Nahum 1:3b 'In wervelwind en storm' ds. M. Baan (Watersnoodramp 1953)

DES HEEREN WEG IN WERVELWIND EN STORM

Tijdpredikatie gehouden door Ds. M. Baan, Chr. Geref. Pred. te Dordrecht, op de Zondag van gebed en boete in verband met de Watersnood Zondag 8 Febr. '53, v.m.

Liturgie Ps. 60 : 1
Lezen Nahum 1: 1-8
Ps. 68 : 16 en 17
Ps. 39 : 4 en 7
Ps. 42:5
„Des Heeren weg is in wervelwind en in storm, en de wolken zijn het stof Zijner voeten"
Nahum 1:3b.
God alleen is groot!
Hoe zijn wij aan dat woord herinnerd, in de bange dagen die achter ons liggen.
Onverwachts immers werd de mens, met al zijn kennen en kunnen, bij zijn kleinheid, nietigheid en diepe afhankelijkheid bepaald.
De wind begon te waaien.
De storm begon te loeien.
De wateren begonnen te rijzen.
De golven begonnen te bruisen.
Dijken werden doorbroken.
Dorpen en steden werden overspoeld.
Mens en dier werd op eenmaal met dood en ondergang bedreigd.
O hoe klein, hoe nietig, hoe diep afhankelijk gevoelde zich toen op eenmaal de mens!
En nu zijn wij vanmorgen in Gods huis.
Nu willen wij in een ure van gebed en boete, ons eens bezinnen op dat woord : God alleen is groot!
Hoe spreekt die grootheid Gods ons toe uit het woord van onze tekst: „Des Heeren weg is in wervelwind en in storm, en de wolken zijn het stof Zijner voeten".
Dit tekstwoord immers spreekt ons over:
DES HEEREN WEG IN WERVELWIND EN STORM.
Dit roept ons Op:
le. tot verschrikking;
2e. tot aanbidding;
3e. tot bewondering;
4e. tot verootmoediging.
I. Zo roept dit tekstwoord ons in de eerste plaats op tot verschrikking.
Wervelwind en storm, deze woorden immers staan hier als uitbeelding van de macht Gods, als uitbeelding van de toorn Gods.
Hoe duidelijk blijkt dat uit het verband. Dit profetenboek immers begint met de opmerkelijke woorden: De last van Nineve, d.w.z, de Godspraak, de oordeelsaankondiging over Nineve.
Nineve, dat was in de oudheid een grote stad, maar ook een goddeloze stad. De boosheid, de ongerechtigheid van die stad was eenmaal zo groot, dat zij was opgeklommen tot voor Gods
aangezicht in de hemel. En toen moest Jona er heen met deze prediking: Nog 40 dagen, nog 40 dagen en dan zal Nineve worden omgekeerd!
Maar nu weten wij, die Ninevieten hebben zich op de prediking van Jona bekeerd.
Mens en beest, Koning en volk, zij hebben sterk tot God geroepen, met zakken bekleed en asch op hunne hoofden. „En God zag hunne werken, dat zij zich bekeerden van hunne booze weg, en het berouwde de Heere over het kwaad, dat Hij gesproken had, hen te zullen doen en....
Hij deed het niet".
Maar nu zien wij datzelfde Nineve een honderd jaren later.
Was dat Nineve toen nog bekeerd?
Ach Gel. de Schrift laat 't ons zo duidelijk zien, de bekering, van Nineve was maar een schijnbekering geweest.
Onder de druk van de omstandigheden, onder een bange vrees voor het oordeel, had het een ogenblik gebogen, de zonde, de ongerechtigheid afgelegd, maar daarna had het zich weer, als een goddeloze stad hersteld.
Wie is de Heere wiens stem wij zouden gehoorzaam zijn? 't Was zelfs zover gekomen, dat het grootste gedeelte van het rijk der 10 stammen had men aangevallen, weggevoerd naar Assyrië, en zo openbaarde heel Assyrië, met Nineve als hoofdstad voorop, zichzelf weer in zijn boosheid, ongerechtigheid en goddeloosheid tegen God!
Maar toen kwam de profeet Nahum met een last, met een Godspraak, een oordeelsaankondiging voor Nineve.
En wat stond daar in geschreven?
Lees het maar met aandacht in het tweede en derde vers: „Een ijverig God en een wreker is de HEERE, een wreker is de HEERE, en zeer grimmig; een wreker is de HEERE aan Zijn wederpartijders, en Hij behoudt de toorn Zijnen vijanden. De HEERE is lankmoedig, doch van grote kracht en Hij houdt de schuldige geenszins onschuldig. Des Heeren weg is in wervelwind en in storm, en de wolken zijn het stof Zijner voeten".
Wanneer wij deze woorden hier lezen, zou dit tekstwoord in de eerste plaats dan niet oproepen tot verschrikking?
Wervelwind en storm, wij zeiden het reeds, deze woorden staan hier als uitbeelding van de macht Gods, maar ook als uitbeelding van de toorn Gods.
O, Nineve, Nineve, als die wervelwind van Gods toorn gaat waaien, als die stormwind van Gods gramschap gaat loeien, hoe zoudt ge dan in eigen kracht, in eigen grootheid, voor God kunnen bestaan?
Hoe heeft Nineve, 'de verschrikking van dit woord honderd jaren later ervaren.
De geschiedenis immers verteld, dat onder de laatste Koning Sardanapalus, 't oordeel Gods is voltrokken.
't Leger van de Meden en Perzen belegerde de stad.
Twee jaren lang duurde het beleg, en de inwoners van Nineve vertrouwden op hun sterke muren 100 voeten hoog, door 1500 torens verdedigd.
Zij vertrouwden ook op het water van de Tiger en Choser, dat als een natuurlijke beveiliging golfde rondom de stad, en daarom — ondanks het beleg van de vijand — ging het leven van Nineve gewoon door van maaltijd en feest.
Maar des Heeren weg is in wervelwind en in storm, zo had Nahum reeds gezegd — en ziet, onverwachts begon die wervelwind te waaien, die stormwind te loeien, 't water van de Tiger en Choser werd opgezweept, tegen de stadsmuur en poorten opgebeukt, en lees het maar in hoofdstuk 2 : 6, heel de stad werd overspoeld, de poorten der rivier werden geopend, het paleis des Konings is versmolten, en zelfs de opgravingen van de laatste tijden, die de fundamenten van het oude Nineve hebben blootgelegd, getuigen er van: Des Heeren weg is in wervelwind en in storm, en de wolken zijn het stof Zijner voeten,.
En dan zijn er tientallen, honderdtallen, ja duizendtallen mensen, die de vuisten ballen naar de hemel en met God willen twisten, zelfs Asaf was daar niet vreemd van, die het later erkennen moest een groot beest te zijn geweest voor God.
Van nature zal dus niet één mens, die weg des Heeren in wervelwind en storm, die weg des Heeren in wilde, woeste, donkere wolken kunnen aanbidden.
Neen! alleen genade zal ons dat kunnen leren.
En hoe leert de genade dat dan?
Wel Gel. als God een mens genade schenkt, dan geeft de Heere licht over die weg van wervelwind en storm.
Dan laat de Heere zien, onze zondigheid, onze vloekwaardigheid, dan laat de Heere zien Zijn heiligheid en rechtvaardigheid, al Zijn genadebetoon en barmhartigheid. En als dat licht over
ons leven valt, als wij gaan verstaan, wat wij hebben verdiend, ons waardig hebben gemaakt door onze zonden, wel dan valt alles boven dood en verderf nog mee!
Ja, als dat licht valt over ons persoonlijk leven, over ons huiselijk leven, over ons volksleven, over ons kerkelijk leven, ja dan mogen wij ondanks die wervelwind en storm, ondanks die wilde, woeste stijgerende, donkere wolken van watersnood en tegenspoed, wel getuigen: Het zijn de goedertierenheden des Heeren, dat wij nog niet vernield zijn!
Dat de Heere nog geen radicale voleinding heeft willen maken.
Dat wij als Sodom en Gomorra niet zijn ondergegaan.
Dat wij als dat grote, trotse, goddeloze Nineve nog niet ten enenmale zijn verwoest.
Want nu lees ik nog eens het verband van onze tekst: „Een ijverig God en een wreker is de Heere, een wreker is de Heere en zeer grimmig, een wreker is de Heere aan Zijn wederpartijders, en Hij behoudt de toorn Zijnen vijanden. De Heere is lankmoedig, doch van grote kracht, en Hij houdt de schuldige
geenszins onschuldig".
Hoe is dat woord vervuld aan Nineve.
De Heere is lankmoedig, ja dat had Nineve ook ervaren.
Enkele eeuwen terug was Nineve al zo goddeloos, dat het eigenlijk moest ondergaan, maar de Heere stelde de straf nog uit.
Bijna 200 jaren had de Heere het nog eens aangezien — maar toen was de tijd van Gods lankmoedigheid voorbij, toen kwam de straf. Toen kwam de Heere in wervelwind en in storm en
wilde, woeste onweerswolken waren het stof van Zijne voeten.
En als wij nu van Nineve weer eens op ons Vaderland zien, dan mogen wij wel zeggen, ook in ons land is vervuld geworden dat woord: de Heere is lankmoedig!
Ga de geschiedenis maar eens na.
Blijven wij maar bij de laatste 50 jaren.
Bij de eerste wereldoorlog werd ons land gespaard, hoewel wij de oorlog hadden verdiend, maar de Heere was lankmoedig.
Bij de tweede wereldoorlog, kwam de oorlog ook over onze grenzen.
Duizenden zijn omgekomen door de dood, ons land werd geschonden, maar.... nog niet vernield!
En wat hebben wij toen gedaan?
Wel wij zijn aan- onze herstelwerkzaamheden begonnen, wij moesten toch weer voor de dag kunnen komen, alles goed en wel, maar geschiedde er niet veel buiten God?
Werd Gods naam niet miskend?
Zijn dag ontheiligd?
Zijn dienst genegeerd?
Bioscopen, danszalen, voetbalvelden, zij werden al voller en voller, de kerken al leger en leger en zie nu kwam de Heere onverwachts tot ons in wervelwind en storm, als met de adem Zijns monds blies de Heere op eenmaal al onze z.g.n. herstelwerkzaamheden omver en in onze landshistorie staat het als met onuitwisbaar schrift geschreven: De Heere is lankmoedig doch van grote kracht, en Hij houdt de schuldige geenszins onschuldig.
Zo zouden wij voort kunnen gaan.
Wij zouden kunnen wijzen op ons kerkelijk leven, op ons persoonlijk leven.
Wat is de kerk ver van huis.
Wat een saamkoppeling met de wereld.
De wereld in de kerk en de kerk in de wereld.
Wat kan er al niet op door.
Film, Toneel, Dans, Verroomste liturgie, allemaal gedekt met de naam van de godsdienst, maar in wezen allemaal buiten God!
Wat kan er in het persoonlijk leven al niet op door.
Zondags hoogstens éénmaal naar de kerk, en voor de rest al de andere tijd voor de wereld!
Geen vragen naar de geestelijke dingen.
Geen behoefte aan de waarachtige beleving der geestelijke zaken.
En toch zichzelf handhaven: Des Heeren tempel, des Heeren tempel is deze; Christen zijn betekent vrijheid en blijheid, straks gaan wij ten hemel in en erven Koninkrijken.
Zou het ons dan moeten verwonderen, als de Heere tot zulk een vervlakt, verwaterd Christendom komt, in een weg van wervelwind en storm?
De Heer moge het ons leren, om in deze weg Zijn hand te zien, om in deze weg van wervelwind en storm God als God te erkennen, God als een slaand, tuchtigend en kastijdend God te aanbidden, om dan in erkenning van zonden en schuld alleen op genade te hopen.
Dan zingen wij biddend met elkander:
Gedenk niet meer aan 't kwaad dat wij bedreven,
Onz' euveldaan wordt ons uit gunst vergeven,
Waak op O God en wil van verder lijden,
Ons klein getal, door Uwe kracht bevrijden.
Help ons barmhartig Heer
Uw grote naam ter eer,
Uw trouw koom.' ons te stade,
Verzoen de zware schuld,
Die ons met schrik vervult,
Bewijs ons eens genade.
Ps. 79:4 en 7.
III. Des Heeren weg in wervelwind en storm, roept ons in de derde plaats ook op tot bewondering.
Welke bewondering mag er dan bij ons wel zijn?
Wel zegt ge, dat wij nog gespaard zijn!
Met diepe ontroering hebben wij er allen kennis van genomen, dat door de grote nood van wind en water bijna 1400 mensen zijn omgekomen.
Voor al die mensen werd het onverwachts eeuwigheid!
Vaders, moeders, kinderen, zuigelingen, jongens en meisjes, oude van dagen, zij werden allen onverwachts door het water overvallen, opgeroepen door de dood.
En wij.... wij zijn nog gespaard gebleven!
Zou die sparende hand Gods over ons leven, dan niet oproepen tot bewondering?
Heere waarom ik gespaard, en die andere mensen weggenomen?
Waarom ik gespaard en die andere, honderden, duizenden mensen verdreven van huis en haard, zonder geld, zonder goed.
Waarom ik gespaard, en die andere honderden, duizenden mensen, het water in huis, kostbare bezittingen vernield. Waarom ik gespaard?
Waarom onze stad gespaard?
Waarom onze kerk gespaard?
Zijn wij dan beter?
Zijn wij dan rechtvaardiger?
Of die achttien, op welke de toren in Siloam viel, en doodde ze, meent gij, dat deze schuldenaars zijn geweest, boven alle mensen, die in Jeruzalem wonen?
Gel. hier past alleen verwondering, die haar verklaring vindt in dit woord: De Heere is lankmoedig!
Lankmoedig d.w.z. de Heere stelt de welverdiende straf nog uit, en roept nog tot bekering op.
Bekeert u, bekeert u, waarom zoudt gij sterven?
En wat is dan bekering?
Het is in de eerste plaats een inkeren tot onszelf!
In de tweede plaats een afkeren van de wereld, van de zonden.
In de derde plaats een terugkeren tot die God, die wij zo snood verlaten hebben. Laat ons onze wegen onderzoeken en doorzoeken, zo zegt de profeet en laat ons wederkeren tot de Heere.
Voor een mens, die zich bekeert, predikt die lankmoedigheid Gods ook nog de schuldvergevende genade Gods, en dat in Hem, Christus Jezus, die de volle verschrikking van dit woord eenmaal heeft ervaren. Des Heeren weg is in wervelwind en in storm, en de wolken zijn het stof Zijner voeten.
Denk maar eens aan die bange uren van Golgotha.
Toen het drie uren donker werd over de gehele aarde, toen loeide de wervelwind van Gods toorn.
Al de golven en al de baren van Gods toorn, zijn toen over de Borg heengegaan, en in die bange ure werd beluisterd die klacht: Mijn God, Mijn God waarom hebt Gij Mij verlaten!
Ja, Hij heeft de verschrikking van Gods weg, in wervelwind en storm diep in de ziel doorvoeld, en toch deze weg heeft Hij aangebeden.
Hij heeft God als de Rechter in die weg geëerd.
Vrijwillig heeft Hij gebogen onder die straf.
Vrijwillig heeft Hij gebogen onder de last van Gods toorn, opdat voor zondaren zou gelden: „En die Man zal zijn een Verberging tegen de wind en een Schuilplaats tegen de vloed".
Wel Gel. hebt ge die Verberging, die Schuilplaats in de Heere Jezus reeds gevonden?
Buiten die Schuilplaats is het nergens veilig.
Neen, dan dreigt van alle kanten het gevaar.
Niet alleen het gevaar van de Watersnood, maar ook het gevaar van onbekeerd te moeten sterven, onbekeerd, buiten die Schuilplaats verloren te moeten gaan.
O haast u dan om uws levens wil.
Zoek, zoek, naar die Schuilplaats, want anders zult ge in de weg van wervelwind en storm, toch eenmaal moeten sterven.
En zo roept dit tekstwoord ons dan ten slotte op tot verootmoediging.
IV. Verootmoediging, d.w.z. dit tekstwoord roept ons op om voor die grote, majesteitelijke God te buigen.
Onze kleinheid, nietigheid, afhankelijkheid, zondigheid, vloekwaardigheid te erkennen.
Dat valt wel niet mee, want dan moet al onze grootheid, onze hoogmoed, onze opgepoetste vroomheid er aan.
Dan moeten wij met elkander zondaar worden voor God.
Dan moeten wij in gemeenschappelijk schuldbesef leren belijden :
Wij hebben God op 't hoogst misdaan,
Wij zijn van 't heelspoor afgegaan,
Ja wij en onze vaderen tevens.
En toch is het een voorrecht als wij dat leren, want weet ge wat de Heere dan zegt?
„Op deze zal Ik zien, op de arme en verslagene van geest, en die voor Mijn woord beeft". Ja, als er dan een man of vrouw, een jongen of meisje in schuldbelijdenis bidt, dan gaat er een deur in de hemel open, en dan zegt de Heere nog: zie hij of zij bidt! Dan heeft de Heere voor schuldbelijdende mensen ook nog de troost van het Evangelie.
En nu denk ik aan Elia bij de Horeb.
Rondom die Horeb berg loeide ook eenmaal die wervelwind en die storm, de bergen werden gescheurd, de steenrotsen werden gebroken, maar, de Heere was in die stormwind niet!
Daar kwam een ontzettende aardbeving, maar de Heere was ook in die aardbeving niet.
Daar kwam een ontzaggelijk vuur, maar de Heere was ook in dat vuur niet.
Ten slotte kwam daar het geruis van een zachte stilte, en in die stilte kwam de Heere tot Elia met een boodschap van troost, met een boodschap van genade.
Zie, zo wil de Heere, ook nu nog komen in de zachte stilte van het Evangelie, tot mensen, die voor een heilig en rechtvaardig God hebben leren beven. Komt dan, zo zegt de Heere, al waren uwe zonden, dan zo rood als scharlaken, zij zullen worden zo wit als de sneeuw, al waren zij rood als karmozijn, zij zullen worden zo wit als de wol.
Gelukkig de mens, die zich zo, als schuldige voor die grote Rechter van hemel en aarde, leert verootmoedigen, die het ervaren mag: Ik vind in gunst en niet in wraak mijn lust; De hitte van Mijn gramschap is geblust.
Gelukkig de mens, die in de Heere Jezus mag vinden, die Verberging tegen de wind, en die Schuilplaats tegen de Vloed, die 't daar ervaren mag: Zo, is er dan geen verdoemenis voor degenen, die in die Schuilplaats Christus Jezus zijn. God is het, die rechtvaardig maakt, wie is het die verdoemt, Christus is het die gestorven is, ja wat meer is, die ook opgewekt is, die ook voor ons bidt.
Zij er dan geen rust in ons leven totdat wij ons geborgen weten in die Schuilplaats.
Eenmaal zal de weg des Heeren in volle ontzetting blijken te zijn een weg in wervelwind en storm, en zullen de donkere wolken van het laatste oordeel blijken te zijn het stof van Zijne voeten.
Dat zal zijn in de dag van het grote gericht.
Als de tijd der genade, de tijd van de lankmoedigheid Gods voor eeuwig voorbij zal zijn en in vervulling zal gaan:
En die Rechter op de wolken
Eeuwig wel en eeuwig wee.
Brengt Hij op Zijn weegschaal mee.
Die dag zal zijn een dag van bange verschrikking voor heel de wereld, voor allen, die buiten die Schuilplaats Christus Jezus zullen staan. 't Goddeloze volk wordt dan toch asch. Het zal voor Gods oog vergaan als was. Dat smelt voor gloeiende kolen.
Die dag zal echter zijn een dag van eeuwige verheuging voor de Kerk, voor allen, die in de Schuilplaats Christus Jezus verzoening met God hebben gevonden. 't Vrome volk in God verheugd, Zal dan huppelen van zielevreugd, Als zij hun wens verkrijgen.
En dan zal in het Nieuwe Jeruzalem de wervelwind en storm niet meer zijn, maar zal er altijd zijn het suizen van de zachte stilte van de liefde Gods, van de gunst Gods, van de gemeenschap van God drieënig, te loven en te prijzen tot in der eeuwigheid. Amen.