Gods worsteling met Jacob.
Predikatie door Ds.A.Zwiep te Schiedam
Ps. 25 : 3
Lezen : Gen. 32 : 22-32
Ps. 6 : 2,3,4
Ps. 65 : 2
Ps. 32 : 1
“En een Man worstelde met hem”
Gen. 32: 24m
“Komt dan en laat ons samen rechten spreekt de Heere. Al waren uwe zonden als scharlaken ze zullen wit worden als sneeuw; al waren ze rood als karmozijn, ze zullen worden als witte wol”.
Deze nodiging des Heeren wijst op de droeve toestand van het volk Israëls in Jesaja’s dagen. Immers tot een rechten komt het alleen als er een geschil is gerezen tussen twee partijen, hetwelk een droeve scheiding maakt. Hier is scheiding tussen een goed doend God en een afwijkend Israël. Jakobs zaad is wel ver afgedwaald, zich buigende voor de afgoden.
”Komt dan en laat ons te samen rechten”. De Heere nodigt om dat Israël maar geen schuld bekent. Wel voortgaat met uiterlijk God te dienen en te offeren. Maar het geschiedde niet in het geloof
en verootmoediging en verbreking des harten.
Dat de Heere nog wil rechten met een afkerig volk, dat is toch wel heel groot. Zie hoe Gods opzoekende liefde zich uitspreekt.
Nodigt tot een samenspreking. God wil de gemeenschap herstellen.
Wat een rijke belofte voegt de Heere er aan toe. “Al waren uwe zonden als scharlaken, ze zullen wit worden als sneeuw”. Scharlaken is onuitwisbaar. Al zijn uw zonden onuitwisbaar, nog zo
bloedrood, de Heere wil ze wit maken als smetteloze sneeuw.
Menigeen is door dit woord:” Komt dan en laat ons te samen rechten” , recht werkzaam geworden als een arm verloren zondaar met God en tot blijde zekerheid gebracht van de vergeving zijner
zonden.
En ging het alzo ook niet met de aartsvader Jakob bij de beek Jabbok?
Jakob was de man, die de eerstgeboortezegen had genomen. Die zijn oude vader had bedrogen en zijn broeder Ezau misleid. Vrezende de toorn van Ezau vluchtte Jakob naar Paddan- Aram, en werd te Bethel door God achterhaald, liefderijk opgezocht en toegebracht. In de droom verscheen hem de Heere en beloofde aan Jacob met hem te zijn en dat Hij hem behoeden zou overal waar hij henentrekken zou.
Twintig jaren is Jacob bij zijn oom Laban in dienst geweest. Toen kwam de Heere met het:” Ik ben die God van Bethel, alwaar gij het opgerichte teken gezalfd hebt, waar gij Mij een belofte beloofd hebt; nu maak u op, vertrek uit dit land en keer weder in het land uwer maagschap”.
Nu is Jakob op de terugreis naar zijn vaderland. De Heere komt hem tegen bij de beek Jabbok om met hem te rechten en zijn zonden, die zo rood zijn als scharlaken, wit te maken en hem de vergeving der zonden te doen smaken. Dan kan Jakob het leven weer aan en zelfs de dood tegemoet reizen. We vinden dit samengevat in het treffende woord : ,,En een Man worstelde met hem."
Als we u daarbij gaan bepalen is onze hoofdgedachte:
GODS WORSTELING MET JAKOB
en wijzen u op:
- Jakobs nacht:
- Jakobs strijd :
- Jacobs overwinning.
- Jakobs nacht.
Jakob heeft Laban verlaten en Laban, die hem achtervolgde, heeft hem los moeten laten. Dat is al een eerste ervaring van Jakob op weg naar het vaderhuis.
Als wij door genade de wereld mogen loslaten, laat de wereld ons nog niet los. Maar gelukkig, de Heere komt de band geheel door te snijden.
Dan gaat de weg verder naar Kanaän.
Op die weg van Jakob naar Kanaän laat de Heere aan Jakob een heirleger engelen zien. Neen, hij reist niet onbeschermd. Daar is een dubbel leger voor en achter u van engelen, gedienstige geesten, die u kind des Heeren beschermen op de weg naar de hemel.
Wanneer gij, kind van God, geheel gebroken hebt met de wereld en tussen u en de wereld een grenspaal hebt opgericht met de heilige belofte, dat gij die grenspaal niet passeren zult - dan zal God
tot u komen met Zijn rijke en heerlijke vertroostingen, dan zal Hij u een dubbelleger van engelen doen aanschouwen, dat u omringt en beschermt. Gij gaat niet alleen uw pelgrimsweg.
Jakob noemde de plaats waar hij de engelen zag: Mahanaïm, d.i. Dubbelleger.
De vreugde van Jakob vergaat echter als hij hoort, dat zijn broeder Ezau in aantocht is met 400 man, en dat hij morgen misschien al aan de Jabbok zou zijn om zijn broeder te ontmoeten. Naarmate het ogenblik naderbij komt, dat de ontmoeting met Ezau zal plaats hebben, wordt Jacob angstiger.
De ontmoeting is onvermijdelijk . Voor Jakob is de komst van Ezau de dood. Hij kan zo niet sterven. Daar ligt een grote schuld en deze is nog niet vergeven. Hij heeft wel een genomen eerstgeboortezegen, maar nog niet een geschonken eerst-geboortezegen.
De dood is voor ons allen, diep gevallen zondaren, onvermijdelijk.
We zijn allen de dood onderworpen. Hij komt soms onverwacht.
Ook zien we hem soms al lang tevoren aankomen. In elk geval, wij worden bedreigd met de dood en moeten eenmaal sterven.
De pelgrims naar het hemels Kanaän hebben ook wel angst voor de dood. De laatste vijand, die te niet gedaan wordt is de dood.
De dood is iets onnatuurlijks en een straf op de zonde. En al weet een kind van God, dat voor hem de dood een poorte der verlossing is, toch huivert hij voor de dood terug.
Hoe is het, als gij op het krankbed wordt neergeworpen en de dood u aangrijnst ? En als daar nog bij komt de wetenschap onbereid en onverzoend met God te zijn. Wie kan zo God ontmoeten?
Jakob vreest zijn broeder Ezau te ontmoeten, te sterven. Hij voelt zijn schuld voor God. Hij is toch een kind van God. Op de weg der genade. Jakob kende zijn Bethel. Daar had God hem opgezocht en beloofd met hem te zullen zijn. Jakob had daar de Heere een gelofte gedaan, dat wanneer God alles volbracht had, wat Hij beloofd had, hij daar te Bethel de Heere zou danken.
Wie op die weg der genade is gebracht, wie een Bethel kent en een belovend God ontmoet heeft, is maar niet dadelijk verzekerd en met een Drieënig God verzoend. Daar kunnen nog tijden
tussen liggen. Bethel is nog geen Pniël. Zolang we de Jakobsnacht niet hebben doorworstelt, is er de vreze des doods. Dat gebogen gaan onder schuld en zonde.
Jakob ziet zich voor Ezau geplaatst. Het schijnhaar dode verleden wordt weer levend. Twintig jaren had Jakob er overheen geleefd. Maar de schuld verjaart niet, bezwaart hem.
Wat zal hij doen? Jakob zal zijn kudden in twee groepen verdelen. Mocht Ezau toeslaan, dan is er altijd nog één helft over Alsof de Heere Zijn belofte maar voor de helft zal vervullen ! Wat kan het geloof toch weer zwak zijn en ingezonken.
Jakob is nog de oude rekenaar. Wil het zelf nog in orde maken.
Zich zelf redden. Met Gods hulp en eigen werk in Kanaän komen.
Dat laatste zal geheel moeten wegvallen, zal er ooit in Jakobs hart de ware rust en vrede komen.
Hem is zeer bange. Jakob gevoelt, dat een geschenk, een vriendelijkheid, geen dekking is voor de zonde. Dat God het ook niet kan doen om zijn gebed. Jakob is met al zijn werk vastgelopen.
Hij heeft geen recht op het leven en op Kanaän.
De zon is onder gegaan. Het wordt nacht. Jacob heeft gebeden, maar nog geen antwoord van God ontvangen. De Heere antwoordt niet altijd terstond. De zon in ondergegaan in Jacobs ziel.
Dit is de Jakobsnacht. Hij heeft nog wel eens een andere nacht doorgemaakt, de Bethelsnacht. Maar die nacht was niet donker. Toen scheen het licht van Gods genade en opzoekende liefde in zijn ziel. Toen had Jakob een zalige droom van de ladder, die tot de hemel reikte en zag hij, de engelen op- en nederwaarts gaan en sprak God tot hem.
De Pniëlsnacht is donker.
Jakob is bang in zijn alleen zijn in die donkere nacht, vol dreigend doodsgevaar. Hij is bang, gelijk ieder bang is, die alleen komt te staan met zijn schuldig geweten voor God. Tegen God kunnen zelfs
engelen hem niet beschermen.
De Jakobsnacht is donker. Het gevoel van zondeschuld en smart maakt het donker in uw leven. Brengt een ravenzwarte-nacht in uw ziel. Het wordt :
'k Zocht Hem in mijn bange dagen ;
'k Bracht de nachten door met klagen:
'k Liet niet af, mijn hand en oog,
Op te heffen naar omhoog.
En dan zich eenzaam en ellendig te gevoelen, zonder Borg en Middelaar, dat maakt de nacht zo stik donker. Geen uitzicht, en de ellende drukt u neer. De dood grijnst u aan.
De Jakobsnacht is niet gemakkelijk, wel heilzaam. Bij de dood bepaald te worden is benauwend, doch kan heilzaam zijn. Is zelfs nodig. Wat is het nodig in onze gezonde dagen bij de dood en eeuwigheid bepaald te worden. Om dan in die donkere nacht van schuld en zonde, met de dood op de hielen, uitgedreven te worden tot de vrijstad, Jezus Christus.
In Jezus Christus ligt de verlossing. Hij is de Zon der gerechtigheid, Die de doodsschaduwen verandert in de morgenstond.
Jezus Christus is ook in een donkere nacht geweest. De nacht van lijden en sterven op Golgotha. Vreselijk was die drie-urige duisternis. Erger was de donkerheid van de Godsverlating en de diepe duisternis van het hellelijden. Jezus droeg de zonde Zijns volks. Hij leed voor anderen.
Hij worstelde om de zonde des mensen verzoend te krijgen.
Hij verdrijft de nacht uit uw gezicht.
Jakob is alleen in een donkere nacht bij de Jabbok. Hoor, wat is dat? Wie komt daar? Is het een dier? Een mens? Ezau soms? Wie grijpt hem aan? Zie, een Man worstelde met hem.
Die Man is God zelf. En wel de Zone Gods. De Engel des verbonds in mensengedaante. Profetie van Zijn menswording. In Jezus' komst op de aarde, in Zijn menswording en strijd, ligt de redding van de zondaar. Het is door Jezus komst in het vlees en Zijn borgtocht, dat een beledigd God met u te doen kan hebben.
Jezus is de Man, bij Wie de Heere hulpe besteld heeft. Hij is de Man, Die zal zijn een verberging tegen de wind en een schuilplaats tegen de vloed. De Man, met een ijzeren roede de heidenen zal hoeden. De Man van smarten.
De worsteling, welke in de Pniëlsnacht plaats heeft, is niet een handgemeen, maar een dagvaarding, van God uitgaande. Hier is 't : ,,Komt dan laat ons tezamen rechten, al waren uw zonden zo rood
als scharlaken, ze zullen wit worden als sneeuw, zo rood als karmozijn, ze zullen worden als witte wol".
Jakobs zonden grijpen hem aan. De zonden van zijn prilste jeugd af. De zonden in zijn verbondshoofd Adam. De zonden van zijn verdorven bestaan. De zonden tegen een goeddoend God bedreven.
De dood grijpt hem aan. En hij kan zo niet sterven. Onverzoend.
O, die dood! Die eeuwigheid! Een rechtvaardig God te ontmoeten!
De heilige en rechtvaardige God heft in de Pniëlsnacht Zijn arm op om Jakob te verpletteren. Het zou naar recht zijn verpletterd te worden.
En Jakob heeft geen verweer.
De Jakobsnacht is wel zeer donker. Hij mocht wel uitroepen:
Want mijn hoofd is als bedolven
In de golven
Van mijn ongerechtigheen
Zulk een last van zond' en plagen
Niet te dragen
Drukt mijn schouders naar beneen.
Laten we nu de worsteling van de Heere met Jakob nader be-
zien in onze tweede gedachte:
- Jakobs strijd.
Een Man worstelde met hem. Het is niet Jakob worstelde met God. Dat is het gevolg van Gods worstelen met Jakob. Het gaat hier alles van God uit. De Heere kwam vrijwillig in die nacht. De
Heere begint met Jakob aan te grijpen en hem neer te slaan. Jakobs zonde voor te houden.
Twintig jaren waren nu sedert Bethel voorbij gegaan. God was in al die tijd de Getrouwe geweest, had Zijn woord gehouden, en Zijn beloften tot de laatste toe vervuld. Maar wie was Jakob geweest
al die tijd? Was hij niet voortgegaan met liegen en bedriegen bij zijn oom Laban ? Met het verkrijgen van zwarte, gevlekte en gesprenkelde schapen? Had Jacob zich niet al die twintig jaren op de been gehouden met een genomen eerstgeboorte-zegen?
Was het maar niet beter, dat God het opgaf met deze Hiellichter?
Moeste God hem eigenlijk maar niet ver van Hem weg slingeren?
Doch nu ontstaat de worsteling, een geweldige strijd, want Jakob wil alles ondergaan, doch geen scheiding met God. Hij heeft straf verdiend. Met David later, kon Jakob zeggen en dat heeft ook in
die bange nacht in zijn hart geleefd:
Gena, o God, gena, hoor mijn gebed;
Jakob heeft het zeer bang. Is Jehowa dan niet zijn God? Ach, dat heeft hij voor zichzelf nog nooit durven zeggen. Hij heeft God wel genoemd de God Abrams en de God Izaks, maar zijn God, neen dat kon hij nog niet. Een mijnend geloof bezit hij nog niet.
Zijn schuld staat nog open. Zijn zonden zijn niet vergeven. Hij kan Ezau, de dood, niet ontmoeten. Hij moet eerst zekerheid hebben van de vergeving der zonden. Dat hij met God verzoend is.
Op de zekerheid van de vergeving der zonden komt het aan.
Daar staat Jakob naar, maar ook al dat volk van God, dat een Bethel kent van opzoekende liefde Gods. Een Bethel, waar men een belovend God heeft ontmoet. Het begin van het nieuwe leven des
Geestes. Daar is het kind des Heeren niet mee klaar, neen het begeert de volle vergeving der zonden, de verzekering met God verzoend te zijn.
Jakob voelt zich te Pniël niet meer een kind van God, maar als één, die zijn weg voor God verdorven en de hel verdiend heeft en geen Borg en Middelaar bezit. Hij voelt zich niet gered. De dood grijnst hem aan. Zijn zonden zijn hem niet vergeven. De eerstgeboortezegen was maar genomen, gestolen, nog niet van God geschonken. Hij is een groot zondaar!
Is nu God in de Pniëlsnacht gekomen om hem zijn verdiende straf te doen ondergaan? Gods hand dreigt hem te verpletteren.
Als God hem verplettert, dat zou recht zijn. Jakob heeft geen verweer. Alles ontvalt hem. De Heere keerde zelfs zijn bede af. Als Jakob zijn handen opheft ten hemel om te bidden, werpt de Heere
Jakob telkens terug en neer.
Het ging Jakob net als bij de Kananese vrouw, die eerst ook telkens door Jezus afgewezen werd en toch aanhield. Wat werd die vrouw neergeslagen met het: ,,Ik ben niet gekomen, dan voor de verloren schapen Israëls". Een volgende slag was, dat de Heere zeide, dat het niet betamelijk is om het brood der kinderen te nemen en de hondekens voort te werpen. Zij werd ook weer vastgehouden door Jezus met dat woordje ,,hondekens". Duwde de Heere haar met de ene hand weg, met de andere hand trok Hij haar naar Zich toe.
Zo ging het ook met Jacob te Pniël. In het zelfde ogenblik, dat de Heere Jacob neerslaat en afwijst, druppelt Hij de genade des geloofs in hem, om te strijden en vol te houden, ja aan te houden en niet los te laten, tot dat de Heere hem zegent.
Jakob heeft niet anders dan te pleiten op genade. Hij is diep schuldig, kan voor God niet bestaan. O, dat God hem mocht aanzien in Christus, beloofd in het paradijs. Mocht aanzien in het bloed der verzoening. Om dat bloed alleen kan God de zonde vergeven.
Jakob strijd om zijn leven, eeuwig behoud. Hij kan zonder vergeving niet sterven.
Hij houdt aan en laat niet los. Maar de worsteling kan niet altijd voortduren. Het moet komen tot een beslissing. Daarom roerde God even het gewricht van Jakobs heup aan. Toen leed de aartsvader de nederlaag. Jakob zinkt krachteloos, ontledigd en ontsierd en ontkracht aan de voeten des Heeren, en blijft hangen aan de hals des Heeren. Hij laat niet los. Neen, hij klemt zich nog vaster aan de Heere.
Jakob is niets meer. Alle steunsel heeft God hem ontnomen. Alle zelfvertrouwen is weg. In het gerichte Gods verliest de zondaar al zijn gerechtigheden. Alles in zich zelven. Blijft er niet anders over, dan het pleiten op genade en Jezus borgtocht.
Het had er alle schijn van, dat God Jakob van Zich wilde stoten, doch toen dit niet ging, werd Jakobs heup ontwricht om hem machteloos te maken. Nu vraagt God om losgelaten te worden.
Zeide Hij niet: ,,Laat Mij gaan, want de dageraad is opgegaan."
,,Laat Mij los, laat Mij gaan”, zegt de Heere. Hoe kan er gemeenschap bestaan tussen een heilig God en zwarte zondaar!
,,Laat Mij los, laat Mij gaan." Het is alsof God zegt: ,,Jakob, lk kan met u geen gemeenschap hebben."
,,Laat Mij los, laat Mij gaan.” Het is net als bij de Emmousgangers. Jezus deed net alsof Hij verder wilde gaan, toen zij in hun vlek waren gekomen. Maar dat was niet zo. Dat deed de Heere met wijsheid. De gezindheid van die Emmousgangers moest openbaar komen, en de Heere wil gevraagd zijn. De Heere wil juist, dat we Hem niet loslaten.
O zondaar, laat de Heere toch niet los. Blijft bidden, totdat Hij u zegent. Een aanhoudend geloof, dat volhardt, noemt Jezus een groot geloof. Dat onwaardigheidsgeloof, dat pleit alleen op Gods genade, is Hem welgevallig. O mijn medereiziger naar de eeuwigheid, kent gij de strijd om in te gaan ? Dat worstelen om de vergeving der zonde?
Jakob kan God niet meer loslaten en roept uit: ,,Ik laat U niet los, tenzij Gij mij zegent." Alsof hij zeggen wilde: ,,Ik ben nu in Uwe handen, nu geen scheiding meer. O dat niet I" Het ware geloof klemt zich vast aan Christus, roept Zijn ontferming in; bidt een kind Gods te mogen zijn ondanks onwaardigheid en verlorenheid.
De worstelende Jakob kan niet meer losmaken van de Heere nu de Heere Hem gegrepen heeft. Moet hij het recht Gods toevallen nochtans zal hij God om genade bidden.
Wie zo in zijn binnenkamer strijdt en worstelt om vergeving, die zal het zeker ontvangen. Niet om dat strijden en worstelen, maar in de weg van bidden en niet loslaten van de Heere.
,,Ik laat U niet los, tenzij Gij mij zegent." Mag Jakob dat wel vragen ? Weet hij wel, hoe hij heet, wat hij is?
Daaraan wordt Jakob herinnert door de vraag des Heeren : ,,Hoe is uw naam?” En de strijdende zondaar te Pniël kan niet anders antwoorden dan: Jakob is mijn naam. Jakob dat is: Hiellichter,
bedrieger.
Jakob bidt om de zegen, maar ontvangt die niet onmiddellijk.
Eerst moet hij een geheel verloren zondaar worden. De Heere weet wel hoe Jakob heet, het gaat om Jakobs wil, dat de Heere vraagt: Hoe is uw naam.
Hiellichter. Deze naam herinnert aan zijn geboorte, tegelijk met Ezau. Zo als hij toen was, is hij altijd geweest. Dat is Jakobs natuur. Wij ook. We zijn van nature in zonde ontvangen en geboren en het voorwerp van Gods toorn. Hier is niets dan schaamte voor God.
,,Mijn naam is Jakob”, antwoordde de Aartsvader in eenvoudigheid des harten. Hoe eenvoudig kinderlijk mogen wij met de Heere Jezus omgaan. Hem alles zeggen, klagen en voorhouden.
Hoe goed is het onze zondige natuur bij God aan te klagen, te belijden. Wij hebben allen zo'n bedrieglijke natuur als Jakob. Dat God nog te doen wil hebben met zulke afkerige mensen als Jakob.
,,Ik ben Jakob." Die naam heb ik gekregen bij de besnijdenis, waarin Gij, Heere, het Verbond hebt willen bezegelen. O Heere gedenk aan Uw verbond. Zie mij aan in de Borg des Verbonds.
Doe mij delen in Uw rijke genade. Gedenk aan Uwe beloften aan Abram en zijn kinderen verzegelt.
Zo zal Jakob hebben gestreden en geworsteld om de vergeving der zonden. Met God verzoend te weten. Want, dan pas kan Jakob Ezau, de dood, ontmoeten.
,,Ik laat U niet los, tenzij Gij mij zegent.” Hier is een heilig dwingen. Net als een bedelaar, die de voet tussen de deur zet, omdat hij niet weg wil gaan, maar geholpen wil worden.
Onze naam is zondaar. Verlorene. Hebt gij dat al geleerd? Het wordt geleerd in de weg der waarachtige bekering. Zalig de mens, die het zondaar voor God zijn mag bewenen en belijden met het hart.
Voor zondaren en verlorenen is Jezus op aarde gekomen. Om die te zoeken en zalig te maken. Niet rechtvaardigen in eigen oog, maar zondaren. Niet, die het in hun verlorenheid uit kunnen houden, maar worstelen om met God verzoend te worden.
Voor zondaren heeft Jezus in de hof van Gethsemané geworsteld als een worm en geen man om Zijn kerk te redden en te zaligen. Jezus heeft daar alles losgelaten en gezegd: ,,Vader, indien het mogelijk is laat deze drinkbeker voorbijgaan, maar niet Mijn wil, doch Uw wil geschiedde." Bij de worstelende Heiland in Gethsemané is heilige overgave. Bij de worstelende Jakob een heilig dwingen.
Te Pniël ging het om de vergeving der zonde. In Gethsemane om de gehoorzaamheid van de Borg aan de Vader. Om handhaving en voldoening aan Gods recht. Want Sion zal door recht verlost
worden. Ook Jakob. Denk niet, ach dit hoeft toch allemaal niet doorgemaakt te worden. Het kan toch ook wel anders. Zeker, de toeleidende wegen der bekering zijn alle verschillend. Hoe het ook moge zijn, van allen geldt : ,,Ze zullen komen met geween en met smekingen zal Ik hen voeren." De Heere zal hen enerlei hart en enerlei weg geven en Zijn wet in hun binnenste schrijven.
Laat de Jakobs-weg voor U een begeerlijke weg zijn om zo door Gods-ontmoetingen te komen tot de zekerheid van de vergeving der zonde.
Om u te brengen tot wedergeboorte en bekering, tot vergeving der zonde en zonder verschrikking de dood te ontmoeten en vrede met God te hebben, heeft de Engel des Verbonds, Jezus Christus,
geworsteld om aan het recht Gods te voldoen, Zijn ere te handhaven, Gods deugden, door onze zonde geschonden, op te luisteren.
Het is om Zijn worsteling aan het kruis, dat er nu vergeving der zonde is. Dat gij met God en dood verzoend kunt worden. Ja, vrijgesproken van schuld en straf en recht krijgt op het eeuwige leven.
De Heere worstelt misschien al zo lang met u om u tot geloof en bekering te brengen. Al uw tegenstand te overwinnen. U verloren zondaar voor God te doen worden. Dat heeft de bondeling ook nodig. Jakob was een bondeling. Had hij daarmee de vergeving der zonden? Neen, het bondeling zijn is niet genoeg. Daar zal een Bethel en Pniël gekend moeten worden.
Wie door genade een Bethel kent is er nog niet. Die kent Gods opzoekende liefde. Kent hij ook al Gods vergevende liefde? De zekerheid van met een Drieënig God verzoend te zijn? De Heere worstelt met Zijn kinderen om ze verder te brengen. Ze te doen opwassen in de genade en kennis van de Heere Jezus Christus.
Daar is veel meer te verkrijgen, dan een overtuiging en overbuiging der ziel tot God.
De Heere worstelt met Zijn volk om ze te verlossen van het zoeken van de zaligheid in een verbroken Werkverbond. In onze gestalten en godzaligheid. In tranen en gebeden. Dat alles is geen grond. De vergeving der zonde ligt in de Borg en Middelaar.
Wat heeft de Heere een werk om alles, wat van u is, uit de handen te slaan. Eer het Jezus alleen wordt. Zijn borgwerk, Zijn toegerekende borggerechtigheid.
Wat is de Heere nederbuigend goed om met u te gaan worstelen en door te gaan, totdat gij aan de hals des Heeren blijft hangen met het: ,,Ik laat U niet los, tenzij Gij mij zegent."
Wat een liefde des Heeren om dan zo nu en dan eens Ezau, de dood te laten zien, om u op te schrikken en alleen achter te doen blijven, om in de eenzaamheid uw nood en klacht de Heere uit te
storten.
Het is een strijd om in te gaan. Deze wordt op de knieën uitgestreden. En niet verloren, maar gewonnen. Daarom wijzen we u ten laatste op Jakobs overwinning te Pniël.
- Jakobs overwinning.
Zie, als een kind van God zich zo vastklemt met zijn gehele hart aan God, dan moet God wel ophouden God te zijn, om zulk een worstelend kind van Zich af te kunnen stoten.
De Heere geeft Jakob een nieuwe naam, en zegt: ,,Gij zult niet meer Jakob heten, maar Israël. De oorzaak daarvan is, dat Jakob zich vorstelijk gedragen heeft met God en de mensen. Daardoor
heeft hij overmocht.
Naarmate een zaak verandert krijgt ze een andere naam. Naarmate de mens ouder wordt, heet hij kind, jongeling man of grijsaard. Naar zijn verhouding tot God, heet hij kind des duivels, vijand Gods of kind Gods, rechtvaardige of gelovige.
Tot dusver heette Jakob Hiellichter, bedrieger, voortaan Israël, vorst Gods. In welke weg werd Jakob Israël? In de weg “der verootmoediging. Alle steunsels werden hem ontnomen, en zijn heup verwrongen. Hem blijft niets over, dan de Zone Gods, Die met hem worstelt, in handen te vallen. Wil hij gered worden, dan blijft niets anders over, dan zich in de armen te werpen van de Engel des verbonds, Jezus Christus.
En juist in dat ogenblik, waarin het geheel met hem gedaan schijnt te zijn, overwint hij. God laat zich door een bidder overwinnen. Het gebed des rechtvaardige vermag veel. Geen vijand te groot, geen nood te diep, geen zielestrijd zo zwaar, of het gebed overmocht.
God laat Zich overwinnen niet door lichaamskracht, noch door kennis, maar door gevouwen handen. Gods genade is groter, dan Jacobs schuld. Hij ontvangt in de nieuwe naam de vrijspraak en de vergeving der zonde. De verzekering van het kindschap.
Zijn er mensen die volgens Jesaja zullen zeggen: Ik ben des Heeren, en zich zullen noemen met de naam Jakobs, hier is er één, die nu met zijn hand kan schrijven: Ik ben des Heeren en zich mag toeëigenen de naam Israëls.
Jakob draagt voortaan twee namen, en wel die van Jakob en Israël. Net als Simon Petrus. De eerste naam herinnert aan zijn oude staat en de tweede aan het nieuwe leven. Een kind van God is een tweemens. Hij heeft een oude en nieuwe mens. De oude moet afsterven. De nieuwe opstaan.
Dan eens is de oude Jakob aan het woord en dan weer het nieuwe Israël.
Om die ene Naam onder de hemel gegeven, de naam van Jezus, is het, dat Jakob nu Israël heet. God strijdt met een zwak zondig mens en laat Zich overwinnen. In dat alles zijn Gods kinderen meet dan overwinnaars, om diens wille, Die ons liefgehad heeft.
Israël zult gij heten. Wat zijn alle nog zo hoog klinkende titels van mensen op de duur? Ze vergaan. Maar niet de nieuwe naam van Gods kinderen. In de hemel nog zullen zij die nieuwe naam dragen. De naam: begenadigde, en beminde des Heeren.
Jakob ontving die nieuwe naam, omdat hij zich vorstelijk gedragen had met God en de mensen. God geeft Jakob getuigenis, dat hij gestreden heeft. Dat zijn worstelen met God aangenaam was.
De ganse nacht had die worsteling geduurd. Een ongelijke kampstrijd. God en mens tegen elkander. Ongehoorde, ongelooflijke uitslag. De mens zegeviert. Thans ondervond Jakob met Wie hij te doen had. Niet met een vijand, maar met de beste vriend. Nu mag hij danken, dat God toornig op hem geweest is, maar Zijn toorn is afgekeerd en God troost hem.
Jakob moest overwinnen. Waarom? Wel God kon niet met hem worstelen als de Almachtige, niet met hem strijden als de Heilige.
Want God had Zich gebonden door de belofte : ,,Ik zal met u zijn."
Met Jakob te strijden, zijn ondergang te zoeken, dan had God Zich zelve onmogelijk gemaakt. Hij is een waarmaker van Zijn woord en belofte.
Alzo kon Hij slechts in liefde met hem worstelen. Bij zodanige omstandigheden moet Jakob overwinnen. Christus maakt immers zondaren zalig. En goddelozen rechtvaardig.
,,Gij hebt u vorstelijk gedragen met God en mensen." Waarin bestond dit voortreffelijk gedrag? Jakob was oprecht en bekende zijn zonden. De oprechten gaat het licht op. En Jakob geloofde de belofte Gods. Die gelooft, zijn alle dingen mogelijk. Ook hield Jakob vol, op hoop tegen hoop.
Jakob heeft overmocht. Hij is overwinnaar in de strijd. Nu heeft hij een vrede, die alle verstand te boven gaat. De gemeenschap met God en zijn ziel is hersteld. Hij is met God verzoend. En is nu zo
vertrouwelijk met God, dat hij naar zijn naam vraagt. Waarom?
Wie zal het zeggen. Zou het niet kunnen zijn, dat hij God een naam wilde geven, die alles uitdrukte. Want enkele namen van God kende hij toch, zoals Elohim, Jehova.
Hij wist toch, dat hij met God geworsteld had. Vast en zeker wilde Jakob in een zekere naam God loven en prijzen en was er een vuur der liefde in zijn ziel, hetwelk zich gaarne in de verheffing van
lof en aanbidding ontboezemd had.
Na de weldaad hem geschonken, verlangt Jakob nog meer. Gods volk is na ontvangen genade begerig naar nieuwe blijken van Gods gunst. Die eens gedronken heeft, wil steeds meer drinken van de
wateren des levens en der genade. Wie Jezus kent; wil Hem meer leren kennen, ook in de kracht Zijner opstanding. Wil een nadere openbaring Gods.
Zulk een begeerte is goed in de ogen des Heeren. Christus verklaart: ,,Dit is het eeuwige leven, dat zij U kennen, de enige en waarachtige God en Jezus Christus, Die Gij gezonden hebt." Paulus
vond die kennis zo van gewicht, dat hij het andere voor schade en drek achtte.
,,Waarom is het, dat gij naar mijn Naam vraagt." Daarna sprak God niet verder. Aan Manoach, Simsons vader, antwoordde God, dat zijn Naam Wonderlijk was. Aan Mozes gaf God ten antwoord :
,,Ik zal zijn die Ik zijn zal."
De Heere antwoordde Jakob niet, gaf Zijn naam niet te kennen.
Hier is de overwinning, de vrijspraak genoeg. Verder moet Jakob niet gaan. In Gods Wezen kan geen mens inkomen. Ook niet de verstgevorderde op de weg.
Jakob heeft de vergeving der zonden. Hij kon zingen, wat wij ook willen zingen voor we verder gaan : Psalm 65 : 2 2
Een stroom van ongerechtigheden
Had d’ overhand op mij :
Maar ons weerspannig overtreden
Verzoent en zuivert Gij
Welzalig, die Gij hebt verkoren,
Die G’ uit al 't aards gedruis
Doet naad'ren, en Uw heilstem horen,
Ja, wonen in Uw huis.
Bethel is schoon. Pniël het schoonst. Hier werd Jakob opnieuw zondaar voor God. Hier ontving hij de vergeving der zonden. Nu is Jakob geen vrezende meer. Nu kan hij Ezau ontmoeten. Als het moet sterven.
Zijn schuld is uit Gods boek gedaan, ook ziet Hij geen van zijn zonden meer aan. De Man, met wie Jacob worstelde, de Christus, heeft voor hem geboet en voldaan.
De Heere zegende Jacob te Pniël.
Jakob had om de zegen gebeden en wel zo ernstig en vurig en met zulk een vast besluit, dat hij zich niet liet afwijzen en zeide: ,,Ik zal U niet laten gaan, tenzij dat Gij mij zegent."
Wat begeerde Jakob toch? Aardse zegeningen immers had hij genoeg. Het ging hem om de eerstgeboortezegen, om geestelijk heil, om de Christus.
Wel had hij de belofte, nu kreeg hij ook de Belover. Eerst leefde hij uit de beloften, uit de weldaden van Christus, nu uit de Christus zelf.
Vele kinderen Gods hebben vaak de beloften des Evangeliums in Jezus Christus mogen omhelzen, naar zich mogen toetrekken, en dan was het alsof ze alles hadden. Doch raakten dit weer kwijt.
Dan werd de ziel weer geslingerd.
Anderen mochten met Jakob uit Gods eigen mond horen, dat hun zonden vergeven zijn. Dat de Wet des Geestes in Christus Jezus hen vrijmaakte van de Wet der zonde en des doods. Ze zijn Israël
geworden. Ze zijn des Heeren.
Nu ontvangen ze niet meer enige voorbijgaande vertroostingen en verkwikkingen des Geestes, maar het wonen en blijven in Christus, een verzekerd zijn van hun staat.
Jakob heeft die zegen ontvangen na een vreselijke worsteling, een wonderbare tweekamp. In die worsteling werd Jakob niet al sterker en sterker, maar al zwakker en zwakker. En toen zijn heup ver-
wrongen was, en Jakob niet meer kon, bleef hij hangen aan de hals des Heeren. Op hetzelfde ogenblik, dat zijn kracht hem verlaten had, mocht hij overwinnen, omdat God hem uit genade de zegen in Christus Jezus gaf.
Is het wonder dat Jakob de plaats van de worsteling en zegen: Pniël noemde? Dat hij zeide: ,,lk heb God van aangezicht tot aangezicht gezien, en mijn ziel is gered geweest.”
Pniël zal Jakob nooit meet vergeten. Dat is een plaats, waar hij God heeft ontmoet. Zulke plaatsen kan men niet vergeten. Het zijn soms de meest verborgen en geheime plaatsen als een zolderkamer,
of in het veld, waar men worstelde met God of God met ons. De ziel werd uitgegoten in gebed.
Jakob verklaart de oorzaak van de benaming Pniël. ,,Want ik heb God gezien van aangezicht tot aangezicht." Hier hebben we de volkomen opheldering, wie het was, die met Jakob worstelde. Niet
maar een mens of engel, maar God. Hij is met God verzoend.
De zon rees Jakob op, als hij door Pniël gegaan was. Dat staat hier als tijdsbepaling. Maar ook in andere zin is dat waar. Net als bij de vrouwen in Jozefs hof. Daar is het:” Als het begon te lichten”.
Het begon ook te lichten in het hart dier vrouwen op de Paasmorgen. Hier is ’t volle licht opgegaan in Jacobs hart en leven. Voor Pniël was het droevig met Jacob gesteld. De toestand van zijn hart kan gerust met een donkere nacht worden vergeleken. Te Bethel had hij Gods opzoekende liefde ervaren, Gods beloften ontvangen, en wat heeft hij er mee gedaan? Steeds verzondigd. Steeds
nog zelf gewerkt. Maar het werd al donkerder en donkerder in zijn hart en leven.
Vooral toen Ezau met 400 mannen kwam. Hij de dood voor ogen zag. En dan geen Borg te bezitten, met onvergeven zonden te lopen, niet bereid te zijn om te sterven.
Te Pniël zijn zijn zonden vergeven, heeft God hem in Christus aangezien, nu kan hij wel sterven als het moest.
De Zon der Gerechtigheid is hem geheel opgegaan in Christus Jezus. Het is nu licht in zijn ziel. Na een nacht van schuldgevoel en vrees.
Niet alleen Jakob, doch ieder kind van God kent een donkere nacht, wanneer dood en eeuwigheid op hem af komen. Het is daarom goddelijke ontferming, wanneer in die donkere nacht der ziel, die Man komt om te worstelen om u te doen gevoelen, dat het zo niet langer kan, dat gij een Borg moet hebben en de zekerheid van de vergeving der zonden. Een gerechtigheid, die voor God bestaan kan.
Het was heerlijk licht geworden in Jakobs hart. Hij mocht het heuglijk licht aanschouwen.
Toch was daar iets gebroken, geknapt en ontwricht in zijn leven.
Fier ging hij de Pniëlsnacht in gebroken, kreupel komt hij er uit. Jakob is hinkende. God heeft hem in de worsteling van die; zijn heup ontwricht. Geschonden, gewond, hinkende komt hij uit de strijd.
Die ontwrichte heup zal hem heel zijn leven pijn hebben gedaan.
Ging hij vroeger fier door het leven, nu moest het voetje voor voetje.
Nu is hij krachteloos en machteloos. Moet hij een stok tot steun hebben.
Wonderlijk toch. Dezelfde worsteling die hem deed overwinnen, heeft hem ook tot zwakkeling gemaakt, een krachteloos afhankelijk mens.
Eigen kracht wordt gebroken in de worsteling met God. Voortaan moet het geheel op genade aan. Dan leren Gods kinderen pas goed het woord van Jezus: ,,Zonder Mij kunt gij niets doen." Niet
staande blijven in de strijd tegen zonde, duivel en eigen vlees. Niet bidden zo als het behoort. Geen enkele stap verder komen op de weg, die ten hemel leidt.
Die verwrongen heup is geen straf. Jakob heeft niets te betalen bij God.
Jezus Christus zou voor hem betalen op Golgotha. Hij moest daartoe aan het kruishout sterven. O volk van God, wat zijt gij duur gekocht.
De verwrongen heup is herinnering, een litteken en een zegen.
Jakob was een getekende. Daar zijn mensen, die door één of andere val in een bepaalde zonde, getekend zijn. Ze moeten dat leed altijd meedragen. Gelukkig als God de zonde vergeven heeft.
Elke trede, die Jakob deed, moest hem aan de grote barmhartigheid des Heeren herinneren, maar tevens aan zijn nietigheid.
Wie God ontmoet heeft, met Hem geworsteld heeft, die komt hinkende uit de strijd. Die moet klagen:
Want, o Heer, ik ben aan 't zinken,
En tot hinken
Ieder ogenblik gereed.
Jakob mocht eeuwig God danken voor Pniël. Voor die worsteling aldaar. Als een ander mens gaat hij voortaan door het leven. Hij kan nu Ezau, als het moet de dood ontmoeten.
Nu is alles goed.
Wat viel het mee, toen hij Ezau ontmoette. Daar kwam verzoening tot stand ook met Ezau.
Wie met God heeft geworsteld, wie God heeft ontmoet, wie weet de vergeving der zonde te hebben, kan zonder vrezen de dood tegemoet reizen.
Hoe staat het met u?
Wij reizen allen dood en eeuwigheid tegemoet. Kunt gij een rechtvaardig en heilig God ontmoeten? Is uw zonde vergeven?
Meent niet, geen zonde te hebben. We hebben in Adam allen gezondigd. Worstel met God en laat niet los, totdat Hij u zegent.
Weet het, God wil niet losgelaten zijn.
Zalig hij, die in dit leven
Jakobs God ter hulpe heeft:
Hij, die door de nood gedreven
Zich tot Hem om troost begeeft:
Die zijn hoop, in ’t hach'lijks lot, .
Vestigt op de Heer, zijn God.
In de worsteling van God met Jakob blijkt zo duidelijk, dat God de zonde niet kan dulden, niet door de vingers ziet. Zo is het, want eer God de zonde ongestraft liet blijven, heeft Hij ze aan Zijn lieven Zoon, Jezus Christus, gestraft. Hoe zwaar zal uw straf zijn, onder het Evangelie geleefd te hebben en toch niet tot bekering gekomen te zijn.
Wordt toch bevende onder uw zonden en bid om genade en vergeving.
Vergeving is te verkrijgen, als gij pleit op het bloed van Jezus Christus.
In de worsteling van God met Jakob blijkt ook, dat God door rechte wegen gaat. Niet door kronkelpaden van leugen en bedrog.
God is de God van waarheid. Geen eerstgeboorterecht baat zonder de vreze Gods.
Ezau is die zegen ontgaan. Hij was wel bondeling, maar een onheilige. Kende geen gebedsworstelingen. Heeft nooit met zijn zonde te doen gehad en is zo gestorven. Hoeveel bondelingen zullen ook nu verloren gaan die niet de Borg en de goederen des Verbonds
begeren.
Jakob kon met een genomen zegen niets beginnen. God heeft hem dat geleerd en hem de zegen in de Pniëlsnacht gegeven. Wees toch eerlijk met God en uw arme ziel. Onderzoek u zelve nauw of
gij wel de vergeving gekregen hebt. Vergeef toch niet u zelf de zonde.
Als God u de zonde vergeeft, dan niet hoogmoedig maar ootmoedig, niet fier u oprichtend, maar kreupel en hinkende.
De worsteling van God met Jakob te Pniël zegt ons ook, dat er meer te verkrijgen is, dan alleen ontdekkende genade, opzoekende liefde en Gods beloften en vertroostingen.
Ook de zekerheid van de vergeving der zonde is te verkrijgen.
Het verzoend worden met een Drieënig God.
Het worde u, die dit nog niet bezit, een aangebonden zaak als bij Jakob. Gij die bid: ,,Ach Heer, ach wierd mijn ziel gered", en blijft worstelen als een Jakob, zult straks zeker mogen zeggen:
,,Toen hoorde God, Hij is al mijn liefde waardig."
Blijft er hier op aarde nog veel worsteling, vanwege de oude mens en de zonde en de aanvallen van de duivel, in Christus zijt gij volk van God meet dan overwinnaars.
Heeft God U ontworsteld aan de macht der hel en des doods,
Hij worstelt om u verder te brengen en wil u schenken de troost en zekerheid van het heil in Christus Jezus.
De Man, Die met u worstelde, volk des Heeren, is een verberging tegen de wind, en een schuilplaats tegen de vloed.
Het is de Man van Smarten, Die voor u worstelde en op Golgotha heeft aangeheven het overwinningslied, de triumfzang : ,,Het is volbracht."
Hij brengt Zijn hinkende Jakobs en kreupel volk in de hemel en geeft hen in de hand de palmtak der overwinning.
En zij werpen de kroon aan de voeten des Lams en roepen uit:
,,De zaligheid zij onze God, Die op de troon zit en het Lam.“
Amen.