De Vorst van het heir des Heeren
Predikatie over Jozua 5 : 13-15
Door: Ds. J. VAN DOORN
Psalm 103 : 10
Lezen: Jozua 6 : 1-5
Psalm 89 : 4, 10
Psalm 68: 12
Psalm 66: 10
Tekst: Jozua 5 : 13-15: Voorts geschiedde het, als Jozua bij Jericho was, dat hij zijn ogen ophief, en zag toe, en ziet, er stond een Man tegenover hem, Die een uitgetogen zwaard in Zijn hand had. En Jozua ging tot Hem, en zeide tot Hem: Zijt Gij van ons, of van onze vijanden?
En Hij zeide: Neen, maar Ik ben de Vorst van het heir des HEERENT Ik ben nu gekomen! Toen viel Jozua op zijn aangezicht ter aarde en aanbad, en zeide tot Hem: Wat spreekt mijn Heere tot Zijn knecht?
Toen zeide de Vorst van het heir des HEEREN tot Jozua: Trek uw schoenen af van uw voeten; want de plaats, waarop gij staat, is heilig. En Jozua deed alzo.
Wie heeft niet eens gehoord of gelezen van Jozua, de zoon van Nun? Hij was Mozes' getrouwe dienaar op de woestijnreis, in zijn taak van de leiding des volks. Hij was ook één van de twaalf verspieders, door Mozes uitgezonden. Hij en Kaleb, bestreden de tien verspieders, die een kwaad gerucht van het beloofde land voortbrachten. Hoe openbaarde hij toen zijn rotsvast geloof in de belofte Gods, vertrouwende dat Hij Zijn beloften zou vervullen. Hoe streed hij als held Gods tegen Amelek, terwijl Mozes met Aaäron en Hur de berg beklommen om te bidden. Heel het leven van Jozua kenmerkt zich in een godvruchtige wandel. Hij was niet alleen Mozes' dienaar, doch ook de knecht des Heeren. U ziet in Jozua's geloofsleven opwas en groei. Al wat hij doormaakte, werkte mede om hem dieper in de genade te doen wortelen. Aan het eind van de woestijnreis zegt de Heere van hem: „Een man in wie de Geest is".
In hem vindt u de afspiegeling van de betere Jozua, de Held Gods, Die Zijn volk zaligmaken zal van hun zonden, Die met de Geest gezalfd is zonder mate.
Jozua was door Gods genade tot een held gesteld, rijk met genade bedeeld. Zo ligt hier een rijke bladzijde uit zijn levens- boek voor ons opengeslagen. Een bladzijde, die het geheim van Jozua's leven verklaart. Hij is toch de van God aangewezen leidsman, die het volk leiden moet in het beloofde land. Nu leert deze bladzijde ons, dat hij dat niet in eigen kracht kon. Hij staat voor een geweldige taak. Daartoe is wijsheid en kracht van boven nodig. Ja, welk een geweldige taak had Jezus, Hem door de Vader opgedragen, die Hij met Zijn hart aanvaardde, Wiens type Jozua was. Hij moet het geestelijk Israël brengen in het hemels-Kanaan. Hij moet dat volk niet alleen leiden, doch ook als Borg de schuld voor hen betalen door een weg van lijden en sterven. In deze meerdere Jozua, Die zou komen in het vlees, vindt Jozua zijn kracht en sterkte en wijsheid. God had Jozua ook een rijke belofte gegeven: „Ik zal u niet begeven, noch verlaten, zijt sterk en hebt goede moed".
Wij spreken tot u over: De verschijning van de Vorst van het heir des HEER EN aan Jozua, de bevelhebber van Israël.
Wij zien het verband van de tekst nagaande:
I. Waar en wanneer Hij Jozua verschijnt
II. Hoe Hij Zich aan Jozua verklaart
III. Met welke genadebedoeling Hij tot Jozua komt
IV. Op de ootmoed, die dit bij Jozua wekt
V. Op de nadere onderhandeling met de vragende Jozua
I.
Waar en wanneer Hij Jozua verschijnt
Jozua bevindt zich hier nabij Jericho, de sleutelstad van Kanaan. Zij waren de Jordaan reeds over. Zij hadden het Pascha weer gevierd. De besnijdenis had weer plaatsgevonden. Hierdoor was het volk weer herinnerd dat God hun vaderen met een sterke arm uit Egypte had uitgeleid. Jozua is met nieuwe moed vervuld om de strijd tegen de vijanden aan te binden. Vandaar dat u hem hier nu vindt onder de muren van Jericho. Dichtbij was Jozua met Israël gelegerd. Doch nu vervult Jozua de vraag: Hoe zal het land in ons bezit komen? Jericho is een sterke vesting. Dat heeft hij met een kennersblik gezien. Zal men de stad laten uithongeren, of een stormloop wagen? De moderne wapens van nu had men niet. De vragen zijn vele.
Hier loopt Israëls veldheer alleen in gedachten verdiept te peinzen, over de heuvels nabij Jericho. In de grondtekst staat: In Jericho, d.w.z. met zijn gedachten er in. De stad had haar poorten voor Israël gesloten. Er ging niemand uit of in. Binnen de muren bereidde men zich voor op de aanval van Israël. Jozua zal de Heere biddend gevraagd hebben om wijsheid, moed en kracht.
Doch al bidt hij in het geloof, in de beoefening omtrent Gods belofte, hij verzuimt niet, als veldheer, alles goed te verkennen. Dit onderzoek heeft hem misschien weinig bemoedigd. Met zijn ongeoefend volk staat Jozua hier voor het onmogelijke, tegenover die machtige muren. Doch als hij hier zo loopt, biddend te vragen, ontvangt hij een Goddelijke verschijning. De Heere laat hem niet tevergeefs zuchten. Hij wordt uit zijn gepeins opgewekt. Hij hief zijn ogen op en zag toe, en ziet, er stond op een korte afstand, een Man tegenover hem. Dit „ziet" vraagt aandacht voor de verschijning. Die Man is een geweldig krijger, in volle wapenrusting, met een uitgetogen zwaard in Zijn hand. Daarin wordt de majesteit van die Man beschreven. Uit de nader aangegeven gestalte van die Man blijkt het de oud-testamentische manifestatie van de Zoon van God. Wij weten nu Wie het is. Doch Jozua herkent Hem nog niet. Dit blijkt duidelijk als hij op Hem toetreedt met de vraag: „Zijt Gij van ons, of van onze vijanden? "
Zo kan de Heere dicht bij Zijn volk zijn, dat zij Zijn spraak uit Zijn mond horen, en dat Hij Zich toch nog niet nader openbaart wie Hij is. De „Zelf-openbaring" des Heeren aan de ziel is noodzakelijk om Hem te leren kennen. Vroeg Saulus ook niet: „Wie zijt Gij, Heere? "
Vlucht Jozua als hij die Man ziet? Neen, hij is niet versaagd. De Heere had toch ook gezegd: „Alleen wees sterk en hebt goede moed". De tekst zegt: „En Jozua ging tot Hem". Wellicht omvat hij ook met zijn hand zijn zwaard. Als er gestreden moet worden, is Jozua gereed. Toch vraagt hij eerst: „Zijt Gij van ons, of van onze vijanden? "
Heerlijk komt Jozua hier als geloofsheld uit. De Heere had hem Zelf een riem onder het hart gestoken, door tot hem te zeggen, na Mozes' dood: „Hebt goede moed, Ik zal met u zijn gelijk Ik met Mozes geweest ben". Aan dat Woord des Heeren klemt hij zich in het geloof vast. Dan wordt het geloof heilig stoutmoedig als het zijn kracht uit de Heere put. Als het geloof niet levendig werkzaam is, vlucht men voor het ritselen van een blad. Dan gaat Elia voor een Izébel op de vlucht.
De Heere had meermalen tot Jozua gesproken. Doch zoals hier, had Hij Zich nog nooit aan hem geopenbaard. Jozua voelt, het gaat in de strijd om Kanaan „vóór of tegen God". Wij zien nu:
II.
Hoe deze Man Zich nader aan Jozua verklaart.
Zeker, het antwoord op Jozua's vraag schijnt niet bemoedigend. ,,En Hij zeide: Neen". Let goed op dat „neen". Hij is niet van de vijanden. Dit kan dus bemoedigen. Toch is Hij óók niet één van Israëls legerscharen. Wie is Hij dan? Hoor, wat Hij zegt: „Maar Ik ben de Vorst van het heir des HEEREN". Hij staat boven de vijanden. Ja, Israëls vijanden zijn óók Zijn vijanden. Hij staat ook boven Israël. Doch, en dat mag bemoedigen, Hij staat wel aan de zijde van Israël. Hij zal het Jozua verklaren. Stond Jozua in zijn onvermogen tegenover de dikke muren, ook tegenover het geoefende volk achter die muren? Och, zo gaat het Gods kind soms ook in het stuk van zaligworden. Wat een dikke muren van zonden, die scheiden van God. Hoe komen die weggeruimd? Door hen onmogelijk. En dan die machtige vijanden? Wie redt de ziel er uit?
Nu is dit zo rijk, als de Heere de ziel in de verlegenheid brengt met zichzelf, dat Hij een oog gaat geven voor de Verlosser, Die verlossen zal!
Er is een opzettelijke woordspeling in Jezus' antwoord: vijanden en Vorst. Het woord door „Vorst" vertaald, komt in Daniël voor, voor bepaalde engelen. Doch hier voor de Zoon van God, de Verbondsengel. Veel in de verschijning herinnert aan Zijn verschijning aan Mozes bij de brandende braambos. Het uitgetogen zwaard aan Zijn verschijning aan Bileam. Als Man verscheen Hij ook aan Jakob te Pniël. Hier noemt Hij Zich: „de Vorst van het heir des HEEREN". Hij is de Heilige, Die op het hoogst geducht is in Zijn heilige raad. En vreselijk boven het heir dat om Zijn rijkstroon staat. Wat een majestueuze verschijning!
De Heere verschijnt aan Zijn volk naar dat hun gesteldheid is. En dit soms op een verrassende wijze, zoals hier aan Jozua, als zij er niet op rekenen. De Heere houdt er van om Zijn volk te verrassen. Dit juist als zij in grote verlegenheid zitten. Dan leren zij zichzelf in hun nietigheid kennen en Hem in Zijn grootheid, macht en majesteit, als Degene, Die de zijde van Zijn volk kiest, het voor hen opneemt. Ja, voor Zijn strijdend volk is Hij een Bondgenoot in volle wapenrusting.
Johannes op Patmos zag Hem ook als een strijdbaar Held. Hier verschijnt Hij aan Jozua als Koning-Held, Die het zwaard aan de heup gegord heeft om Israël bij te staan in de strijd. „De Vorst van het heir des HEEREN". Wat beduidt deze benaming? Hier moet niet onder verstaan: Israëls legerscharen, doch allereerst de legermacht der engelen. De engelen worden telkens aangeduid als een heir, dat de troon Gods omringt. In deze naam wordt Zijn heerlijkheid als Koning uitgedrukt. De engelen zijn Gods legerscharen, die Hem dienen met heldenkracht en vaardig passen op het woord van Zijn mond. Die ten dienste staan óók van Zijn volk. De Verbondsengel, Die straks in het vlees verschijnen zal, Die hier nu tijdelijk een menselijke gestalte had aangenomen, is hun Vorst en Aanvoerder.
Vorsten hebben toch hun legerscharen en legermachten? Zo heeft Hij een machtig heir, dat Hem omringt. Het gaat hier niet slechts over zon, maan en sterren, al kunnen die ook onder Zijn heirscharen gerekend. Zo beschikt deze Vorst van het heir des HEEREN over de heirscharen Gods tot verlossing van Israël. Dit was voor Jozua en Israël een bijzondere Godsopenbaring tot bemoediging.
Zo staat Jozua hier tegenover zijn heerlijk Tegenbeeld, aangezicht aan aangezicht. Deze Vorst heeft dok Zijn slagorde op aarde in de strijd tegen de geestelijke boosheden (Openb. 12 : 7). De strijd van de kerk op aarde heeft zijn achtergrond in de strijd, die naar het Woord van God gevoerd wordt, in de onzichtbare wereld der geesten. De duivel en zijn trawanten woelen in de wereld der mensheid. De staande gebleven engelen hebben hier ook hun taak. Christus gebruikt ze tot hulp der Zijnen. Zij zijn gedienstige geesten degenen, die de zaligheid beërven zullen. Hij blijft Krijgsman tot dat al Zijn vijanden en van Zijn volk zijn uitgeroeid. Hier kan Gods volk in de strijd de moed wel eens ontzinken, ziende op de grote afval en de vijandschap tegen God, Christus en Zijn Woord. Echter, Zijn kinderen zullen in én door Hem meer dan overwinnaars zijn.
Hier openbaart Hij iets van de vrijmacht van Zijn welbehagen. Het blijkt overtuigend uit hoofdstuk 6 : 2, dat het de Engel des Verbonds is, Die hier aan Jozua verschijnt. Daar wordt Hij uitdrukkelijk Heere, zelfs Jehova genoemd. Hij neemt ook straks de aanbidding van Jozua aan, wat een geschapen engel niet zou gedaan hebben.
Wij letten er nu op:
III.
Met welke genadebedoeling Hij tot Jozua komt.
Hij zegt: „Ik ben nu gekomen". Lees hier vooral niet overheen. Ook niet over het woordje „nu", d.i. op dit tijdstip, nu gij gereed zijt met uw leger Jericho aan te vallen, maar niet weet hoe.
Volk, als wij niet weten hoe, dan weet de Heere het nog wél. De Heere komt op de juiste tijd ter hulp, niet te vroeg en niet te laat.
Jozua heeft gepeinsd, gebeden, gevraagd hoe Jericho in te nemen. Wat is het bemoedigend voor hem, dat de Vorst van het heir des HEEREN nu komt. „Ik ben nu gekomen". Dit beslist alles voor Jozua. De Heere Zelf heeft de leiding. Jozua moet weten, dat het Gods zaak is. Dat toont Hij hier juist op dit kritieke ogenblik.
Schijnbaar is dit woord: „Ik ben nu gekomen" niet af. Er zou moeten volgen: ,,Ik zal het doen; Ik zal de stad in uw hand geven". Misschien houdt dit verband, dat de Engel niet verder spreekt daar Jozua zó onder de indruk komt van Zijn verschijning, dat hij beseft met een Goddelijk Persoon te doen te hebben, dat hij neervalt op zijn aangezicht en Hem aanbidt. Neen, die Man is niet gekomen om Jozua neer te vellen. De Heere had toch Zelf hem aangesteld`om Israël binnen Kanaan te leiden, het in bezit te doen nemen. Jozua, de hemel leeft met u mee, met uw volk. Dit zegt Hij duidelijk: „Ik ben nu gekomen". Ja, leg de nadruk op deze woorden waar gij wilt. „Ik ben nu gekomen".
Het is niet Jozua's zaak, maar de zaak des Heeren. Het gaat om Gods eer, de opluistering van Zijn deugden, in het heil van Zijn volk. En Gods zaak is nooit verloren, dus ook niet van de kerk al moet hij door veel strijd en afval heen. De Heere zal Zijn erfdeel behouden.
Zo is het nog in de geestelijke verlossing. Het gaat niet eerst om ons, of wij zalig worden, maar om Gods werk, dat de Vorst van het heir des HEEREN zal verrichten, als Hij in het vlees verschijnt tot heil van zondaren.
Jozua, verstaat gij Mij, dat Ik juist nu gekomen ben, wat dit inhoudt? Wat dit meeleven met u uit de hemel betekent? Hij is niet van God vergeten. Niet alleen meeleven, doch uit de hemel zal alles geregeerd en bestierd worden. Ik ben de Aanvoerder, Jozua! Als gij denken mocht, of satan u wijs tracht te maken, dat in de hemel niet aan u en uw volk gedacht wordt, dan moet u dit nu toch duidelijk zijn, dat daar volle aandacht aan de zaak besteed wordt.
Kind Gods, denk toch nooit, dat God geen kennis van uw zaak draagt, of uw zielsgesteldheid niet kent. Dat weet Hij beter dan u. „Ik ben nu gekomen". Dit is een komen in genade. Dat was het óók bij Jezus' komst in het vlees. Het gaat van de Heere uit. Nooit uit te wonderen. Neen, Hij kwam niet om Israëls houding tot de Heere. Dan kan het nooit. Doch Hij gedenkt aan Zijn verbond gestadig. Dat Hij kwam in het vlees, in de volheid des tijds, daar wordt met de dichter van gezongen: „Hij heeft gedacht aan Zijn genade; Zijn trouw aan Isrel nooit gekrenkt; dit slaan al 's aardrijks einden gade: nu onze God Zijn heil ons schenkt".
Toen kwam Hij speciaal van God gezonden in het vlees om Gods deugden op te luisteren en tot heil van zondaren. Deelt gij er al in? Heeft Zijn Geest u al ontdekt? Zijt gij met uw eigen werken vastgelopen? Weleens in de belofte op Hem gewezen? Doch hebt gij Hem nog niet ontmoet? Of bracht de Heere u in een afbrekende weg in verlegenheid? Riep gij het uit: het is verloren, het is alles kwijt! En trad toen die Man ook voor u „Ik ben nu gekomen"?
Als Hij zo komt tot de ziel, dat betekent uitkomst, redding. Dat is ook komen in genade. Wat zalig als Hij het voor ons op én overneemt. Het in orde maakt, de breuk tussen God en de ziel heelt. Wij leren van waar Hij komt en- waartoe Hij komt. Als de ziel Hem ontmoet, is deze er zelf bij, beleeft deze het, weet deze waar en wanneer.
Neen, Hij komt niet uit redenen uit u. Niet om uw boete, berouw en oprecht schuldbelijden. Hij werd u uit de zelfbewogenheid Gods gezonden. Wat is die zelfbewogenheid Gods rijk. Anders was er geen mogelijkheid van zalig worden. Doch „wat bij mensen onmogelijk is, is mogelijk bij God". Hij komt uit liefde, om Gods deugden op te luisteren, en tot redding der ziel. Dan komt Hij ook op de juiste tijd. Hij komt tot u in uw nood om u te redden. Hij kwam in het vlees om Zichzelf ten offer te geven. Als Hij nu persoonlijk tot de ziel komt, past Hij dit in Zijn ambtelijke bediening toe. Zalig het dan verrassend uit Zijn mond te horen: „Ik ben nu gekomen".
Dat Hij komt, zegt dat er gemis, verwijdering was die nu wordt weggenomen.
Wat is dat eerste ontmoeten en dat openbaren en verklaren van Hem aan de ziel zalig en zoet. Om nooit meer te vergeten. Dan komt er heerlijke vereniging door het geloof, zoete, zalige gemeenschap. Wat wordt dan het leven geheel anders, wat wordt het rijk aan inhoud en geluk.
Wat ontvangt Jozua hier rijke onderscheiding. Hij is wel generaal over Israël, doch dat is hij onder de Vorst van het heir des HEEREN. Die staat hem terzijde, treedt aan de spits. Hij is voor deze zaak speciaal gekomen tot hulp. Daarop wijst ook het uitgetogen zwaard. Jozua erkent Hem als de Meerdere. Dat Hij nu gekomen is, is ook antwoord op Jozua's zuchten en vragen. Als Hij Zich zo aan Jozua openbaart en verklaart, lezen wij: „Toen viel Jozua op zijn aangezicht ter aarde en aanbad".
IV.
Op de ootmoed, die dit bij Jozua wekt.
Als Hij Zich openbaart, wordt de mens diep verootmoedigt. Hij voelt zijn nietigheid, dat hij slechts een stof- en aardworm is. Jozua voelt de tegenwoordigheid Gods in deze Man met het blinkende zwaard. Eerbiedige vrees vervult zijn hart door bediening des Geestes. Het is of de hemel hier neerdaalt, gelijk bij Zijn komst in het vlees. In Zijn komen in het vlees kwam God van de hemel naar de aarde met Zijn reddende genade.
Jozua staat in de tegenwoordigheid Gods. Nu die Man Zich nader verklaard heeft, in vorstelijke majesteit, gaat er zulk een kracht en heerlijkheid van Hem uit, dat Jozua in het niet wegzinkt. De heerlijkheid van zulk -een Vorst is hier voor een mens, nog inwonende in het vlees, schier niet te dragen. Hoe schoon wordt hier Jozua's gestalte getekend. „Toen viel Jozua op zijn aangezicht ter aarde en aanbad". Al staat hij als aanvoerder hoog boven eigen volk, voor deze Man kan hij zich niet laag genoeg verootmoedigen. Geen zaliger plaats dan in ootmoed voor Hem neer te vallen. Jozua is de eerste onder zijn volk door de gratie Gods. Dat hij hier voor deze Man op zijn aangezicht valt, is óók bij de gratie Gods. Hoe groter Hij voor ons wordt, hoe kleiner en nietiger wij in onszelf worden. Jozua kan niet blijven staan. Hij valt met zijn aangezicht ter aarde. Hij aanbad. Bidden, is vragen, smeken. Doch aanbidden is het hoogste in de ware religie. Dat is vervuld zijn met God, als wegsmelten in de Heere, een voorsmaak, des hemels. Het is „hemelwerk". Wat Gods volk hier in beginsel leert, daar zullen zij het volmaakt doen. Wat zalig dat aanbidden aan Zijn voeten. Dat is echt genadebediening uit Hem.
Om Jozua's gestalte te benaderen, moeten wij geen vreemde zijn van genade, moet Jezus voor ons geen vreemde meer zijn. Dan moeten wij onszelf enigermate kennen in ons bedorven zondebestaan. Kind des Heeren, als gij die Man niet alleen in het gezicht krijgt, doch Hij Zichzelf openbaart dan zinkt alles, ja, ook gijzelf in het niet weg. Welgelukzalig die het kent. Wat zijn dat zalige plekjes en uren om nooit te vergeten. De Heere is mij, zondaar, ontmoet. Wat zalig is de omgang met Hem. Hier leren wij, uit de houding van Jozua, hoe ook wij tegenover de Heere moeten staan. Och, werd die Man meer door Zijn volk gekend en ontmoet in het geloof. Rijk als Hij tot ons komt, ons iets te zeggen heeft, dat ons verootmoedigt, beseffende eigen nietigheid. Mocht het meer beleefd worden. Richt hier een blik op beide Jozua's, beeld en Tegenbeeld. Dat ons zielsoog zich dan verlustigen moge in die grote, dierbare Koning. Gelukkig als het licht van de Engel des Verbonds ons opgaat in dagen van nood en beproeving. Hij is gekomen in alle nood om te redden. Ziet nu, als gij geen uitkomst meer ziet, niet weet hoe, komt Hij Zijn volk te sterken in de strijd. ,,Wie is die Vorst zo groot in kracht? Het is 't Hoofd van 's hemels legermacht". Buig en aanbid. Volk, bewonder Zijn goedertierenheid, die al naarmate onze moeilijkheden en strijd groter worden, met krachtige bemoediging komt. Wij letten:
V.
Op de nadere onderhandeling met de vragende Jozua. Liefelijke onderhandeling volgt, vol wijze lessen voor Jozua. „En zeide tot Hem: Wat spreekt mijn Heere tot Zijn knecht? " Dan laat die Man Zich niet onbetuigd aan de vragende Jozua. Hij luistert! Hij geeft. antwoord.
Wat rijk volk, de Heere antwoordt op ons ootmoedig bidden op Zijn tijd, als het bij ons voor het onmogelijke komt. Die Man gaat spreken. Merk hier eerst nog op, dat Jozua zegt: „Mijn Heere". Dat hij zich noemt: ,,Zijn knecht". Wat rijk, Jozua weet zich knecht van die Man, Die hem verscheen en tot hem sprak. In Wie hij God Zelf ontmoet. Hij spreekt hier in toeëigenend geloof: „Mijn Heere". Dit is Geestes werk. Wat een weldaad, zich des Heeren knecht te weten, al gevoelen wij ons in Zijn tegenwoordigheid niet meer dan een hand vol stof, als verwerpelijk in onszelf. Dit nietig schepsel wil de Heere toch gebruiken. Hier is door genade geloofskontakt. Een liefelijke betrekking is er tussen de Heere en hem, die de Heere Zelf gewerkt heeft. De Heilige Geest schonk Jozua opening met Wie hij sprak. Zijn knecht te zijn, •was Jozua's hoogste eer. Niet in slaafse vrees, doch in kinderlijke vreze. Zo vraagt hij de Heere om orders. „Wat spreekt mijn Heere tot Zijn knecht? " Zeg mij, wat Gij wilt, dat ik doen zal? „Spreek Heere, want Uw knecht hoort".
Wel moest Jozua eerst geheel vernederd, goed beseffen in Wiens tegenwoordigheid hij verkeert. Dat het enkel gunst is als Hij komt, ons in Zijn tegenwoordigheid toelaat. Het moet hier alles uit God verklaard, gelijk ook heel de verlossing van de zondaar. Het klinkt hem tegen: „Trek uw schoenen van uw voeten; want de plaats, waarop gij staat, is heilig". Hier doet de Heere hem nog dieper en duidelijker verstaan met Wie hij te doen heeft. Hij staat voor de Heilige, Die Zelf de plaats heiligt, waar Hij genadig Zijn voetstap zet. Gods tegenwoordigheid heiligt, zondert alzo af. De aflegging van de sandalen, die verontreinigd waren door het stof, moet afbeelden het afleggen van alles wat met de heilige eerbied in strijd was. Jozua, gij hebt aangebeden en dat betaamt u.
Ja, het schepsel betaamt verschuldigde eerbied voor Hem. Daarom, trek uw schoenen af van uw voeten. In dit bevel verhoogt de Heere Zijn verschijning. De plaats in Mijn tegenwoordigheid is heilig. Ik ben de Heilige Zelf. Hier wordt Jozua voorbereid, met diepe eerbied en opmerkend oog en hart te staan voor de Heere, om verdere openbaring te ontvangen. Als de Heere beveelt en spreekt, moet de knecht luisteren. Dan staat er zo opmerkelijk, daar moet u niet overheen lezen: „En Jozua deed alzo". Dat was geloofsgehoorzaamheid van de knecht. Die anderen moet bevelen, moet zelf eerst leren gehoorzamen. Met wie de Heere spreekt, moet óók naar Hem luisteren. Wat spreekt hier weer eerbied, ootmoed, maar ook het diep afhankelijkheidsgevoel van Jozua. Hier was voor hem rijke bemoediging. Zo had de Heere Zich óók aan Mozes geopenbaard met hetzelfde bevel. Hij had hem beloofd: ,,Gelijk Ik met Mozes geweest ben, alzo zal Ik met u zijn". Daar was Jozua getuige van geweest, dat de Heere met Mozes was geweest.
Zo wacht hij wat de Heere spreken zal, als hij zijn schoenen heeft uitgetrokken. Lees dan Jozua 6 : 2-5 wat de Heere daar verder tot hem spreekt aangaande de inname van Jericho. De Heere antwoordt dus Zijn knecht en geeft hem bevelen. Dat kan het hart vertederen als de Heere in genade tot de zondaar
komt, met hem onderhandelt en onderwijs geeft naar de toestand waarin hij verkeert. Dat heeft hij niet verdiend. Het is een eeuwig wonder. Als Hij zo komt, vervrijmoedigt Hij Zelf de ziel om haar aangezicht tot Hem op te heffen, de hoop wordt op Hem gericht, dat hoe wij ook in verlegenheid zitten, Hij uitkomst geven kan, wil en zal.
Nu hoort Jozua duidelijk het spreken des Heeren. Wat bemoedigt Hij hem hier liefelijk. „Ik, die Man, die Vorst, met zoveel macht bedeeld, strijdt voor u. Ik help u. Ik sta hier ook als de grote Legeraanvoerder". Jozua mag op Hem vertrouwen. Heerlijk, de Heere brengt hem Zelf tot die waarachtige geloofsoefening. Hij heeft het zwaard om Zijn en Zijns volks vijanden te verdelgen. Hij zal niet rusten tot Hij Zijn taak volbracht heeft. Wee, de vijand tegen wie Zijn zwaard zich keert. Doch, welgelukzalig allen, die tot Zijn volk behoren. Hij zal Zijn werk in én aan hen voleindigen. Hij maakt ze overwinnaars in de strijd en geeft ze de zegen. Juist ook in de geestelijke strijd tegen de' driehoofdige vijand, wereld, satan en eigen vlees. Wat zou dat volk beginnen als Hij er niet was, niet voor hen streed?
Heeft Jozua gepeinsd hoe Jericho te overwinnen? De Heere zegt in hoofdstuk 6 : 2: „Zie Ik heb Jericho met haar koning en strijdbare helden in uw hand gegeven". Kanaan is voor Israël en Israël is voor Kanaan. De Heere zal Zijn belofte vervullen, aan de vaderen gegeven. Hoe bemoedigend voor Jozua. De Heere weet naar het hart te spreken, precies wat het nodig heeft. Niemand zal voor die Man bestaan.
Volk, laat u dit bemoedigen als gij soms ook voor dikke muren staat, geen uitweg ziet. Daar weet de Heere raad mee. Hij kan u doortocht bereiden. Het vervolg laat zien, hoe Jericho werd ingenomen, God de sterke muren deed vallen, Jozua en het volk overwinnen mochten. Door het geloof zijn de muren van Jericho gevallen, Hebr. 11 : 30. Voor wie gelooft, zijn alle dingen mogelijk. Voor het ongeloof kan niets. Voor het geloof kan alles. Zingen wij nu eerst Ps. 68 : 12.
Toepassing
De kerk des Heeren staat hier midden in het brandpunt van de strijd, met de wereld, duivelen en zonden. Het ziet er in het wereldgebeuren niet rooskleurig uit. De volkerenzee kookt en bruist. En uiteindelijk gaat hierin ook alles tegen Christus en Zijn rijk, waarachter zit het woelen der geesten uit de afgrond. Verstaat u daar iets van? Hier worden de vragen vermenigvuldigd. Wat een verantwoording, ook op kerkelijk gebied.
Ouderen en jongeren zijn uw ogen open? Volk en land zinken al verder van God af. De kerk is van zijn plaats in leer en leven. Onze aloude belijdenis moet vervangen worden. Van wedergeboorte en bekering moet niet meer gesproken. Men legt alle nadruk op het menselijk doen. Alles moet vernieuwd, behalve de mens. De liefde is van velen verkoud. Dit zijn tekenen des tijds, dat Jezus straks wederkomt met majesteit ten gerichte.
Wie ziet nu ook deze Man tegenover zich? Heerlijk als dat het geheim van ons leven is, dat het vast ligt in de Engel des Verbonds. Die komt niet teleurgesteld uit. Groot voorrecht als wij die Man ook mogen zien in het hedendaagse wereldgebeuren. Hij heeft de teugels in handen. Vanuit de hemel wordt alles geregeerd, ondanks de groten der aarde. De hemel leeft nóg mee, Hij slaat alles gade. Nog in ontferming? Of geeft Hij over aan het oordeel der verharding? Zal Hij Zijn zwaard tegen ons trekken als tegen Jericho? Behoren wij tot de vijanden van Gods ware volk? Wanen wij ons sterk achter onze dikke muren? Hebt u uw hart nog goed dicht gegrendeld voor Hem? Voor Hem is niets bestand. Vreest u Hem slaafs of kinderlijk? Bent u al ooit voor Hem verootmoedigd? Of is Hij nog vreemd voor u? Of is u het voorrecht ook al te beurt gevallen, dat u die Man hebt gezien tot uw heil, dat God u in de nood bracht, en u daaruit riep tot God? Kent u Hem dus? En dit uit levenservaring?
Een ieder verhaalde zijn weg en zaken hoe én waar hem Jezus was ontmoet. Dat zijn van die tiende uren. Of ziet u liever u zelf? Vindt u uzelf nogal gewichtig? Bent u nog nooit werkelijk verootmoedigd?
Wie deze Man niet leert kennen in het geloof, u geen onderhandeling met Hem leert, Hij Zich niet openbaart en verklaart, die blijft met zijn vragen en problemen in het .moeras zitten. Die stort straks van de top van eer, in eeuwige verwoesting neer. Als u Hem straks onbekeerd in het sterven en in het gericht zult ontmoeten, zult u trachten te vluchten, doch niet kunnen. Zo liefdevol en dierbaar Hij voor Zijn volk is, zo zal de vijand dan voor Hem sidderen en beven. Dan zal Zijn zwaard des gerichts u treffen.
Wie hier heeft zich al zonder die Man gezien? Die schreit in zielsgemis? Van nature is er geen geloofskennis en gemeenschap met Hem, al weet u verstandelijk, krachtens opvoeding, dat Hij er is. Jong en oud, dit moet Geestes ontdekking ons leren. Anders zien wij het niet, hebben er geen last van, geen smart over. Dan leeft jong en oud in kerkhofrust het oordeel tegemoet.
Laat u nog waarschuwen, kom tot uzelf, opdat u niet met Jericho in het oordeel, valt.
Ja, wie de Heilige Geest ontdekt aan zondeschuld en Godsgemis, God in Zijn recht leren kennen, worden peinzers en bidders, hoe weer met God verzoend te worden? Hoe het weer met Hem in orde moet komen? Dat wil Hij op elke leeftijd leren. Ja, die kunnen het in de scheiding van God niet uithouden. Die zal Hij het leren, dat zijzelf nooit de vrede met God kunnen bewerken. Die zullen, als de Heere hen gaat afbreken, ook behoefte krijgen aan Jezus, Jozua's Tegenbeeld. Niet Mozes bracht Israël in Kanaän, doch Jozua. De wet brengt u niet in vrede met God, in het Kanaän der rust. Doch Jezus alleen.
Ligt u zo onder vloek en doem, schreiende, in boete en berouw, naar God? Heeft Hij Zich al aan u geopenbaard: ,,Ik ben nu gekomen"? Of snakt u er naar? Ja, als Hij verschijnt in genade, op uw bidden en worstelen, wordt het zo rijk. Hoewel het u misschien eerst gaat als Jozua, dat u Hem nog niet kent. Christus wordt meestal niet direkt gekend, aan het begin van de genadeweg. Eerst wordt in de belofte op Hem gewezen. Doch dan is Hij ons bezit nog niet. Dan durft u nog niet te zeggen: „Mijn Heere, Uw knecht". Er is opklimming in de openbaring van Christus aan het hart.
Jozua weet goed waar én hoe hij die Man zag, onder welke omstandigheden. Het was beleving, onderhandeling met Hem; hij kreeg onderwijs van Hem. Dat heeft hij nooit vergeten. Dat vergeten Gods kinderen ook niet als Hij hun in levensnood geopenbaard wordt. Daar zijn zij zelf bij. Dan is er geloofsgemeenschap. Geen leed zal het ooit uit hun geheugen wissen. Dan leren zij ook in verootmoediging iets van dat ware aanbidden kennen. Dan kennen zij ook de behoefte aan meer onderwijs van Hem. Wat voelen zij, dat zij nog zo weinig van Hem kennen. Dan wordt het ook: ,,Wat spreekt mijn Heere tot Zijn knecht" " Merkt dan op ziel, wat Hij verder tot u spreekt. Hij Zich beide, in Zijn majesteit en óók in Zijn liefde, tot uw Hulp doet kennen.
Wie hier hoort het? Is Hij u verschenen? Soms al meermalen? Hier is het toch de tijd van het bezoeksteven. Welgelukzalig, wanneer u uw ogen uit de gebreken moogt opheffen en die Man moogt zien, Hij u nader onderwijst, Hij u leert. dat Hij de Held Gods is, bij Wie de Heere hulp beschoren
heeft in uw strijd, dat uw zaak Zijn zaak is. Verlangt u er met heimwee naar?
Al is Hij er altijd, Gods kind ziet Hem niet altijd. Dit is geen dagelijks beleven, al moest het wel zo zijn. Doch heerlijk als u Hem ontmoet in het geloof voor het eerst of bij vernieuwing. Hij Zich verklaart, Hij tot u zegt, dat Hij in genade tot u komt, tot behoud, juist in de ure als het bang was, in het onmogelijke. U de dood dacht te vinden en toen in Hem het leven vond. Zalig dan Hem te eigenen in toeëigenend geloof. „Mijn Heere". „Wat spreekt mijn Heere tot Zijn knecht of dienstmaagd? " Zeker volk, Kanaän is nog niet in uw bezit. Het leger der vijanden is hier nog groot. Doch Hij is meer dan al de vijanden, Hij heeft ze allen overwonnen. Zij kunnen u niet meer belagen dan Hij toelaat. Heerlijk als u Hem moogt zien met het zwaard in de hand. Dat Hij u ter hulp is in de strijd. „Ik ben met u, Ik strijd voor u".
Hij verhoort uw bidden, al is Zijn tijd wel eens anders dan de uwe. „Ik ben nu gekomen". Dus juist als u het nodig hebt. Zijn volk moet Zijn tijd leren afwachten.
Wat dierbare Persoon is die grote Jozua als Heiland, Verlosser en Zaligmaker. Hij verlost en past de zaligheid toe, die Hij verwierf. Weet u soms niet hoe de vijanden van binnen en van buiten te overwinnen, ook de zonden, die nog tegen uw wil in u zijn overgebleven? Hij geeft ze in uw hand. U hebt met een sterke Held te doen. Al is de strijd soms nog zo zwaar tegen de geesten uit de afgrond en uw zondig vlees. De Vorst van het heir des HEEREN strijdt ook met Gods legerscharen voor én met u. Was het oog des geloofs daar maar meer voor geopend. Hij ontsluit u in Zijn eigen borgwerk de toegang naar het land der rust. Hij is er de Vader verantwoordelijk voor, dat u thuiskomt. Zo gaat u met Hem, enkel uit genade, naar de eeuwige heerlijkheid. Dan hebt u niet meer te strijden, te vragen en te bidden. Dan zal het eeuwig vrede zijn. Dan is het zwaard opgeborgen. In de hemel is alles heilig. Daar is geen zonde, daar is ook geen vijand. Die heeft de Vorst van het heir des HEEREN overwonnen. Daar is het land van eeuwige rust, waar u uw God en Heerti volmaakt zult dienen en verheerlijken. Daar zijn al Gods beloften vervuld, de volle erfenis in bezit. Dan bent u gans geheiligd in Zijn bloed, in de heilige plaats, de hemel der heerlijkheid om het uit te wonderen, dat God u in Christus genadig was. De buit van het overwonnen land u eeuwig in de hand gevallen is. Daar eeuwig volmaakt aanbidden en zingen tot verheerlijking Gods. De Koning ongestoord
te zien in Zijn schoonheid. Amen.
December 1969