Numeri 10:9 'Trompetten met een gebroken klank' ds. M. Baan

Trompetgeschal met een gebroken klank

Predikatie over Numeri 10 : 9

door Ds. M. BAAN

Psalm 74: 18 en 20

Lezen Numeri 10 : 1-10

Psalm 8 : 1 en 2

Psalm 68:11 en 17

Psalm 124 : 1 en 4

Tekst: Numeri 10 : 9:

En wanneer gijlieden in uw land ten strijde zult trekken

tegen de vijand, die u benauwt, zult gij ook met die

trompetten een gebroken klank maken; zo zal uwer

gedacht worden voor het aangezicht des Heeren, uws

Gods, en gij zult van uw vijanden verlost worden.

In de Pelgrimsreis van Bunyan vinden wij een bladzijde, waar wij Christen getekend zien in het wapenhuis.

Rijke weldaden had Christen reeds ontvangen. Hij had ontvangen de schat van de vergeving der zonden, van de verzoening met God, maar. . . . hij was nog ongewapend.

Was die wapening dan nodig? vraagt ge.

Geliefden, het leven van Gods kerk wordt door alle eeuwen heen door tal van vijanden bedreigd. En al die vijanden proberen altijd maar weer de schatten van de kerk te roven. Hebt ge iets van de Heere ontvangen — hoe menigmaal hebt ge het ervaren! — de vijand komt er altijd op af, en daarom moest Christen ook naar het wapenhuis.

En wat ontving hij daar?

Hij ontving daar het borstwapen der gerechtigheid, het schild des geloofs, de helm der zaligheid, het zwaard des Geestes. Deze wapenrusting is nóg de wapenrusting van de strijdende kerk.

Ja, wanneer wij onze tekst lezen, dan blijkt het: de Heere geeft aan Zijn volk het strijdwapen van twee zilveren trompetten!

Een wonderlijk wapen, maar van onzegbare kracht. Leest het maar in het woord van onze tekst: ,,En wanneer gijlieden ten strijde zult trekken tegen de vijand, die u benauwt, zult gij ook met die trompetten een gebroken klank maken; zo zal uwer gedacht worden voor het aangezicht des Heeren, uws Gods, en gij zult van uw vijanden verlost worden”.

Laat ik uw aandacht dan eens bepalen bij dat wapen, en dan spreek ik tot u over:

Trompetgeschal met een gebroken klank.

  1. Opgeroepen door ’s vijands benauwing.
  2. Doorgedrongen tot ’s hemels troon.

III.          Beantwoord met Goddelijke hulp.

I.

Mogelijk vindt ge het een wonderlijke opdracht, als ge leest in vers 1 en 2 van ons teksthoofdstuk: ,,Verder sprak de Heere tot Mozes, zeggende: Maak u twee zilveren trompetten”.

Is dat nu van betekenis? Het maken van twee zilveren trompetten? Kunnen trompetten dan ook nog van betekenis zijn voor het Koninkrijk Gods?

Geliefden, de Heere werkt middellijk, en door de meest eenvoudige middelen, zegt Hellenbroek, voert de Heere vaak de grootste zaken uit.

Wij mensen werken altijd met het grote, de Heere werkt altijd met het kleine. In het arsenaal van de wereld kunt ge lezen: Maak de vreselijkste wapenen, fosforgranaten, waterstofbommen, enz.. . . . in het arsenaal van de kerk des Heeren schrijft de Heere af: ,,Maak u twee zilveren trompetten”!

En waartoe moesten die zilveren trompetten dan dienen?

In de eerste plaats tot saamroeping van de vergadering.

Werd op die twee trompetten geblazen, dan was dat voor Israël een teken: daar is een belangrijke vergadering; en gans Israël moest dan optrekken tot de tent der samenkomst.

In de tweede plaats dienden die trompetten tot saamroeping van de hoofden des volks.

Slechts op één trompet werd dan geblazen, maar dat was dan voor de hoofden des volks een teken om op te trekken ter vergadering.

In de derde plaats dienden die trompetten tot saamroeping van de legers.

Dan werd op beide trompetten geblazen, maar deze trompetten deden dan een gebroken klank horen, dat wil zeggen, daar werd geblazen met een verschil van toonhoogte, nu eens hoog, dan weer laag, en dat betekende dan: daar is nood, daar is gevaar!

Die trompetten deden dan een klagende alarmkreet horen en. . . . de legers werden opgeroepen.

Me dunkt, zo gaat ge de zin van dit tekstwoord al verstaan: ,,En wanneer gijlieden in uw land ten strijde zult trekken tegen de vijand, die u benauwt, zult gij ook met die trompetten een gebroken klank maken”.

Trompetgeschal met een gebroken klank; dat trompetgeschal werd dus opgeroepen door ’s vijands benauwing.

En nu weet ge wel, Israël had vele vijanden, ja ook toen het was gekomen in het land Kanaän. Denkt maar eens aan de Hethieten, de Ferezieten, de Kadmonieten.

Terecht kon daarom de dichter van Psalm 129 zingen: ,,Zij hebben mij dikwijls benauwd van mijn jeugd af, zegge nu Israël, zij hebben mij dikwijls benauwd; evenwel hebben zij niet overmocht”.

O, die benauwers van Gods kerk. Geliefden, zij zijn er altijd geweest en. . . . zij zullen hier op aarde altijd blijven. Maar nu heeft de Heere Zijn volk tegen al die benauwers gewapend!

Neen, niet met boog of schild, met spies of zwaard; maar nu heeft de Heere Zijn volk tegen al die benauwers gewapend met twee zilveren trompetten! Met de twee zilveren trompetten van

het gebed!

Belachelijk, bespottelijk voor de wereld, maar van onnoemelijke kracht voor het Koninkrijk Gods!

Ja, dan zegt één bidder, gewapend met die zilveren trompet des gebeds, veel en veel meer dan alle legers van heel de wereld tezamen!

Ziet maar eens naar Hiskia.

Een groot en machtig leger had de stad Jeruzalem omsingeld. De nood was groot. Heel Jeruzalem dreigde om te komen. Maar wat deed Hiskia toen? Hiskia ging naar de tempel en greep naar die zilveren trompet van het gebed. ,,O Heere, God van Israël, Die tussen de cherubim woont, — zo riep hij uit — Gij alleen zijt de God van alle koninkrijken der aarde, Gij hebt de hemel en de aarde gemaakt. O Heere, neig Uw oor en hoor, doe Heere, Uw ogen open, en zie, en hoor de woorden van Sanherib, die deze gezonden heeft om de levende God te honen”.

En wat is er toen gebeurd? In diezelfde nacht vielen er 185.000 Assyriërs, geslagen door de engel des Heeren.

Wat een voortreffelijk wapen, geliefden, is daarom die trompet des gebeds. Nu komt het er maar op aan, of gij dat wapen kunt hanteren, met andere woorden, of ge op die trompet des gebeds op de juiste wijze hebt leren blazen.

In onze tekst immers lezen wij: met die trompet moest een gebroken klank worden gemaakt. Door de breking der klanken moest als het ware een noodkreet, een alarmklank worden gemaakt.

En daar is oefening, geestelijke oefening toe nodig.

De Farizeeër bijvoorbeeld kan op die trompet niet blazen. De rijk en verrijkt zijnde Laodiceeër kan er ook niet op blazen. De altijd zingende, altijd jubelende belijder kan er evenmin op blazen.

Neen, op die trompet kan alleen geblazen worden door een ellendig en arm volk, door een volk, dat het geleerd heeft eigen krachten te verachten; door een volk, kortom, dat met de kerk aller eeuwen leert belijden, niet één ogenblik tegen al die vijanden te kunnen staande blijven, en dat daarom de alarmkreet der ziel zo telkenmale ten hemel moet uitstoten:

O God, verlos en red mij uit de nood;

De waat’ren zijn tot aan de ziel gekomen;

Ik zink in ’t slijk, ik voel mij overstromen;

Ik ga te grond’; de vloed is mij te groot.

Geliefden, hebt gij die gebroken gebedsklanken in uw leven leren maken? Kent ook gij die vijand, die benauwt?

Denkt eens aan die vijand: uw eigen hart. Door de zonde hebben wij de grootste vijand in ons hart toegelaten, namelijk de vorst der duisternis. Aan die vijand hebben wij ons verkocht, wij staan van nature in zijn dienst. En zo is ,,het bedenken des vleses vijandschap tegen God, het onderwerpt zich de wet Gods niet, het kan ook niet.

Nu moet die vijand van de troon, en God drieënig moet op de troon! Hoe kan dat nu?

Dat kan alleen in de weg van een eenzijdig genadewonder Gods.

Maar nu werkt de Heere middellijk en wijst op die twee zilveren trompetten des gebeds. ,,Roep Mij aan — zegt de Heere - en Ik zal u antwoorden”. Roep maar, smeek maar, worstel maar, laat die gebroken klank maar horen: ,,Och Heer’, och wierd mijn ziel door U gered”.

Hoe kan die vijand benauwen in het genadeleven van Gods volk.

Dan hebt ge een erfdeel in het land Kanaän gekregen. Ge hebt de druiven van Eskol wel eens geproefd. Ge hebt wel eens mogen proeven en smaken, dat de Heere goed voor u was. Ge hebt

wel eens mogen geloven, dat de Heere niet alleen aan anderen, maar ook aan u vergeving van zonden, gerechtigheid en het eeuwige leven wilde schenken uit loutere genade, om de verdiensten van Christus wil.

Maar hoe kwam de vijand daar op af. Hij heeft u ingefluisterd: Gij, gij hebt geen heil bij God. Ge hebt uzelf misleid. Ge hebt uzelf bedrogen. Ge hebt uzelf maar wat wijs gemaakt. Het is allemaal bedrog, inbeelding geweest.

O, wat heeft de vijand toen benauwd! Zó benauwd, dat ge in het donker, in de moedeloosheid, in de radeloosheid zijt terecht gekomen. Donker van voren, donker van achteren, donker van rondom.

En wat hebt ge toen gedaan?

Heeft de Heere u toen niet op die zilveren trompet van het gebed gewezen? ,,En wanneer gijlieden in uw land ten strijde zult trekken tegen de vijand, die u benauwt, zo zult ge ook met die trompetten een gebroken klank maken”.

En nu hoor ik dat trompetgeschal met een gebroken klank opstijgen tot God in de hemel:

’k Roep, Heer’, in angst tot U gevloden,

Ai haast U tot mijn hulp en red,

Hoor naar de stem van mijn gebed,

Daar ik U aanroep in mijn noden.

Hoe kan die vijand benauwen, geliefden, niet alleen van binnen, maar ook van buiten.

Denkt eens aan de vijandschap van de wereld. Wat zit de wereld vol vijanden. Op de fabriek, op het kantoor, in de werkplaats, in uw gezin, in uw huis, in uw bedrijf.

De vijand achtervolgt u als ge naar uw werk gaat, als ge naar de kerk gaat, als ge naar uw bidvertrek gaat. En altijd maar weer probeert hij de erfenis van het land Kanaän te roven.

Scherpe pijlen schiet hij af. Pijlen, die doordringen tot diep in de ziel. Hij probeert u te wonden, u te verleiden, u van de dienst Gods af te trekken. Vooral in een tijd van druk en kommer laat hij zijn stem horen, net als bij Job: ,,Zegen God en sterf”, het is toch tevergeefs God te dienen en Zijn wacht

waar te nemen, want waar is nu uw God?

Waar is God, op Wie ge bouwdet,

En aan Wie g’ uw zaak vertrouwdet?

O wat kan die vijand benauwen, ja ook die vijand van buiten! Zó benauwen, dat ge het hebt uitgeroepen: Ik vrees nog één der dagen in de handen van Saul om te moeten komen!

Geliefden, als gij geen vreemdeling zijt van al die benauwers, van al die vijanden, van binnen en van buiten, dan wijst de Heere ook u in deze ure op die zilveren trompetten van het gebed. Blaas daar maar op, zegt de Heere, met een gebroken klank; laat Mij uw stem maar horen, want zó, met die trompet des gebeds aan de mond, is uw gedaante Mij liefelijk, en die gebroken stem, die gebroken klank, is mij zoet.

Zou het de moeite dan niet waard zijn om bij al die benauwingen van de vijand, om bij allerlei tegenspoed en kruis, leed en druk, eens op die trompet des gebeds te blazen?

De benauwenissen des levens zijn vele. Inwendig en uitwendig.

Van buiten en van binnen. Wat een nood, leed en verdriet is er al niet in het leven van elke dag. Ieder huis heeft zo zijn kruis, en ieder hart kent zijn smart.

Wat een nood en donkerheid is er al in de wereld van vandaag.

Het is overal rumoerig. Opstanden, revoluties, omwentelingen hier, omwentelingen daar. Oorlogsvlammen schieten overal uit. Steden worden verwoest. Volkeren vertrapt.

Ja, het is overal rumoerig, en dan daarbij de verdrukking, de vervolging van Gods kerk. Belijders van de waarheid zitten in de gevangenis. Geknecht, verdrukt, van hun vrijheden beroofd.

Geliefden, als wij op al die nood, op al die benauwenissen van het leven zien, dan mochten wij allen wel naar die zilveren trompet van het gebed leren grijpen, om daarop te blazen met een gebroken klank, en in verband met de nood van onze ziel, en in verband met die geestelijke vijand, die benauwt, én in verband met de nood van ons huis, en in verband met de nood van de wereld, en in verband met de nood van ons volk.

De Heere moge het ons leren, dat blazen op de trompet des gebeds met een gebroken klank, want — in onze tekst kunnen wij het lezen — dat geklank is de Heere aangenaam, dat dringt door tot ’s hemels troon.

II.

In onze tekst immers lezen wij: ,,En wanneer gijlieden in uw land ten strijde zult trekken tegen de vijand, die u benauwt, zult gij ook met die trompetten een gebroken klank maken; zo zal uwer gedacht warden voor het aangezicht des Heeren, uws Gods”.

Wat een wonder, geliefden, dat gebroken geklank dringt dus door tot ’s hemels troon. Dan stuit het gebed van de Farizeeër af. Dan stuit het gebed van de rijke en verrijkte Laodiceeër ook af. Dan stuit het gebed van de dankende en jubelende belijder eveneens af! Deze gebeden dringen niet door tot ’s hemels troon.

Maar tot ’s hemels troon dringt door het gebed van die bidder, die misschien geen woorden kan vinden, die misschien niet meer weet uit te brengen dan o, och of ach! Hiskia was zulk een bidder op zijn ziekbed.

,,Geef bevel aan uw huis, want gij zult sterven en niet leven”.

Dat was de boodschap Gods, door Jesaja gebracht. En toen keerde Hiskia zijn aangezicht om naar de wand en hij weende gans zeer. Hij kirde als een duif en hij piepte als een zwaluw. Zó groot was zijn nood, dat hij geen woorden meer kon uitbrengen, en in gebroken klanken klonk zijn gebed op tot God in de hemel: ,,O Heere, ik word onderdrukt, wees Gij mijn Borg”.

David was ook zulk een bidder.

In Psalm 116 lezen wij: ,,De banden des doods hadden mij omvangen, en de angsten der hel hadden mij getroffen; ik vond benauwdheid en droefenis. Maar ik riep de Naam des Heeren aan, zeggende: Och Heere, bevrijd mijn ziel”.

De tollenaar kon het ook niet verder brengen dan: ,,O God, wees mij zondaar genadig”. Ja, echte nood, zo sprak eens iemand, leert kort bidden; dan blijft er niet anders over dan een noodschreeuw, een alarmkreet tot God in de hemel. Zo riep Petrus toen hij wegzonk in de golven: ,,O Heere, behoud mijl”. En die Kananese vrouw riep maar: ,,O Heere, help mij!”

Hebt gij de nood van uw ziel leren kennen, werd gij door al die vijanden van binnen en van buiten zo menigmaal benauwd, dan is dat bidden met gebroken, stamelende klanken u niet vreemd. Dan was het ook in uw leven menigmaal een o, och en ach!

Hiskia kreeg de boodschap, dat hij sterven moest. Zo werd de boodschap des doods ook u wel eens op de ziel gebonden en gij hebt het uitgeroepen bij dagen en bij nachten: O God, wat moet ik doen! wat moet ik doen!

Ge hebt met David de banden des doods en de angsten der hel doorvoeld toen de Heere Zijn recht en wet ging kondigen in uw ziel, en ge hebt het uitgeroepen: O God, ik heb naar Uw rechtvaardig oordeel de tijdelijke en eeuwige straf verdiend; is er nog een middel om de straf te ontgaan en weder tot genade te komen? Ja, dan zijn de vier wanden van uw bidvertrek er de stille getuigen van, wat een alarmklanken er toen opgestegen zijn uit uw ziel.

De wereld heeft er misschien om gelachen. De dankende en altijd jubelende belijder heeft er misschien mee gespot. U voor ziekelijk en wat beklagenswaardig aangezien, maar nu staat in onze tekst geschreven, dat al die klagende alarmklanken dringen door tot ’s hemels troon. Leest het maar: ,,Zo zal uwer gedacht worden voor het aangezicht des Heeren, uws Gods”. Dat wil zeggen: als de Heere die klanken beluistert, dan gaat het hart van God open, dan wordt de Heere, menselijk uitgedrukt, met innerlijke ontferming bewogen. ,,Zo zal uwer gedacht worden”, zo staat in onze tekst, dat wil zeggen: dan denkt de Heere ergens aan. Dan denkt de Heere niet alleen aan uw nood, maar Hij denkt ook aan Zijn belofte, aan Zijn verbond, aan het Priesterlijk verzoenend bloed van Zijn Zoon. En als de Heere zó gedenkt, wel, de Schrift zegt: dan rommelen Zijn ingewanden van barmhartigheid, en. . . . zo zal Ik Mij uwer zekerlijk ontfermen, zegt de Heere.

Toen de kinderen Israëls in Egypte door de hand van Farao werden benauwd, klonk hun gekrijt op tot God in de hemel, en dan staat er: ,,En God hoorde hun gekerm en Hij gedacht aan Zijn verbond met Abraham, Izak en Jacob. En God zag de kinderen Israëls aan, en God kende hen”.

Welnu, zou dat alles dan niet tot vertroosting mogen zijn in een leven, in een wereld vol nood?

Dan is het leven, ondanks al die benauwers, niet hopeloos, niet uitzichtloos, maar dan heeft zulk een biddend leven altijd perspectief!

Te meer omdat er is een biddende Hogepriester in de hemel, Die in principe al die benauwers, al die vijanden heeft overwonnen, en Die, staande bij het gouden wierookvat van Zijn Borgverdiensten, biddende pleit en pleitende bidt: ,,Vader, Ik wil niet, dat Gij hen uit de wereld wegneemt, maar dat Gij hen bewaart voor de boze. Vader, Ik wil, dat waar Ik ben, ook die bij Mij zijn, die Gij Mij gegeven hebt, opdat zij Mijn heerlijkheid mogen zien, die Gij Mij gegeven hebt van vóór de grondlegging der wereld”.

Wel benauwde zielen, hebt ge bij de hantering van dat wapen des gebeds die grote Hogepriester, die grote Overwinnaar wel eens met een oog des geloofs gezien?

Hoe kwamen al die benauwers, al die vijanden op Hem aan, toen Hij kroop als een worm en geen man in de hof van Gethsémané. De beker van Gods toorn moest Hij daar drinken, de banden der gevangenschap moest Hij daar aanvaarden. Hij werd daar overgeleverd in de handen van zondaren. In gebroken klanken des gebeds riep Hij daar uit: ,,Mijn Vader, indien het mogelijk is, laat deze drinkbeker van Mij voorbijgaan”. Maar dat gebed werd niet verhoord, kon niet verhoord worden, omdat Hij daar stond als Borg van een schuldige kerk. Geheel eenswillens met Zijn Vader ging Hij naar Kajafas, naar het rechthuis van Pilatus, en al die benauwers spuwden Hem in het aangezicht en sloegen Hem met vuisten. Gekleed in een mantel van spot, met een doornenkroon op het hoofd, werd Hij op Gabbatha des doods schuldig verklaard en Zijn gezegend lichaam werd genageld aan het kruis. Dierbare Borg en Koning, zo mogen wij dan wel uitroepen, want dat alles wilde Hij nu ondergaan, opdat Zijn kerk van al die vijanden zou worden verlost! Van al die vijanden van binnen en van al die vijanden van buiten, ja opdat vijanden met God zouden worden verzoend, in Gods gunst zouden worden hersteld.

Al de legerscharen van de vorst der duisternis zijn tegen Hem opgetogen, maar. . . . Hij heeft overmocht, Hij heeft over al die vijanden getriomfeerd, en daarom als Overwinnaar is Hij thans in

de hemel en ook Hij bidt!

Hij bidt daar om de toebrenging van Zijn kerk, om de vrijspraak van Zijn kerk, om de bewaring van Zijn kerk, en om de thuiskomst van Zijn kerk.

Alleen uit Hem kan dan ook de zekerheid van Gods belofte worden verklaard: ,,zo zal uwer gedacht worden voor het aangezicht des Heeren, uws Gods”.

Al die gebroken gebedsklanken immers van een ellendig en arm volk, zij worden opgevangen door die grote Voorbidder, zij worden geheiligd door Zijn priesterlijk offer en zo als reukwerk opgedragen aan de Vader. En als de Vader dan dat gebed hoort, geheiligd door de priesterlijke voorbede van die grote Hogepriester, dan gaat in vervulling: ,,zo zal uwer gedacht worden voor het aangezicht des Heeren, uws Gods”.

Dan heeft niet de vijand, maar de Heere het laatste woord. Dan kan de vijand wel fel benauwen, dan kan de nood wel hoog klimmen, Zó zelfs, dat de ziel niet anders denkt dan om te moeten komen, maar. . . .

Gewis, hoe hoog de nood mag gaan,

God zal Zijns vijands kop verslaan;

Die haar’ge schedel vellen.

Die trots wat heilig is, onteert,

En, daar hij schuld met schuld vermeêrt,

Zich tegen Hem durft stellen.

De Heer’ heeft Zelf ons toegezeid:

’k Zal u door macht en wijs beleid

Uit Basan weer doen komen;

U zullen, als op Mozes’ beê,

Wanneer uw pad loopt door de zee

Geen golven overstromen.

Hoe groot, hoe vreeslijk zijt G’ alom,

Uit Uw verheven heiligdom,

Aanbidd’lijk Opperwezen!

’t Is Isrels God, Die krachten geeft,

Van Wie het volk zijn sterkte heeft.

Looft God, elk moet Hem vrezen!

Psalm 68 : 11 en 17

III.

Tenslotte horen wij nog hoe dat trompetgeschal met een gebroken klank beantwoord wordt met Goddeliike hulp;

In ons tekstwoord lezen wij: ,,en gij zult van uw vijanden verlost worden”.

Bij het begin van onze predikatie hoorden wij reeds, als dat trompetgeschal met een gebroken klank beluisterd" werd, betekende dit de oproeping van de legers, En dan staat in vers 5:

,,Als gij met een gebroken geklank blazen zult, dan zullen de legers, die tegen het oosten gelegerd zijn, optrekken”.

En welke legers waren er dan in het oosten?

Dat kunnen wij lezen in Numeri 2 : 3. Daar lezen Wij: ,,Die zich nu legeren zullen oostwaarts tegen de opgang, zal zijn de banier des legers van Juda”.

Begrijpt dus goed: werd dat trompetgeschal met een gebroken klank gehoord, dan trok in de eerste plaats de stam van Juda uit, en al die andere stammen kwamen achter die stam van Juda aan.

Mogelijk zijt ge mij nu reeds in gedachten vooruit en denkt ge met mij aan Hem, Die genoemd wordt de Leeuw uit de stam van Juda; aan Hem, Die uit Juda geboren zou worden, waarom Jacob op zijn sterfbed dan ook sprak: ,,Juda, gij zijt het, u zullen uw broeders loven, uw hand zal zijn op de nek uwer vijanden”.

Hier ligt dan ook het geheim, dat Israël in die strijd tegen al die vijanden niet om kon komen. Christus, de Leeuw uit de stam van Juda, werd in hun midden gevonden, en in Hem stond dan ook

de zekere belofte: ,,en gij zult van al uw vijanden verlost worden”.

Stelt het u maar een ogenblik voor.

Israël werd door de vijanden benauwd; en dan horen wij in gedachten dat trompetgeschal met een gebroken klank, en ziet, het leger uit de stam van Juda komt uit. Volgens een oude overlevering bestond de banier van het leger van Juda uit een roodkleurig kruis, met het wapen van een leeuw.

Hoe dit ook zij; dit weten wij wel, dat het geestelijke huis van Juda maar één banier heeft, en dat is de kruisbanier, de bloedbanier van haar Koning. Daarvan getuigt zij, daarvan zingt zij: Hij, de Leeuw uit de stam van Juda, Hij draagt de banier boven tienduizend! En achter die kruisbanier is het veilig strijden, is het overwinnend strijden. '

Dan is die kruisbanier wel van alle kanten beschoten, van alle kanten met bloed bevlekt, maar die kruisbanier is toch de overwinningsbanier.

In principe is die overwinning reeds op Golgotha behaald, straks zal die overwinning openlijk worden afgekondigd, als alle vijanden verplet zullen worden met een ijzeren scepter, als de put des afgronds open zal gaan en de duivel met al zijn trawanten daarin zal worden geworpen, om gepijnigd te worden, dag en nacht, tot in der eeuwigheid.

,,En gij zult van uw vijanden verlost worden”,

Hoe heerlijk zal dat woord dan in vervulling gaan in de laatste dag van de wereld; maar ook, hoe heerlijk zal dat woord in vervulling gaan in de laatste dag van uw leven, kind van God.

O zeker, dan komt straks nog de laatste vijand, namelijk de dood.

Dan kan het nog wel eens moeilijk zijn.

Toen Christen de doodsjordaan door moest, vreesde hij in die laatste ure nog om te moeten komen. De wateren des doods kwamen zo in al hun verschrikking op hem aan, dat hij het uitriep: O, ik zink weg, ik zink weg in diepe wateren! Maar toen greep hij nog eenmaal naar die trompet van het gebed, en in gebroken klanken riep hij het uit: O Heere, help mij, help mij, want de wateren zijn tot aan de ziel gekomen! En Wat gebeurde er toen?

Toen kwam Hopende en richtte hem het hoofd omhoog, en toen zag hij het: de engelen des hemels stonden reeds met feesttrompetten aan de overzijde van de Jordaan.

En toen hij aan de overzijde gekomen was, was die trompet met een gebroken klank niet meer nodig, neen, toen ontving hij de gouden trompet der eeuwige dankzegging, om God te loven tot in der eeuwen eeuwigheid.

Toen was Christen pas goed van al die vijanden verlost.

Kind des Heeren, laat dat alles tot bemoediging, tot vertroosting, ja tot blijdschap des harten zijn. Daar staat in vers 10 van ons teksthoofdstuk: ,,Desgelijks, ten dage uwer vrolijkheid, zult gij ook met de trompetten blazen”.

Welnu, als dit tekstwoord u dan iets van die feesttrompetten der eeuwigheid doet horen, laat het dan in uw ziel gaan leven:

’t Blij bazuingeschal

Klink’ in Isrels oren,

Doe nu overal

Deze maar’ verstaan:

’t Feest der nieuwe maan,

’t Feestuur is geboren! -

Zo reist de kerk des Heeren, ondanks alle benauwing van de vijand toch naar het eeuwig feest in de hemel.

De vraag mag voor ons nu wel zijn: Reizen wij ook naar dat hemelse feest? Hebben wij die vijanden ook leren kennen, die vijanden van binnen, die vijanden van buiten? Ja, hebben wij onszelf als de grootste vijand leren kennen, in onze vijandschap namelijk tegen de levende God?

Ontdekkende genade is daartoe nodig, het ontdekkende werk van de Heilige Geest, want anders zouden wij kunnen menen vrienden te zijn, en dat wij toch vijanden zouden wezen.

Paulus dacht ook in zijn eertijds een vriend te zijn, en hij was een vijand. De Heere ontdekte hem daaraan op de weg naar Damascus, en toen leerde hij ook blazen op die zilveren trompet van het gebed. O, wat een gebroken klanken werden er toen in de binnenkamer van Damascus gehoord. Gebroken klanken, die zijn doorgedrongen tot ’s hemels troon.

Kent gij daar ook iets van?

Dat blazen op de trompet des gebeds met een gebroken klank zult ge alleen kunnen leren in de ontdekking van uw grote geestelijke nood! En bij de ontdekking van die nood zult ge al uw eigen wapenen moeten verliezen. Ook al uw godsdienstige wapenen. Dan moet uw schone naam, uw schone belijdenis, uw roemen en strijden voor een rechtzinnige belijdenis, er aan. Dan moet uw spreken, uw discussiëren over de waarheid, er aan. Dan moet uw vormelijk bidden er aan. Dan moet het zulk een nood worden, dat ge zelfs niet meer bidden kunt, niets meer kunt dan het uitstoten van klanken, een o, een och en een ach. Ja, dan hebben de gebeden Davids een einde, en blijft er niets

anders over dan die gebroken klank: ,,Uit de diepte roep ik tot U, o Heere; Heere, hoor naar mijn stem”.

En dan vooral kan de vijand van binnen en van buiten gaan benauwen, maar we hebben gehoord, de Heere zegt hier in Zijn Woord: ,,zo zal uwer gedacht worden voor het aangezicht des Heeren, uws Gods, en gij zult van uw vijanden verlost worden”.

En dan predik ik nu nog eenmaal die grote Held aller helden, de Leeuw uit de stam van Juda. De Leeuw uit de stam van Juda heeft overwonnen, zegt Johannes, en daarom: ,,Wie is Deze, Die van Edom komt met besprenkelde klederen van Bozra, Die versierd is in Zijn gewaad, Die voorttrekt in Zijn grote kracht? Ik ben het, Die in gerechtigheid spreek, Die machtig ben te verlossen"!

Zo is er bij Hem nog veel verlossing!

En hoe krijgt ge nu deel aan die verlossing?

De Heere zegt: Blaas maar met gebroken klanken op die zilveren trompet van het gebed. En dan is het de Heilige Geest, Die deze grote Verlosser, Christus Jezus, in het hart verheerlijkt, uit Zijn

volheid wegschenkt genade voor genade. in deze grote Verlosser zal heel de kerk eenmaal mogen triomeren.

Buiten geloofsgemeenschap met deze Verlosser is er geen leven, maar een eeuwig zielsverderf. Dan komt de wereld straks om, maar dan komt ook elke naam- en schijnbelijder om. Dan zal tevergeefs op de poort des hemels geklopt worden: ,,Heere, Heere, doe ons, open; wij hebben toch in Uw Naam geprofeteerd, tekenen en krachten gedaan, in Uw tegenwoordigheid gegeten en gedronken”. Want dan zal den Heere des huizes moeten zeggen: ,,En Ik heb u nooit gekend”.

Daarom, geliefden, onderzoekt uzelf, of ge die ontdekkende, arm makende genade kent, of ge dat uitstoten van die gebroken klanken kent, of ge in die grote Verlosser, die Leeuw uit de stam van Juda, al uw heil, uw hoogst geluk reeds leerdet beschouwen; of het de nood van uw ziel geworden is om door Hem met een heilig en rechtvaardig God te worden verzoend, in Gods gunst en gemeenschap te worden hersteld.

Dan kunnen de mensen u niets geven, maar dan heeft de Heere nog alles om te geven. Dan geeft de Heere Zijn Woord, en door middel van dat Woord werkt ook de Heilige Geest. Blaas dan maar veel op die zilveren trompet des gebeds met een gebroken klank, zo zal uwer gedacht worden voor het aangezicht des Heeren, en gij zult van al uw vijanden, van al die banden, van al uw zonden en schulden verlost worden.

Dan blijft hier wel de strijd, maar dan komt toch eenmaal de overwinning. En dan zie ik nog eenmaal op die grote Overwinnaar, op die grote Voorbidder in de hemel. Hij zit daar aan de rechterhand van Zijn Vader en Hij bidt daar, neen niet met een gebroken klank, maar Hij bidt daar als Rechthebbende en AlIesbezittende, Hij pleit daar op Zijn offer, op Zijn borgtochtelijk bloed.

En omdat Hij bidt, zo zullen de overwinningen des Heeren zijn en zal heel de kerk van al haar vijanden verlost worden.

Amen.