Exodus 33:21 'Er is een plaats bij Mij', ds. M. Baan

Preek over Exodus 33:21 van ds. M. Baan

Psalm 24 : 2 en 3
Lezen: Exodus 33 : 12 t/m 34 : 9
Psalm 103 : 4
Psalm 89 : 3 en 4
Psalm 97 : 1 en 7
Psalm 63 : 2

Onze hulp is van de HEERE, Die de hemel en de aarde gemaakt heeft. Die trouw blijft tot in der eeuwigheid en nooit zal laten varen de werken van Zijn handen. AMEN

Psalm 24 : 2 en 3

De schriftlezing voor deze middag kunt u vinden in het OT en wel in het tweede Boek van Mozes: Exodus 33 : 12 t/m 34 :9. 
Na de schriftlezing doen we belijdenis van het heilig algemeen christelijk geloof met de woorden van de 12 artikelen.
Daarna zingen we uit Psalm 103 : 4

De tekstwoorden, die we samen gaan overdenken, kunt u vinden in het schriftgedeelte,  dat u zojuist is voorgelezen en wel uit Exodus 33 :  21.

Daar staat: “De Heere zeide voorts: Zie, daar is een plaats bij Mij: daar zult  gij u op de steenrots stellen.”

Vragen wij de zegen van de HEERE.

Psalm 89 : 3 en 4 (collecte)



Na het amen van de prediking zingen wij Psalm 97 : 1 en 7

Geliefde Gemeente,

U kent mogelijk wel de eerste twee regels van het bekende lied: “Rots der eeuwen, troost is smart; Laat mij schuilen aan Uw hart.”  Maar weet u ook hoe dit lied geboren is? Men zegt dat de dichter van dit lied eenmaal bij het open raam stond. En wat gebeurde er toen? Onverwachts kwam er een opgejaagde, angstige vogel door het raam naar binnen vliegen en zocht schuiling. En weet u waar die vogel die schuiling vond? In de plooien van de mantel van de dichter. 
De dichter dacht een ogenblik na en hij zag toen in die angstige, opgejaagde vogel het beeld van een mens, een mens die in nood is. Een mens, die vanwege die nood, een schuilplaats zoekt. En toen gingen zijn gedachten verder, want ja, wat zou voor een mens in nood nu een betere schuilplaats genoemd kunnen worden, dan de schuilplaats aan Jezus’ liefdeshart. Toen werd dat lied geboren: “Rots der eeuwen, troost in smart, laat mij rusten aan Uw hart.”
Als we daar eens een ogenblik over na denken, dan heeft dat toch wel enige betekenis voor ons leven, dacht ik. 
U bent het wel met mij eens, dat er vele noden zijn in het leven. Noden op natuurlijk gebied, maar ook veel noden op geestelijk gebied. En als er nood is, hetzij in het natuurlijke, hetzij in het geestelijke, dan hebben we een schuilplaats nodig. Maar, Gemeente, stel nu eens dat alle schuilplaatsen van de kant van de mens werden afgesloten, waar moeten we dan heen? Zou het dan niet van grote betekenis kunnen worden, als we het woord van onze tekst gaan lezen? Want nu zegt de Heere in onze tekst: “Daar is een plaats bij Míj”
O als we die plaats mogen vinden, die schuilplaats, die de Heere Zelf aanbiedt, o dan gaan we met David zeggen: “Bij U schuil ik, HEERE,  bij U mijn Koning en mijn God, verwacht mijn ziel een heilrijk lot, geduchte Heere der legerscharen, welzalig, die bij U schuilen mag, die bij u woont, gestaag U prijst en eerbied toont.” 
Ja, want die in de schuilplaats des Allerhoogste is gezeten, die zal vernachten in de schaduw des Almachtigen. 
Want de Heere zegt: “Er is een plaats bij Mij”. 
Dat heeft Mozes, de man Gods, ook mogen verstaan in zijn leven. Hij kende verdriet in zijn leven. Hoe was zijn hart innerlijk diep geschokt, toen hij zijn volk zag dansen rond het gouden kalf. Wat kreeg hij het toen moeilijk. Toen had hij een schuilplaats nodig. Daarom ging hij tot God en Mozes zei: “Heere, mag ik bij U schuilen? Heere toon mij Uw heerlijkheid. Laat mij toch ervaren dat U Dezelfde bent gebleven, ondanks de zonden van mijn volk. Heere, laat me nog eens weten dat U Dezelfde bent gebleven in Uw genade, goedgunstigheid, liefde, lankmoedigheid en barmhartigheid. Heere, toon mij toch Uw heerlijkheid en laat mij toch onder de uitstraling van die heerlijkheid, bij U mogen schuilen.”
En wat heeft de Heere toen gezegd tot deze man Gods, tot Mozes? “Zie, er is een plaats bij Mij” Ja er was een plaats voor Mozes bij God. Maar… de Heere heeft er iets bij gezegd! Lees maar in de tekst: “…dáár zult gij u op de steenrots stellen.”
Mozes moest dus naar de steenrots gaan, maar dat niet alleen, want in het midden van het volgende vers, vers 22 lezen wij: “zo zal Ík u in een kloof der steenrots zetten.” Dus Mozes moest niet alleen náár die steenrots gaan, maar de Heere Zelf zou hem ook nog ín een steenrots zetten!  
Ja, dat staat er! 
En vervolgens zou de Heere Mozes met Zijn hand overdekken en dán zou hij iets van de heerlijkheid van God mogen zien.
De Heere zou Zijn goedheid voorbij de rots laten gaan, ja Hij zou Zijn Naam aan Mozes laten horen: Heere, Heere God, barmhartig en genadig, lankmoedig en groot van weldadigheid en waarheid.
Kortom, Mozes, zou schuilend in de steenrots, ervaren, wat we gezongen hebben: “Barmhartig is de Heere, en zeer genadig, schoon zwaar getergd, lankmoedig en weldadig. De Heere is groot van goedertierenheid”
Zou u daar meer over willen horen? Want ook door middel van de prediking wil de Heere Zijn heerlijkheid laten zien. De heerlijkheid van Zijn genade, maar dan ín Christus, de geslagen en gekloofde Steenrots. Want alleen ín Christus zullen u en ik, zal een mens, iets van Gods heerlijkheid kunnen en mogen zien. 
Wij gaan vanmiddag luisteren naar:

Mozes in de klove der steenrots.

Wij letten dan op:

1.    Wat Mozes vraagt.
2.    Wat Mozes ontvangt.

Mozes vraagt een bijzondere uitstraling van Gods heerlijkheid.
Mozes ontvangt een bijzondere prediking van Gods goedheid; liefde; genade; barmhartigheid en lankmoedigheid.

1. Wat Mozes vraagt.
Mozes, de man Gods, de leidsman van het volk Israël kende ook de moeilijkheden, de zorgen en het verdriet van het leven. Zowel in zijn persoonlijk leven als ook ten opzichte van zijn leven als leidsman van het volk Israël. Dat blijkt wel als we Psalm 90 lezen. U weet wel hoe die begint: “Een gebed van Mozes, de man Gods”. Daarin vertelt hij hoe hij in God zijn toevlucht had mogen vinden. “Heere, Gij zijt ons geweest een Toevlucht van geslacht tot geslacht. Eer de bergen geboren waren waart gij God.”
Hij roemt daar in de eeuwigheid en de onveranderlijkheid van God. Maar hij vertelt ook over de mens. De mens die minder is dan niets en ijdelheid. Dat de mens door het leven moet gaan. Het leven waarvan hij zegt: “Als wij sterk zijn dan worden we 70 jaar, zo wij zeer sterk zijn 80 jaar.” Maar dan belijdt Mozes ook in deze Psalm dat het uitnemenste van dat leven toch moeite en verdriet is.
Daar lezen wij ook iets van als we het boek Exodus opslaan en wij hem zien gaan als de leidsman van het volk Israël. Mozes kende ook zijn verdriet, vooral ten opzichte van dat volk, dat God uitverkoren had. Dat door God geleid zou worden vanuit Egypte naar het beloofde land, naar Kanaän. 
En niet alleen Mozes kende verdriet over dat volk, maar ook de HEERE Zelf. We lezen in één van de Psalmen: “Veertig jaar heb Ik verdriet gehad van dat volk.” 
Waarom dat verdriet? Onze tekst is genomen uit Exodus 33, maar als u het voorafgaande hoofdstuk eens leest, dan leest u daar van de zonden van het volk Israël met het gouden kalf!
U weet: Mozes was bij God op de berg. God had Mozes geroepen. En Mozes zou de twee stenen tafelen van Gods wet ontvangen. De Heere had gezegd: “Indien gij naarstiglijk naar Mijn stem zult horen, dus ook naar Mijn stem, die doorklinkt in Mijn heilige wet, dan zal Ik u tot een God zijn en gij zult Mij tot een volk zijn.” 
En daar stond Mozes met de twee stenen tafelen van de wet,  de wet door Gods Eigen vinger geschreven…., daar stond hij… bij God. En op dat zelfde moment danste het volk van God, onder aan de berg, rondom het gouden kalf! Alsof dat hun goden waren, die hen uit Egypteland verlost hadden.
Toen kwam Mozes van de berg en hij hoorde het gezang van het volk en hun geroep: “Dit zijn uw goden!”
O, en toen Mozes dát zag en hoorde…, toen kreeg hij iets te beleven van wat een vader of moeder wel eens beleven moet vanwege hun kinderen: pijn… pijn aan het liefdeshart… Want Mozes had dat volk o zo lief en toen hij dát volk, zíjn volk, daar zó zag huppelen rondom het gouden kalf, o, toen werd hij zo intens bedroefd, ja diep geschokt in zijn hart.
En weet u, Gemeente, waar Mozes’ hart vooral bedroefd door werd? Toen hij zag en voelde, hoe deze zonde de toorn van God opwekte! Want waar de zonde is, daar kan God niet zijn met Zijn gunst, liefde en gemeenschap! Hoort u dat Gemeente! Waar de zonde is, daar móet God Zijn toorn en grámschap tonen! En daarom vertoornde de Heere Zich zeer over het volk dat naar Zijn naam genoemd was. Zijn Israël, dat toch de afgod van het gouden kalf diende.
Ja de Heere vertoornt Zich. In Exodus 32 staat: “Laat Mij toe, dat Ik in één ogenblik dit zondige volk vertere door de vuurgloed van Mijn toorn.” 
De Heere maakte Zich op om dat volk in één ogenblik weg te vagen van voor Zijn heilig aangezicht. O, en dát bedroefde Mozes nog meer. Want dat volk had toch de liefde van zijn hart en daarom gaat Mozes bidden. Hij gaat worstelen met God. Mozes stelde zich in de bres voor het volk en bad: “Heere, bewaar toch dit Uw volk. Wat zouden de heidenen van Uw naam zeggen als dit volk zou worden uitgedelgd. Heere, doe desnoods mijn naam maar uit Uw boek.”
Mozes, de middelaar van het oude verbond! Wat is hij hier toch het type van Christus, de Middelaar van het nieuwe verbond. Zoals Mozes zich in de bres stelde voor het oud-testamentische Israël, zo heeft Christus Zich in de bres gesteld voor heel Zijn Kerk. O ja, heel Zijn Kerk heeft de vuurvlam van Gods toorn verdiend. Maar zie eens daar op Golgotha! Daar hangt de Middelaar van het nieuwe verbond in de vuurvlam van Gods toorn! Hoor Hem schreeuwen en roepen: “Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten!” Waarom? O waarom? Opdat een schuldig volk, een schuldige Kerk door God zou worden áángenomen, om nóóit meer door God verlaten te worden!
Ja Mozes stelde zich in de bres voor het volk Israël, worstelend en biddend. En dan staat er: “De Heere heeft Zich laten verbidden!” Ja, Gemeente, zó is God nu! De Heere wil Zich laten verbidden door een mens, die worstelt en smeekt aan de troon van Zijn genade: “Heere! Ik laat U niet gaan, ik houd U vast, tenzij Gij mij zegent!” De Heere heeft Zich laten verbidden en verdelgde het volk niet.
Maar de Heere sprak wel: “Nu ga Ik persoonlijk niet meer met dat volk Israël mee. Ik zal een engel meezenden en die engel zal leiding geven door de woestijn naar het land Kanaän.”
En wat zei Mozes toen? “Heere, als Uw aangezicht niet mee zal gaan, doe ons van hier niet optrekken.”
Ja, het ging er bij Mozes om, dat de Heere Zelf mee zou gaan naar het beloofde land, naar Kanaän. Het was Mozes om de Heere Zelf te doen. Vandaar zijn gebed: “Heere, als U niet meegaat, wij blijven staan waar we staan, doe ons van deze plaats niet optrekken.”
En ook nu laat de Heere Zich verbidden, want er staat in vers 17: “Toen zeide de Heere tot Mozes: Ook deze zaak, die gij gesproken hebt, zal Ik doen, dewijl gij genade gevonden hebt in Mijn ogen en Ik u bij name ken.”
O wat een wonder, het was dus weer goed, het lag weer vlak. Jawel tussen de Heere en het volk. Maar dan gaat Mozes toch nog verder, nu gaat hij tot de Heere vanwege zijn éigen zielstoestand. Want hij zegt: “ Heere, nu is het weer goed, maar er is zoveel gepasseerd, mijn ziel is nog zo geschokt, Ach Heere, laat me nu eens heel dicht bij U zijn. Heere, laat me eens mogen schuilen bij U. O Heere, toon mij eens Uw heerlijkheid. Rots der eeuwen, troost in smart, laat me toch schuilen aan Uw hart.”
O wat had hij dat nodig, na alles wat er gebeurt was. En dat was zoveel. Zijn hart was zo geschokt, hij was innerlijk uit zijn evenwicht geraakt en daarom hunkerde hij naar een schuilplaats dicht bij de Heere. “Toon mij Uw heerlijkheid.”, dat was het gebed van Mozes.
Maar Gemeente, wát vroeg Mozes daarmee eigenlijk? 
Mozes heeft in dit gebed gevraagd om een bijzondere openbaring van Gods heerlijkheid. En u weet toch wel dat de heerlijkheid van God openbaar werd bij het volk Israël? De Heere woonde immers temidden van Zijn volk. En daar bij dat volk, toonde Hij iets van Zijn heerlijkheid, iets van Zijn grootheid, Zijn majesteit, Zijn genade en Zijn barmhartigheid. En hoe deed de Heere dat dan? Wel, dat deed Hij door middel van een luchtige wolk. Dat was iets zichtbaars voor Israël. Laat ik een aantal voorbeelden noemen:
- Zoals u weet stond in het heilige der heilige de ark. En op die ark was het gouden verzoendeksel met de twee cherubijnen, de engelen, die alsmaar vol bewondering zagen op dat verzoendeksel. Maar boven die ark was een luchtige wolk. En de Bijbel noemt die zichtbare, luchtige wolk dan ook de zichtbare openbaring van Gods heerlijkheid. God woonde daar, boven die ark, boven dat verzoendeksel. En Hij zegt: “Aldaar zal ik tot u komen en daar zal Ik tot u spreken.” Boven dat verzoendeksel, dat op de grote verzoendag besprenkeld werd met bloed.
- Een tweede voorbeeld: U weet ook wel, dat toen het volk Israël uit Egypte naar Kanaän trok, dat de Heere meeging. En dat is gelukkig, als God meegaat. Waar uw weg ook heen zou leiden. Als u ook belijden mag: “Heere, als U niet meegaat, doe mij dan vanhier niet optrekken, maar laat Uw aangezicht mee gaan. Want waar ik dan ook maar heen zou gaan, dan is het altijd goed.”
De Heere ging ook met Israël mee, maar hoe? Overdag door middel van de wolkkolom en ’s nachts door middel van de vuurkolom. Dat was alweer een zichtbaar teken voor het volk van Zijn heerlijkheid. 
- Toen het volk Israël aankwam bij de berg Sinaï en de wet van God werd afgekondigd, klonk op de berg de donder. En boven op de berg rustte een zware wolk. Weer die wolk, een zichtbaar teken van Gods heerlijkheid.
- En later verscheen die wolk ook in de tempel van Salomo. Toen de tempel klaar was, kwam de heerlijkheid des Heeren in de tempel, zodat de priesters niet konden staan om te dienen. Want de heerlijkheid des Heeren had het huis vervuld door middel van die luchtige wolk. 
Zo ziet u, Gemeente, enkele voorbeelden van Gods openbaring van Zijn heerlijkheid. Maar is het u ook opgevallen hoe wijs de Heere Zich openbaart? Want de heerlijkheid van God was onder het oude testament een omsluierde heerlijkheid, een bedekte heerlijkheid.
O, want als dat zo niet was….? Hoe zou een zondig mens die heerlijkheid van God kunnen zien en toch blijven leven? Er staat in Jesaja 6, dat de engelen hun aangezichten bedekten voor de uitstralende heerlijkheid Gods. En ze hebben het uitgeroepen: “Heilig, heilig, heilig is de Heere der heirscharen. De ganse aarde is met Zijn heerlijkheid vervuld.”
Wel als de engelen hun aangezichten moeten bedekken om de heerlijkheid van God te kunnen opvangen, wat zou voor een mens dan moeten gelden?
Toen Jesaja er iets van opving, viel hij in het stof en riep: “Wee mijner, ik verga, want mijn ogen hebben de heerlijkheid van de Koning der koningen gezien.” 
En als we dan nu lezen van Mozes: “Toon mij Uw heerlijkheid”, dan vraagt Mozes hier niet een bedekte openbaring van die heerlijkheid, maar een aparte, bijzondere openbaring, zonder omsluiering, zonder bedekking.
Maar, zegt iemand, wist Mozes dan wel wat hij vroeg? Was dat van hem geen ondoordachte bede: “Toon mij de volle uitstraling van Uw heerlijkheid”?
Ach, Geliefden, een mens kan vaak aan God wat vragen, terwijl hij de Heere later dankt, dat Hij niet gedaan heeft naar de dwaasheid van zijn vragen.
Misschien bidt u wel: “Ach Heere, dat ik aan mezelf ontdekt mag worden. Ja Heere ontdek U mij maar, ontdek me maar tot de diepste bronnen van de verdorvenheid van mijn bestaan.” Maar hoor eens, als de Heere dat gebed nu eens verhoorde en Hij in één ogenblik al die vuile bronnen van uw zondige bestaan openlegde? O dan zou u moeten wegzinken als in een put van het eeuwig verderf!
Maar mogelijk bidt u wel eens: “Heere, toon mij eens de volle openbaring van Uw liefde. Dat ik de volle openbaring van Uw liefde eens mag smaken in mijn ziel.” 
Zeg eens, zou u dat kunnen verdragen, in uw zwak menselijk gestel? Ik hoorde eens van een geoefend kind des Heeren, die zo door de Heere bediend werd met Zijn liefde, gunst en genade, dat hij het uit moest roepen: “Heere, houdt U alstublieft iets van Uw liefde in, want ik kan het hier op aarde niet dragen.”
Zo ook hier met Mozes. Hij bad wel: “Toon mij Uw heerlijkheid in de volle uitstraling van Uw grootheid, majesteit, heiligheid, genade, liefde en lankmoedigheid.”, maar hij wist niet wat hij zei. Maar… de Heere wist wel wat Hij Mozes antwoorden moest. Dat brengt ons bij onze tweede gedachte:   

2. Wat Mozes ontvangt.

Want wat heeft de Heere tot Mozes gezegd? We lezen het in onze tekst: “Maar de Heere zeide: Daar is een plaats bij Mij.”
Nee, de Heere wees Mozes niet af. Dat gebed van Mozes ook niet. Anders zou de Heere dat niet gezegd hebben! “Er is een plaats bij Mij.” Naar let nu eens op het vervolg! De Heere zegt: “Dáár zult gij u op een steenrots stellen.” Hoort u het? Mozes moest naar de steenrots. Daar begint de verhoring van het gebed, want de Heere zegt: “Als u óp die steenrots gekomen bent, dán zal Ik u ín de kloof van die steenrots stellen. En als u dan in die steenrots gesteld bént, dan zal Ik u met Mijn hand overdekken. En dan, Mozes, dán zult u iets, een glimp, ja de achterste delen (zo staat het hier), van Mijn heerlijkheid mogen zien.”
Daar zou de Heere Zelf Zijn heerlijkheid prediken aan Mozes door het uitroepen van Zijn Naam. Want de Heere zou voor de kloof van die steenrots uitroepen: “Heere, Heere God, barmhartig en genadig, lankmoedig en groot van goedertierenheid en waarheid. Die de weldadigheid bewaart aan vele duizenden. Die de ongerechtigheden en de zonde vergeeft. Die de schuldige geenszins onschuldig houdt, bezoekende de ongerechtigheden der vaderen aan de kinderen en aan de kindskinderen in het derde en vierde lid.”
Zo heeft Mozes dan ook de openbaring van Gods heerlijkheid mogen ontvangen. En daarin ontving hij een prediking, een prediking van Gods deugden. En daarin ligt onderwijs, Gemeente. Luistert u daar goed naar. Want dan moet ik u op 2 dingen de aandacht vestigen.
Het eerste is dit: Mozes moest naar de steenrots gaan. Zie maar in vers 21. Daarin was Mozes dadelijk werkzaam. Mozes ging ook in de daad, gedreven door de Heilige Geest. 
En het tweede is: als Mozes daar dan staat, óp die steenrots, zegt de Heere: “En nu zal Ik u ín die steenrots zetten.” Dat staat in vers 22. 
Dus twee belangrijke dingen, zeer leerzaam voor het geestelijke leven. Laten we er nog wat dieper op ingaan.

In de eerst plaats moest Mozes dus naar de steenrots gaan. Waar was die steenrots? Die was te Horeb. En u weet wel wat daar bij Horeb gebeurd was. Het volk Israël vroeg om water en de Heere gaf water. Mozes moest op de rots slaan en terstond vloeide er uit die geslagen steenrots heerlijk verfrissend water voor het dorstend Israël. Een bekende geschiedenis. Maar, Gemeente, als u dat in het Oude Testament leest, dan moet u niet zonder meer bij de geschiedenis blijven staan. Want de Bijbel is geen geschiedenisboek zonder meer. De Bijbel is heilshistorie van Genesis tot Openbaringen toe. Dat wil zeggen dat wij bij alle geschiedenissen uit de Bijbel moeten vragen: “Wat predikt deze geschiedenis aan ons ten opzichte van Gods heil, hetwelk in Christus tot openbaring gebracht wordt?”
En daarom heeft ook de geschiedenis van de geslagen steenrots uit Exodus 17 een bijzondere heilshistorische betekenis. Dat zegt de Heere namelijk Zelf in Zijn woord. Er staat namelijk in het Nieuwe Testament: “En de steenrots was Christus.” Die steenrots gaf dus een prediking van Christus!
Gelijk uit die steenrots het natuurlijke water vloeide voor dat dorstige Israël, zo zou Christus, de geslagen Steenrots, geslagen door het recht en de toorn van God, het water des levens voortbrengen. Het water des levens, dat zijn de geestelijke genadeweldaden, die uit Christus komen en in het zondaarshart vloeien. Mogelijk kent u de Afrikaanse dichter Huet. Toen hij daar eens een open oog voor kreeg, mocht hij zien op die geslagen Steenrots op Golgotha, zoals de Schrift zegt: “Sla die Herder en de schapen zullen verstrooid worden”. Toen werd hij vervuld met het wonder van Gods heerlijke, rijke genade, als vrucht van het bloedige lijden en sterven van Christus en heeft gezongen: “Van de heuvel Golgotha, vloeien stromen van genâ, voor scharlaken rode zonden.”
En als de Heere nu tegen Mozes zegt dat er een plaats bij Hem is en dat hij naar die plaats moet gaan, namelijk de steenrots, dan predikt dat schriftgedeelte aan ons, dat God Zijn heerlijkheid kan en wil laten zien, ja, maar…. alleen in Christus! O want buiten Christus is God een verterend vuur en een eeuwige gloed waarbij niemand wonen kan! Alleen in Christus zal een arm, nietig en sterfelijk mens iets van Gods heerlijkheid kunnen en mogen zien. Ja, dan laat de Heere al Zijn goedheid langs die geslagen Steenrots gaan. En daarom is het dus van zo’n grote betekenis, als de Heere u wijst op die Steenrots. Hoort u het arme verslagen zondaar! De Heere zegt: “Daar zult gij u op een steenrots stellen.” Uw levensrichting moet als het goed is een richting zijn naar Christus heen, want buiten die Steenrots is er geen leven, maar een eeuwig zielsverderf. O als u dan vandaag mag horen dat de Heere Zelf zegt, ja nodigt: “Er is een plaats bij Mij! Stel je dan daar maar op die Steenrots!”, schreeuw de Heere dan maar achterna: Geef mij Jezus of ik sterf!.
Wat heeft Paulus gezegd tot die verschrikte stokbewaarder, toen deze in verslagenheid van zijn hart uitriep: “Lieve heren, wat moet ik doen om zalig te worden”? 
Paulus heeft het toegeroepen: “Daar is een plaats bij God, maar dan moet u naar de Steenrots! Geloof in de Heere Jezus Christus en gij zult zalig worden, gij en uw huis.” 
Wat heeft Johannes de Doper gezegd, terwijl hij stond aan de oevers van de Jordaan, tot die bedroefde discipelen, die niet meer wisten wat ze doen moesten, in hun verslagenheid des harten? Hij riep ze toe: “Zie de Steenrots, zie het Lam Gods Dat de zonder der wereld wegneemt!”. 
En als of het niet genoeg zou zijn… denk dan eens aan wat de Heere Jezus Zelf gezegd heeft. Eenmaal stond Hij op het Loofhuttenfeest. En u weet wel dat men water haalde en uitgoot bij het altaar. Het was ter gedachtenis aan het water wat Israël ontving in de woestijn. En wat heeft de Heere Jezus toen uitgeroepen? “Zo iemand dorst, die kome tot Mij!” Het is alsof Hij zeggen wilde: “Blijf toch niet staan bij dat uiterlijk teken! Ik ben de ware, geslagen Steenrots. Zo iemand dorst heeft, die kome tot Mij! En die tot Mij komt, stromen van levend water zullen uit Mijn binnenste vloeien. Komt allen tot Mij, die vermoeid en belast zijt. Ik zal u rust geven.”
Welnu, Gemeente, dat was de eerst les. Vergeet het dus niet. Is het uw keuze geworden, in beginsel of bij de verdere voortgang, om iets van Gods heerlijkheid te mogen zien? Is dat de oorzaak van uw gemis, dat u niets anders meer wil dan bij God te schuilen? Weet u wat het is om de smeken: “Laat mij schuilen aan Uw hart, Heere”? Wel, dat kan nu alleen ín Christus. En daarom zegt de Heere: “Ja er is een plaats bij Mij. Bij Mij is die Steenrots. Daar moet je je op stellen. Ga daar maar naar uit.” Ja en Mozes deed het. Daar staat hij. Nu zal de Heere toch wel komen met Zijn heerlijkheid? 

Maar nee, er is nog een tweede les te leren.
Het was nog niet genoeg om alleen maar tot die steenrots te gaan om de heerlijkheid des Heeren te zien. Mozes stond wel óp de steenrots, maar nu moest de Heere hem ook nog ín de steenrots zetten. En dat zou de Heere nu Zelf doen en hem daar met Zijn hand overdekken. Dat was een Godsdaad. In het eerste stuk was Mozes dadelijk werkzaam, maar nu in dat tweede stuk was hij lijdelijk. “Ik zal u in de kloof der steenrots zetten en Ik zal u met Mijn hand overdekken.”
Geliefden, krijgt u daarin ook een prediking van de bijzondere liefde en genade Gods?
Want als de Heere Zijn heerlijkheid toch zou laten uitstralen buiten Christus, buiten die geslagen Steenrots, o het zou zijn tot ons eeuwig verderf. Maar nu zegt de Heere nog: “Nu zal Ik u ín de klove van die steenrots zetten.” Dat is nu Gods werk alleen. Daar is niets van mij bij. Dan sta ik daar, als een uitgewerkte zondaar voor God en moet het van de Andere kant komen. Buiten die Steenrots zal ik omkomen. Er blijft maar één weg over om juist niet verloren te gaan en dat is: om te zijn ín die Steenrots. En dat doet God nu. Zo alleen kan God gemeenschap hebben met Zijn volk.
Want als ik dan die gekloofde Steenrots zie, dan denk ik aan Jezus’ gekloofde handen, aan Jezus’ gekloofde voeten, aan Jezus’ doorkloofde liefdeshart. Zijn handen en Zijn voeten werden eenmaal doornageld, Zijn hart werd eenmaal doorstoken met een speer en terstond vloeide daar bloed en water uit. De klove der steenrots wees heen naar de Zaligmaker, Die in de wereld gekomen is om zondaren zalig te maken. Naar Hem, Die naar Golgotha geslagen zou worden, als het ware zou worden gekloofd. Die aan alle eisen van Gods recht voldaan heeft. En daarom is het in de Steenrots, nu alleen maar veilig voor een arm, schuldig zondaarshart. 
“Ik zal u in die klove zetten en Ik zal u met Mijn hand overdekken.” 
Als ik dan die Hand Gods zie, Gemeente, dan denk ik aan Psalm 25: “Milde handen, vriendelijke ogen, zijn bij U van eeuwigheid.” Gods handen waren daar voor Mozes: genadehanden, bewarende handen, beschermende handen, liefdeshanden, ja Vaderhanden. Want Mozes zou iets van Gods heerlijkheid mogen zien, jawel, maar hij zou ook iets beleven van de bewaring en bescherming van Gods handen. Ja, dat geeft ook ons een aparte prediking van de liefde van God. God zet Zijn Kerk ín Christus. Hij zet ze in de klove van die Steenrots. Hij bewaard Zijn kerk ook ín Christus!
De vijand, de vorst der duisternis, probeert telkens weer de Kerk uit die steenrots te trekken. Denk maar eens aan Petrus. De Heere Jezus sprak: “Petrus, de satan heeft u zeer begeerd te ziften als de tarwe. Maar Ik zal u met Mijn hand overdekken. Ik heb voor u gebéden, dat uw geloof niet ophoude.” Petrus werd bewaard door de bewarende hand van God, in de klove van de Steenrots Christus.
Zo werd Mozes ook bewaard en zo worden als Gods kinderen bewaard. 
Dan denk ik aan dat woord uit de Bijbel, ja een diep geestelijk woord, wat u toch maar moet proberen te begrijpen, proberen in te denken, dat woord wat Paulus eens sprak: “Uw leven is in Christus verborgen bij God.” O vindt u dat geen diep, geestelijk, mystiek woord? Als u dan Mozes in de geest hebt kunnen volgen en hem ziet zitten in de klove van de steenrots, beschermd door Gods hand, ja dan zegt u: Nu gaat het tot me spreken. “Uw leven, volk des Heeren,  is in Christus, in die gekloofde Steenrots, verborgen bij God. Hij geeft u het eeuwige leven. U zult niet verloren gaan, niemand zal u uit Zijn hand rukken.”
Gods kerk wordt bewaard en beschermd. Ja ook tegen de volle heerlijkheid, majesteit en gerechtigheid van God. In de steenrots, onder Gods Vaderhand. Iets daarvan heeft ook Mozes ervaren. Toen hij in die steenrots was is de Heere voorbijgegaan, toen heeft Mozes de achterste delen van Gods heerlijkheid gezien en de Heere sprak tot hem: “Maar Mijn aangezicht zal niet gezien worden.” 
Iets, ja iets van Gods heerlijkheid heeft Mozes gezien. Maar Mozes heeft ook wat gehoord. Want toen de Heere voorbijging sprak Hij: “Heere, Heere God, barmhartig en genadig, lankmoedig en groot van weldadigheid en waarheid.”
Zo heeft God Zijn heerlijkheid geopenbaard aan Mozes op een bijzondere wijze. Mozes mocht een geheim ontdekken, een geheim dat verborgen lag in die geslagen en gekloofde Steenrots. Mozes heeft op een symbolische en typologische wijze in Christus de heerlijkheid van God mogen zien. Er staat in de Bijbel dat God Zich aan Mozes openbaarde, terwijl hij God zag van aangezicht tot aangezicht. En de Heere sprak met Mozes gelijk een man met zijn vriend spreekt.
Ja dat was toch wel heel bijzonder. Vandaar dat we lezen in Exodus 34:30, dat Aäron en het volk Mozes’ aangezicht zagen glinsteren, toen Mozes van de berg afkwam. 
U moet het u eens indenken: Mozes is bij Gód geweest. En iets van Gods heerlijkheid lag nog op het gezicht van Mozes. Daarom vreesden de kinderen van Israël toen ze Mozes zagen komen. En wat doet Mozes dan? Dan bedekt hij zijn gezicht, zodat het volk wel met hem durft te spreken. Ja. Mozes was bij God geweest. 
Bent u ook wel eens zó bij God geweest? In Christus? Dan zal dat bij uw levensopenbaring uitkomen. Dan zal er toch ook iets van Gods heerlijkheid opgevangen zijn in uw hart en leven. Dat kan uw naaste merken in uw handel en wandel, in de openbaring van heel uw leven. 
Mozes was bij God geweest. Zijn aangezicht glinsterde. Ja hij was bij God en daar was zijn ziel gered geworden. In Christus! Dan denk ik weer aan het begin van de preek: “Rots der eeuwen, troost in smart, laat mij schuilen bij Uw hart.”
Mozes mocht bij God schuilen. Zijn er vanmiddag, die ook zo’n schuilplaats nodig hebben?
Er zijn veel noden in het leven: natuurlijke noden, maar kent ook uw geestelijke nood? De beleving van de breuk tussen God en uw ziel? En daarbij de onmogelijkheid om die breuk weer te kunnen helen? Zijn alle schuilplaatsen van uw kant misschien afgesloten? O hoor dan wat de Heere zegt: “Zie daar is een plaats bij MIJ. Maar dan ín Christus. Daar zult gij u op de Steenrots stellen.”
In Christus wil God Zijn heerlijkheid van Zijn genade, goedheid, barmhartigheid en liefde laten zien.  Als u in die Schuilplaats een plaats mag ontvangen, dan gaat u beleven: “Wie in de Schuilplaats des Allerhoogsten is gezeten, die zal vernachten in de Schaduw des Almachtigen.”

Welnu, jong en oud, laten wij dan met elkaar naar die plaats zoeken. Naar de plaats van de klove in de Steenrots. Daar wil de Heere Zijn heerlijkheid tonen. De heerlijkheid van Zijn deugden. Vanmiddag hebt u de prediking van die deugden gehoord. De schrift zegt ons: “Barmhartig is de Heere, zeer genadig, schoon zwaar getergd, lankmoedig en weldadig. De Heere is groot van goedertierenheid.”
En daarom, Gemeente, wie u ook zou zijn, hoe uw naam en adres ook zou wezen, we hebben het allen gehoord: Daar is een plaats bij God voor een arm, verloren zondaar en zondares. Daar mag u komen met al uw noden, met al uw verdriet. En dan zegt de Heere: “Stort daar dan maar uit uw ganse hart. In Christus ben Ik een God van genade, lankmoedig en groot van goedertierenheid.”
Het evangelie nodigt arme zondaren naar die plaats, naar Christus. Want daar zal de Heere u in die Steenrots zetten en Zijn hand zal u overdekken. Zodat u bij aanvang en voortgang Zijn heerlijkheid mag zien.

En zijn er ook die iets van dat tweede kennen? Om door de Heere in de Steenrots Christus gesteld te zijn? Hebt u toen niet in Christus iets van Gods heerlijkheid mogen zien? Dat is de voldoening aan het recht van God. Want Christus heeft de rechterlijke deugden van God willen verheerlijken. En daarom, volk des Heeren, leert u in de Steenrots dat u in de weg van recht en genade, verlost kan worden. Dat wordt dan het grootste wonder, dat zó de weg door Christus gebaand is naar het hemelse Kanaän. Naar dat land, waar niemand meer zal zeggen: “Ik ben ziek”, maar waar eeuwige blijdschap op aller hoofd zal wezen.

Nogmaals Gemeente, hebt u reeds een plaats in die Steenrots gekregen? De Schrift zegt dat u dan nog maar ziet door een spiegel in een duistere rede, maar straks zult u, volk des Heeren, Hem zien gelijk Hij is en straks zult u Hem kennen, gelijk u door Hem gekend bent. Een oudvader sprak eens: “Hoe meer ik Hem ken, hoe meer ik hem liefheb.”
De liefde wordt geboren uit het kennen. En de liefde leidt tot het dienen van God, dag en nacht in Zijn tempel. Ja, straks komt het eeuwig verheerlijken van God. Dan zeggen Gods kinderen weleens tegen zichzelf: 
“Mijn ziel, daar baadt u zich voor eeuwig in hemelvreugde en rust.
Daar wacht u vrede en zaligheid aan ’s hemels betere kust.”

AMEN

Psalm 97 : 1 en 7

Laten wij de Heere bidden en danken.

Onze slotpsalm is Psalm 63 : 2 

Laten wij deze dienst eindigen met de woorden uit de Avondzang:

O Vader dat Uw liefde ons blijk’
O Zoon maak ons Uw beeld gelijk
O Geest zend Uwe troost ons neer
Drie-enig God, U alleen zij al de eer! AMEN.