Exodus 28:29 Hemelvaartspreek door ds. A. van der Zwan
Tekst: ‘Alzo zal Aäron de namen der zonen van Israël dragen aan den borstlap des gerichts, op zijn hart, als hij in het heilige zal gaan, ter gedachtenis voor het aangezicht des HEEREN geduriglijk.’ (Ex. 28:29)
Lezen: Ex. 28:15-30 Zingen: Ps. 27:3a,2b
Ps. 132:6
Ps. 110:1,2,4
Ps. 43:3,4
Ps. 68:9
‘Erbij horen’. Da’s voor veel mensen belangrijk, vooral voor jongeren. Hoe dan? Door middel van je kleding, je taalgebruik, je aanwezigheid op de sociale media. Je wilt immers niet buiten de boot vallen?
‘Erbij horen’. Eigenlijk gaat het daar in het christelijk geloof ook over. Nee, niet over het horen bij een bepaalde groep of club, maar bij Jezus Christus. En dat gaat volgens de Bijbel heel ver. Jezus vergelijkt dat in één van Zijn gelijkenissen met de band die er is tussen een Wijnstok en de ranken. En Paulus schrijft in zijn brieven nogal eens over het ‘in Christus’ zijn van de gelovigen. Hij bedoelt daarmee: je moet in Christus ingelijfd of inbegrepen zijn.
Hoe gaat dat dan? Dat is geen kwestie van kleding, taal of gedrag. Het is een direct gevolg van het geloof dat de Heilige Geest in ons hart werkt. Dan ben je voor eens en voor altijd aan Jezus verbonden. Dan mag je weten: alles wat van Hem geldt, geldt voortaan ook van mij. Ja, ook wat we van Hem horen verkondigen als de Bijbel spreekt van de heilsfeiten. Ook op Hemelvaartsdag.
Vandaag hebben we een heel oude geschiedenis voor ons, die ons daarover het een en ander wil leren. Misschien ziet u het verband niet één twee drie. Maar hopelijk zullen we in deze dienst samen ontdekken: wat Exodus ons vertelt over de hogepriester, werpt licht op de troost van Hemelvaart. Daarvoor nemen we één kledingstuk van die hogepriester onder de loep: de zogenaamde ‘borstlap’. En het thema van de preek wordt dan:
De borstlap van de hogepriester en de troost van Hemelvaart
We letten achtereenvolgens op
1. De hogepriester
2. De borstlap
3. De troost
1. De hogepriester
Dat moet toch wel een prachtig gezicht geweest zijn: de hogepriester, die in vol ornaat door de tabernakel of de tempel liep. Vers 2 van Exodus 28 zegt dat dat in heilige kleding gebeurde. En vers 40 maakt duidelijk dat die kleding van de hogepriester weer anders was dan die van de andere priesters. Alleen de hogepriester droeg bijvoorbeeld die efod met zijn prachtige kleuren. Daaronder een blauwe mantel met granaatappels en belletjes. Op het hoofd een tulband, versierd met een gouden plaat. En wat met name de aandacht moet hebben getrokken: die borstlap op de efod, voorzien van twaalf edelstenen. En in elke edelsteen één van de namen van de stammen van Israël ingegraveerd. Overigens droeg de hogepriester die namen ook nog op zijn beide schouders. Daarop waren namelijk twee onyxstenen met elk zes namen te vinden.
Nogmaals: het moet een prachtig gezicht geweest zijn. Indrukwekkend, zo’n hogepriester die dienst deed in het heiligdom. Daarbij moeten we trouwens aantekenen, dat deze kleding niet gedragen werd in het Heilige der Heiligen. Als hij op Grote Verzoendag op die plaats mocht naderen, moest ook de hogepriester, als teken van eerbied en verootmoediging, zeer sober gekleed zijn. Maar deed hij zijn dagelijks werk, in de Voorhof of in het Heilige, dan droeg hij de kleding die in ons teksthoofdstuk beschreven wordt. Bijvoorbeeld als hij het reukoffer in het Heilige brengt. Indrukwekkend moment, als heel het volk zich bij de poort van het heiligdom verzamelt en toeziet. Die ene loopt naar binnen. Die ene gaat voor heel het volk offeren en bidden. Om vervolgens weer naar buiten te komen en heel Israël Gods zegen mee te geven.
Zo was het in de tabernakel en later in de tempel. Een volk dat toekijkt hoe die ene voor hen tot God nadert. Die ene, die offert, bidt en zegent. Indrukwekkend…
Maar hoe indrukwekkend moet het geweest zijn toen de dag aanbrak, waarop een dergelijk tafereel te zien was op de top van de Olijfberg! Daar staan elf mannen. Elf discipelen, die op dat moment Gods volk van het Nieuwe Testament vertegenwoordigen. Ademloos zien ze hoe die Ene, Die net nog met hen sprak, opvaart naar de hemel.
Ziet u het verband tussen Exodus en Handelingen? Ook Jezus is Hogepriester. Lees maar wat God daarover heeft gezegd in Psalm 110. Jezus is weliswaar een unieke Hogepriester, ‘naar de ordening van Melchizedek’, maar verder heeft Hij toch veel weg van zo’n hogepriester als Aäron geweest is. Wat Zijn werk betreft, gaat het immers om dezelfde zaken. Offeren, bidden, zegenen. Het eerste heeft Hij achter de rug, als we Hem op deze Hemelvaartsdag zien opstijgen. Goede Vrijdag is inmiddels een feit! En het element van zegenen is duidelijk als je met de discipelen mee omhoog kijkt: het is met opgeheven handen dat Jezus opvaart vanaf deze aarde. En wat gaat Hij in de hemel doen? Hetzelfde wat de hogepriester in het Heilige deed: reukoffer brengen. Het lieflijk reukwerk van Zijn gebeden opzenden tot de Vader. Om het met de Hebreeënschrijver te zeggen: ‘alzo Hij altijd leeft om voor hen (die door Hem tot God gaan) te bidden’ (7:25).
Verderop in deze preek zullen we meer lijnen proberen te trekken vanuit onze tekst. Maar de eerste vraag die we elkaar stellen, is: wat zegt dit priesterlijke ambt van de Heere Jezus ons? Heeft u Hem zó nodig gekregen? Niet alleen als uw Profeet, en ook niet alleen als uw Koning, maar ook als uw Priester? Vanwege Zijn priesterlijke werk: Zijn offer, Zijn voorbede, Zijn zegen? Bent u door genade zo iemand geworden, waarvan Hebreeën 7 zei: ‘die door Hem tot God gaan’? Hebt u het afgeleerd om zelf tot God te willen gaan, buiten Jezus om? Het is Gods Geest, Die ons leert dat dat niet gaat. Het is hoogmoed en zelfoverschatting om zelf met God contact denken te kunnen hebben. De Heilige Geest neemt je die eigenwaan af. Hij zet je geheel buitenspel. Hij leert: je hebt Jezus nodig. Ook als je enige Hogepriester!
2. De borstlap
Er geestelijk ‘buiten’ gezet worden en heilig werkeloos leren ‘toe te zien’ hoe de Priester in z’n eentje je belangen bij God gaat behartigen… dat is nog maar het eerste wat een mens op de school van de Heilige Geest leert. Vervolgens wil diezelfde Geest steeds meer zicht geven op die grote Priester en Zijn heerlijke bediening.
Let nog eens op de bijzondere positie die een hogepriester inneemt. Aan de ene kant doet hij zijn werk dus helemaal alleen. Maar aan de andere kant is hij in feite nooit alleen! Dat merk je als je let op dat speciale kledingstuk waar vers 29 van spreekt: de borstlap. De borstlap ‘des gerichts’ wordt hij genoemd, omdat de Urim en de Tummim erin bewaard worden; dat openbaringsmiddel waardoor God Zijn wil bekend maakte. Nu letten we vooral op de buitenkant van de borstlap. Met die gouden kasjes erop genaaid met daarin die twaalf ingegraveerde edelstenen. En let erop waar vers 29 de nadruk op legt: die borstlap is speciaal te dragen ‘als hij in het heilige gaan zal’.
Hoort u welke prediking er van de borstlap uitgaat? Deze prediking: het volk blijft weliswaar achter bij de poort van het heiligdom, maar ze gaan intussen tóch op een bepaalde manier mee!
Het is goed om op dit moment te vragen: Welk volk gaat er mee naar binnen? Is dat het verbondsvolk? Oppervlakkig gezien zou je die conclusie kunnen trekken, denkend aan de namen van alle stammen van Israël die op de borstlap te vinden waren. We weten echter: niet alle verbondskinderen leven uit de genade van het verbond. Niet ieder kerklid behoort bij degenen ‘die door Jezus tot God gaan’. Dat laatste, gelovig de toevlucht nemen tot Jezus en Zijn genade, geeft echt deel aan Hem. Dat geloof lijft in in Hem. Wat dat betekent? Dat door het geloof al het mijne van Hem wordt en al het Zijne van mij. Wat een diep geheim, maar ook: wat een wonder! Hij wil mijn zonde overnemen, ik mag Zijn weldaden ontvangen. En alles wat van Hem geldt, geldt door het geloof ook van mij.
Wat een diepe gedachte… Al waar Hij ging, daar ging ik mee. Al wat Hij deed en onderging, heeft voor mij betekenis. Waar was ik op Goede Vrijdag? Daar ben ik met Hem gekruisigd. En op de Paasmorgen? Daar kwam ik met Hem uit het graf tevoorschijn. En op de dag van Hemelvaart? Toen ben ik mét Hem opgevaren naar de hemel.
Is dat echt waar? Gaat het geloof zó ver in het delen in Christus’ verdiensten? Lees maar wt Paulus in zijn Efezebrief schrijft: God ‘heeft ons levend gemaakt met Christus; (uit genade zijt gij zalig geworden), en heeft ons mede opgewekt, en heeft ons mede gezet in den hemel in Christus Jezus’ (Ef. 2:5-6)!
Wat is dat ware geloof toch iets wonderlijks. Enerzijds kun je de eenvoud ervan niet genoeg benadrukken. Het is in zichzelf klein en nietig. De lege hand van de bedelaar, het onvoorwaardelijke vertrouwen van een kind, de totale overgave van iemand die zich zelf laat uitschakelen. Anderzijds: wat heeft het een enorme gevolgen als je je door het geloof aan de Heere Jezus leert vastklampen. Mocht u het al doen? Heb jij het al eens met Hem gewaagd? Nee, eigenlijk is het geen waagstuk. Je hebt trouwens niets te verliezen. En met Jezus Christus kom je nooit bedrogen uit. Integendeel: in Hem en met Hem ontvangt iedere gelovige een schat aan zegeningen. Alles wat op Goede Vrijdag is verdiend, en wat door Zijn opstanding, Hemelvaart en de uitstorting van Zijn Geest wordt verkregen. Voor al Gods kinderen geldt: ‘Alles is uwe’ (I Kor. 3:21b). Hoe dat kan? ‘Doch gij zijt van Christus, en Christus is Gods’ (I Kor. 3:23).
Wat brengt het delen in Christus’ Hemelvaart dan bijvoorbeeld met zich mee? Denk aan wat Paulus aan de Filippenzen schrijft: ‘Onze wandel is in de hemelen’ (Fil. 3:20). Je zou ook kunnen vertalen met: ‘Ons burgerschap is in de hemelen’. Een kind van God is niet meer in de eerste plaats Nederlander, Fries of Zeeuw, Amsterdammer of Veluwnaar. Hij is om Jezus’ wil hemelburger geworden. Zijn naam is bij de burgerlijke stand van het Koninkrijk der hemelen bekend. Want de Hogepriester heeft ook die naam op Zijn borst en op Zijn schouders meegenomen toen Hij opvoer in het hemels Heiligdom!
Dat burgerschap in de hemelen krijgt vervolgens ook consequenties. Het geeft een toenemend besef van vervreemding, naarmate de wereld van vandaag steeds minder besef heeft van de dingen van het hemelrijk. Wat echter ook groeit is de trekking naar boven. Het uitzien naar het moment dat Jezus terug zal komen om al de Zijnen echt en helemaal tot Zich te nemen. ‘Opdat gij ook zijn moogt waar Ik ben’ (Joh. 14:3)! Of om het met de Psalmdichter te zeggen: ‘Opdat zelfs ’t wederhorigst kroost altijd bij U zou wonen’ (Ps. 68:9 berijmd).
Heerlijk om als gelovige gedragen te worden op het hart van de Hogepriester. Dat heeft echter ook een keerzijde. Wat nu als er geen geloofsband is? Besef dan wel dat er slechts één toegang heeft tot Gods Huis en dat is de Priester. Wilt u binnenkomen in Gods woning, dan zult u absoluut kennis moeten hebben aan Christus. Dat heeft Hij Zelf ook nadrukkelijk gezegd: ‘Niemand komt tot de Vader dan door Mij’ (Joh. 14:6).
Droomt u nog van het krijgen van toegang tot God buiten Jezus om? Dat is niet anders dan zelfbedrog en dwaze overmoed. Eén manier is er om tot God te komen: dan moet je in Jezus inbegrepen zijn. ‘
Vandaag wordt die boodschap nog gepredikt, omdat er nog plaats is bij de Heere Jezus. Om in het beeld van Exodus 28 te blijven: er is nog plaats aan Zijn borst, in Zijn hart. Wat moet Jezus dan een groot hart hebben, gemeente. Maar dat heeft Hij ook. Groot genoeg om er een schare die niemand tellen kan, in te sluiten. Je kunt er vandaag nog bij. Niet als rechthebbende ‘Israëliet’. Wel als arme zondaar, die een Voorspraak bij de Vader nodig heeft. Wat dat betreft is het aanbod ruim. Zo ruim als de wereld. Zie de zegenende handen van de opvarende Hogepriester. Die handen omspannen uiteindelijk heel de aarde. ‘Wie je ook bent en waar je ook woont’, zeggen die handen, ‘u kunt zalig worden door de Hogepriester!’
3. De troost
Iemand zegt: ‘Ik ben wel in geloof tot de Heere Jezus gevlucht, en heb wel geleerd het van Hem alleen te verwachten, maar ik zit voor mijn gevoel meer met mijn hart bij de aarde dan in de hemel.’ Dat kan. Daar had zelfs de dichter van Psalm 119 last van, toen hij uitriep: ‘Hoe kleeft mijn ziel aan ’t stof!’ (Ps. 119:13 berijmd) Wat kan dat juist op een Hemelvaartsdag tot nood worden. Als je voelt en beseft: ik ben uit de aarde aards. Dat geeft na ontvangen genade zo vaak strijd. Ook die bange vraag: ‘Zou ik er ooit wel komen?’ Worstelt u met zulke vragen? Laten we dan nog eens letten op wat de borstlap van de hogepriester ons predikt. Daarin klinkt in de derde plaats ook een rijke troost voor de strijdende kerk op aarde.
a. Om te beginnen: de band tussen de priester en zijn volk is onverbrekelijk. Het slot van onze tekst wijst op die gouden kasjes. Daarin zitten de edelstenen stevig vast. En wat er op de stenen geschreven is, gaat er nooit meer uit. De namen zijn ingegraveerd. Weet u hoe het ten diepste komt dat die namen er nooit meer uit kunnen? Omdat dat graveersel er al zo lang in staat. Niet vanaf de dag van je wedergeboorte. Niet vanaf de eerste keer dat je in geloof tot Jezus vluchtte. Die namen van Gods kinderen staan van eeuwigheid op Zijn borst geschreven! Omdat ze van eeuwigheid ‘gegevenen van de Vader’ zijn. En dat is onberouwelijk!
b. Let vervolgens op de plaats waar de borstlap te vinden is: ‘op zijn hart’. Driemaal wordt dat in deze verzen gezegd. Dat gaat nog verder dan die twee onyxstenen. Dat is ook wel vertroostend: om op de sterke schouders van de Heere Jezus meegedragen te worden. Maar nu ook: op Zijn liefdeshart gedragen te worden. En dan nog wel als ‘edelstenen’! Terwijl je jezelf zo waardeloos kunt voelen. Maar in Zijn oog ben je kostbaar. En dat vanwege Zijn eeuwige, eenzijdige en trouwe liefde. Moet dat niet aansporen tot wederliefde? Matthew Henry zegt daarom van onze tekst: ‘Hoe na moest Christus’ naam zijn aan ons hart, daar het Hem behaagt de onze zo nabij het Zijne te hebben’.
c. Mediteer in de derde plaats over het doel van de borstlap: ‘ter gedachtenis voor het aangezicht des HEEREN geduriglijk’. Heeft God die geheugensteun nodig? Natuurlijk niet. Deze woorden bevatten een troostrijke boodschap voor de Zijnen! Ook een beschamende boodschap, want hoe vaak vergeten ze Hem! Toch vertroost Hij hen met Zíjn trouw en liefde. Dat moet het hart verwonderen en verbreken: ‘Schoon ‘k arm ben en ellendig, vergeetachtig en onvolmaakt… denkt God aan mij bestendig’ (Ps. 40:8) Ook als je slaapt. Ook als je in coma zou raken. Ook als je door dementie je gedachten voorgoed kwijt zou zijn. Wat een rust. Wat een troost!
d. In de vierde plaats heeft de borstlap nóg een belangrijke functie: het is ‘de borstlap des gerichts’. In de borstlap zitten de Urim en Tummim. De hogepriester kan indien nodig Gods wil bekend maken. Staat u op een tweesprong? Bent u het spoor bijster? Bent u misschien wel radeloos? Ga tot uw Hogepriester. Hij kan en wil u de weg wijzen!
e. Denk tenslotte ook aan het werk dat de Hogepriester doet terwijl Hij de borstlap draagt. ‘Alzo Hij altijd leeft om voor de Zijnen te bidden’ (Hebr. 7:25b). Christus overtreft daarin Aäron, die slechts af en toe bij het reukofferaltaar te vinden was. Jezus is daar permanent. Vanaf Zijn Hemelvaart tot aan de dag van Zijn Wederkomst is Hij aan het bidden. Al die duizenden jaren, zelfs als wij slapen of Hem dreigen te vergeten!
‘Die in de ware tabernakel,
voor Gods aanschijn ’t allen tijd
Als het Hoofd van Zijn gemeente,
pleitend bidt en biddend pleit.’
En wat mag nu Gods kind doen? Zich laten opnemen in die voorbede. Hoe? Eenvoudig: door ‘om Jezus’ wil’ te bidden. Kinderlijk, vertrouwend, gelovig. In de wetenschap: die hemelse Hogepriester Jezus Christus is Degene, ‘Dien God altijd hoort’. Dat kan wel grote gevolgen hebben. Het kan betekenen dat Hij mijn gebed wijzigt of uitbreidt. Er is ook zoveel aan onze gebrekkige, eigenwijze en vaak zo egocentrische gebeden te verbeteren! Maar in Zijn voorbede opgenomen, weet ik: het komt goed! Hij kan volkomen zalig maken, degenen die door Hem tot God gaan (Hebr. 7:25a)!
Onbekeerden: zou u zich niet haasten om tot Hem te gaan? Zoekers: zou u niet op Hem hopen? Het zal zo eeuwig meevallen. Gelovigen: volhard in het gebed waarin u alles van Hem verwacht. Smeek om Zijn licht en waarheid bij de voortduur te mogen ontvangen. Wonder: dan mag je een keer echt komen waar Hij nu reeds is!
Dan ga ik op tot Gods altaren,
Tot God, mijn God, de Bron van vreugd;
Dan zal ik juichend stem en snaren
Ten roem van Zijne goedheid paren,
Die na kortstondig ongeneugt’
Mij eindeloos verheugt.
Amen