zie en dan kan het ook niet anders of waar dat werkelijk beleefd mag worden, daar zal hier de grondtoon in hun leven al steeds meer worden, wat zij straks ook eeuwig en volmaakt zullen beleven en belijden:
"In het kruis zal 'k eeuwig roemen,
En geen wet zal mij verdoemen,
Christus droeg de vloek voor mij,
Christus is voor mij gestorven,
'k Ben van dood en zonde vrij".
Amen.
Ps. 73 : 14