Prediking over Psalm 57:2 door ds. M.A. Kempeneers
Bij de liturgie is gebruik gemaakt van de Statenvertaling (GBS) en de psalmberijming 1773
46:1, 6, 119:57, lezen Psalm 57, 57:1, 2, 36:2, 116:5, 10
Gemeente,
De bekende Engelse predikant en dichter Augustus Toplady stond eens voor het open raam, bezet met gevoelens van moedeloosheid. Ineens wordt zijn aandacht getrokken door een vogeltje, dat in zijn tuin het hoogste lied zingt. Plotseling piept het verschrikt en het fladdert angstig weg.
Een sperwer schiet erachter aan. Het vogeltje vliegt vervolgens in paniek het open raam binnen en duikt zo tussen de plooien van de kleding van Toplady en verbergt zich in deze veilige schuilplaats voor de klauwen van zijn belager.
Als Toplady dit ziet, dan treft hem dit. Hij ziet zichzelf in het beeld van dat vogeltje, dat een schuilplaats zocht en vond. En de man valt op z’n knieën en schuilt met al zijn sombere en moedeloze gevoelens bij zijn God.
Dat is ook het beeld van psalm 57. We horen David daar bidden: ik neem mijn toevlucht onder de schaduw Uwer vleugelen, totdat de verdervingen zullen voorbij zijn gegaan.
Hij weet waar hij moet zijn. Bij God. God is Zijn Toevlucht.
Dat geeft geborgenheid, veiligheid. Een goede toekomst, ja een eeuwig leven. We gaan het overdenken.
De Schuilplaats voor tijd en eeuwigheid
1 de veiligheid van die Schuilplaats
2 de noodzakelijkheid van die Schuilplaats
3 de mogelijkheid van die Schuilplaats
1 de veiligheid van die Schuilplaats
Van veel psalmen is het niet duidelijk onder welke omstandigheden ze zijn gedicht, maar deze psalm vertelt het ons.
1 … als hij voor Sauls aangezicht vlood in de spelonk.
David bevond zich in de spelonk Adullam, nadat hij voor Saul was gevlucht.
En vanuit die nood was hij op zoek gegaan naar een schuilplaats. En dan lezen we in vers 2: …ik neem mijn toevlucht onder de schaduw Uwer vleugelen.
Niet de spelonk Adullam kon hem tegen Saul beschermen.
Als God Zelf hem niet zou beschermen, dan was er nergens écht veiligheid voor hem.
Ik neem mijn toevlucht onder de schaduw Uwer vleugelen
David gebruikt hier een woord dat ‘bedekken’ of ‘bekleden’ betekent. Denkt u dan nog eens aan dat vogeltje, dat zich bedekte met die klederen van Toplady. Jezelf totaal verbergen voor de vijand. Onzichtbaar en ongrijpbaar. Zoals die spelonk David helemaal bedekte en verborg voor Saul.
Dat God als een veilige Schuilplaats wordt aangeduid, komen we wel meer tegen in de Bijbel.
Bv. in psalm 46: God is ons een Toevlucht en Sterkte;Hij is krachtelijk bevonden een Hulp in benauwdheden.
Of psalm 61: Want Gij zijt mij een Toevlucht geweest, een sterke Toren voor de vijand.
En dan natuurlijk die bekende psalm 91: Die in de Schuilplaats des Allerhoogsten is gezeten, die zal vernachten in de schaduw des Almachtigen.
De Schrift wijst op vele plaatsen op de veiligheid en de betrouwbaarheid van het schuilen bij God. De Heere heeft veiligheid, de Heere geeft veiligheid, ja ten diepste ís de Heere Zelf veiligheid. Bij de Heere alleen.
David wijst ons die Schuilplaats hier in psalm 57 aan.
Zoek het alleen bij de Heere. Bij Hem alleen is er veiligheid.
Ik neem mijn toevlucht onder de schaduw Uwer vleugelen
Wat is dat onuitsprekelijk groot als je onder die vleugels mag schuilen.
Dan heb je de meest veilige en de meest zekere schuilplaats die er te vinden is. Dat is niet alleen een schuilplaats voor je lichaam, maar dat is vooral een schuilplaats voor je ziel.
Dat is een Schuilplaats waar bescherming en beveiliging is te vinden tegen welke machten er ook in de wereld zijn.
Veilig zelfs op plaatsen waar je dat niet zou denken.
Ik denk aan die 3 mannen in die vurige oven. Sadrach, Mesach en Abednego. In de vurige oven. Nou daar kun je niet wezen. 500, 1000 graden. De mannen die dat vuur stookten die vielen dood neer. En die drie mannen?
Des HEEREN engel schaart / Een onverwinb're hemelwacht / Rondom hem, die Gods wil betracht;/ Dus is hij wèl bewaard.
En ’t is waar, dat doet Hij niet altijd zoals bij die drie mannen. Er zijn ook kinderen van God geweest die op de brandstapel zijn omgekomen. De martelaren. En toch waren ze veilig, want ze gingen zingend ten hemel. Want al kunnen ze dan je lichaam doden, je ziel wordt door God bewaard en beschermd. Want die engelen staan klaar en die dragen je dan in de schoot des Vaders. Toch wel bewaard in de schuilplaats van de Allerhoogste.
Toch veilig, voor eeuwig. Meer heb je niet nodig. God is ons ten Schild in ’t strijdperk van dit leven. Maar: met minder kun je niet toe! Die Schuilplaats is beslist noodzakelijk.
2 De noodzakelijkheid van die Schuilplaats
Van nature hebben we geen schuilplaats bij God nodig. We zoeken onze rust en vrede overal in.
De één zoekt zijn rust en zekerheid in zijn geld en goed, het materialisme. Als ik maar genoeg geld op mijn rekening heb. Als mijn pensioen maar goed geregeld is. Dan kan ik rustig slapen.
Een ander is toch wat ernstiger en ziet in dat hij toch een keer met God te doen krijgt en gaat zich m.b.v. de godsdienst wat proberen op te knappen. Schuilen achter een zwart pak. Maar of je nu een lichte of een zware godsdienst als schuilplaats gebruikt, dat is om het even. Je komt er mee om.
En aan de schuilplaats die wij verkiezen, is te zien, hoeveel kennis we aan de gevaren hebben gekregen. Als je bv. de godsdienst als je schuilplaats gebruikt, dan is dat er een helder teken van, dat je nog nooit de diepte van de zonde hebt gepeild. Dat je nog nooit je eigen machteloosheid en verdorvenheid hebt ingeleefd.
Een schuilplaats wordt verkozen naarmate de gevaren zijn.
Jongens en meisjes, als het regent, dan heb je aan een paraplu genoeg. Maar stel nu dat je in de 2e WO had geleefd en de bommenwerpers kwamen en die lieten het bommen regenen, wat heb je dan nog aan een paraplu? Dan moest je de schuilkelder in. Alleen daar was het veilig.
Van nature is een mens zo blind, dat hij geen oog heeft voor de gevaren. Dan zien we niet wie de vijand is. Dan doorzien we niet hoe machtig en listig hij is. Dan doorzien we zijn bedoelingen ook niet. Maar weet u hoe de Catechismus ze noemt? Onze dóódvijanden!!
De duivel, de wereld, de zonde. Ons boze vlees. Doodvijanden.
David werd achtervolgd door de vijand. Saul zocht hem te doden. Als hij geen schuilplaats zou vinden, dan kostte hem dat z’n leven. Zijn ogen waren opengegaan voor de bedoeling van Saul.
En zo zal ook alleen een mens die oog heeft gekregen voor het gevaar een schuikplaats zoeken. Alleen een mens die door de Heilige Geest is overtuigd van zonde, gerechtigheid en oordeel, die gaat zoeken naar de énige veilige Schuilplaats die er is.
In het dagelijkse bestaan vlucht een mens voor bijvoorbeeld het water, of voor het vuur. Een mens slaat op de vlucht als de vijanden eraan komen. Een mens zoekt een schuilplaats als hij in doodsgevaar is. Als je leven gevaar gaat lopen. Wel zo zijn er allerlei gevaren in het natuurlijke leven. Oorlogen, aanslagen. Men heeft wel schuilkelders gemaakt in het geval er een aanval met atoomwapens komt.
Maar we denken ook aan gevaren waarvoor we ook in een atoomschuilplaats niet veilig zijn.
Ik denk aan ziekte. Dat kun je in een schuilkelder niet voor schuilen. En uiteindelijk kun je de dood toch niet ontlopen. Waar zou je heen moeten vluchten om de dood te ontvluchten?
En de dood is de bezoldiging der zonde. Er is een verband tussen onze vergankelijkheid en onze verdorvenheid. De ongerechtigheden wekken de toorn van God op.
En om dáár nu een schuilplaats voor te vinden. Om aan de toorn en de gramschap van God te ontkomen. Een schuilplaats waar je de zonde kwijt kunt. Waar je de ongerechtigheid kunt ontvluchten. Om zo een schuilplaats te zoeken. Want als Zijn toorn losbreekt over onze zonden, dan ben je nergens veilig, zelfs niet in een atoomschuilkelder.
In welke schuilplaats zou ik veilig zijn voor Gods gramschap?
Die veiligheid is er alleen bij God. Of zoals David zegt: onder de schaduw Uwer vleugelen.
Hij vergelijkt het met vleugels, waar een kuiken onder kan schuilen.
En dan komen als vanzelf de woorden van de Heere Jezus voor ozne aandacht.
Hij heeft Zich vergeleken met een hen, een moederkip. In Mattheüs 23 lezen we: Hoe menigmaal heb Ik u willen bijeenvergaderen, gelijk een hen hare kiekens.
Het is een beeld uit het dagelijkse leven, te zien op een boerenerf, of gewoon in de natuur. Een kip met kuikentjes. En die kuikentjes die scharrelen wat rond de hen en die moeder laat ze rustig begaan. Totdat die hen in de gaten krijgt dat er boven dat boerenerf een roofvogel in de lucht hangt. Die in de gaten heeft wat daar beneden op dat boerenerf rondscharrelt. En dat roofdier dat maakt zich gereed om naar beneden te duiken om één van haar kuikentjes te grijpen en weg te roven. Echter, zodra die kip dat in de gaten heeft, in welk groot gevaar haar kleintjes zich bevinden, dan waarschuwt ze hen. En dan maakt ze van die korte alarmerende tokgeluiden. En terwijl ze die geluiden laat horen, spreidt de hen haar vleugels uit om daarmee die kuikens te roepen: kom hier, kom hier onder mijn vleugels.
En zodra die kleine beestjes hun moeder dat geluid horen maken, dan begrijpen ze met hun door God gegeven instinct, dat er gevaar dreigt. En van alle kanten komen ze aanrennen om onder die vleugels te schuilen. Ze hebben die havik zelf niet eens gezien misschien. Ze beseffen zelf eigenlijk niet wat er aan de hand is, maar die waarschuwing en die oproep is voor hen genoeg om te komen. En dan kruipen ze weg onder de veilige vleugels van hun moeder. En als ze er dan allemaal zijn, dan gaat die moeder met die kleintjes onder haar nog steeds uitgespreide vleugels naar een veilige plaats, in het kippenhok of onder een struik. En die havik ziet zijn prooi verdwijnen. Maar wee het kuikentje dat niet op die waarschuwingen van die moeder lette. Wee het kuikentje dat op het erf achterblijft. Wee dat kuiken dat zonder enige bescherming rond blijft scharrelen. Dat wordt een prooi van die havik die naar beneden duikt. Want dat is niet opgewassen tegen die havik. Dat dier grijpt hem met zijn scherpe klauwen en verscheurt het met zijn scherpe snavel. Dat kuiken overleeft het niet.
Een andere keer hoort die moederkip een storm aankomen. Dikke wolken trekken samen, ze hoort het geluid van onweer en ze voelt de eerste regendruppels vallen. En weer roept ze haar kuikens bij zich onder haar vleugels. En ook nu komen die kuikentjes aanrennen en weer zoekt die moeder een veilige schuilplaats.
Maar opnieuw: wee dat kuiken dat niet luistert. Wee dat kuiken dat ondanks die waarschuwing achterblijft. Als het noodweer losbreekt en de regen neerplenst, dan komt dat kleine, zwakke diertje om.
Dat is het beeld van die vleugels. Hoe menigmaal heb Ik uw kinderen willen bijeenvergaderen, gelijkerwijs een hen haar kiekens bijeenvergadert onder de vleugels.
En met dit beeld geeft de Heere Jezus aan wat Zijn werk nu eigenlijk inhoudt. Mensen bijeenvergaderen. Mensen waarschuwen. Mensen nodigen. Tot bekering roepen. Ze naar een veilige schuilplaats brengen.
En waarom deed de Heere Jezus dat? Waarom wil Hij mensen bijeenvergaderen? Omdat Hij die dodelijke sperwer gezien had. Omdat Hij dat verwoestende noodweer hoorde aankomen.
Hij zag de moordenaar in de lucht hangen. Hij hoorde de donder van Gods toorn, Hij voelde iets van de verzengende hitte van Gods gramschap. Daarom. Dáárom wil Hij mensen bijeenvergaderen. En daarom was een heel belangrijk onderdeel van de prediking van de Heere Jezus om te wáárschuwen! Het Woord van Christus is ten eerste waarschuwend.
Want Hij had de mensen er niet voor over. De kinderen van Jeruzalem. En de kinderen Israëls. Om een prooi te worden voor die roofvogel die zijn klauwen om hen heen wilde slaan en ze mee wilde slepen naar het eeuwig verderf. Hij had de mensen er niet voor over om straks eeuwig in de toorn Gods te moeten omkomen. En daarom waarschuwde Hij.
Maar niet alleen dat. Behalve de waarschuwingen waarmee de hen haar kuikens riep, lokte ze haar kleintjes ook, dmv haar uitgespreide vleugels. En daarmee zei ze: kom hierheen, onder mijn vleugels. Daar is het veilig. Zo heeft de stem van de Heere Jezus ook geklonken. Door de eeuwen heen hebben Zijn profeten niet alleen maar gewaarschuwd. Klonken er niet alleen de scherpe woorden en de dreigende woorden. Maar er waren ook de liefelijke nodigingen tot de zaligheid. Wendt u naar Mij toe, wordt behouden.
Zo heeft Hij Zijn vleugels uitgebreid. Ook toen Hij zelf op aarde rondging. Komt herwaarts tot Mij, allen die vermoeid en belast zijt en Ik zal u rust geven.
In de vorm van liefelijke nodigingen heeft Hij mensen proberen te lokken en te trekken. Indien iemand dorst heeft, die kome tot Mij en drinke.
En dat heeft Hij niet alleen gezégd, maar dat heeft Hij ook bewezen met Zijn daden. Vol liefde en ontferming heeft Hij Zijn werk gedaan en daarom kan de Evangelist ons vertellen wat de Heere Jezus deed, toen Hij die rouwstoet tegenkwam bij Naïn en die diepbedroefde moeder daar zag lopen. En de Heere, haar ziende, werd innerlijk met ontferming over haar bewogen.
En toen bewees Hij met dat wonder, Wie Hij was.
En zo is Hij het land rondgegaan, zo zegt Petrus in Handelingen 4: goeddoende…
Hoe teer was de Heere Jezus, hoe lief, toen Hij dat dochtertje van Jaïrus aansprak. Talitha kumi. Toen noemde Hij haar met ‘t koosnaampje, waarmee haar vader haar altijd aansprak. Lammetje, opstaan.
En toen die ouders hun kinderen bij de Heere Jezus brachten, om ze door Hem te laten zegenen. Toen nam Hij ze op schoot en omving hen met Zijn armen.
Hoe groot is Uw goedgunstigheid, Hoe Zijn Uw vleug’len uitgebreid!
En gemeente, dat werk heeft Hij ook onder ons gedaan. In Zijn Naam moet gepredikt worden bekéring. Die ernstige waarschuwing om te vlieden voor de toekomende toorn. In Zijn Naam moet ook gepredikt worden vergeving van zonden. Hij breidt Zijn vleugels uit en Hij lokt en nodigt om de toevlucht tot Hem te nemen. Ook onder ons heeft Hij herders en leraars gezonden. Met die boodschap van zonde en genade. Ook hier heeft Hij Zijn roepstemmen laten horen. En al járenlang hebben we naar deze boodschap geluisterd.
Dat er gevaar dreigt. Dat de duivel rondgaat als een briesende leeuw, zoekende wie hij zou kunnen verslinden. Ons hele leven lang worden we al gewaarschuwd voor de gevaren die er zijn. Dat het zonder Borg vreselijk is te vallen in de handen van de levende God. Dat er niemand is die wonen kan bij een verterend vuur en eeuwige gloed.
En het Woord deed ook weleens wat, toch gemeente? Het legde toch weleens beslag? Vanwege het gevaar dat dreigde. Dat er maar één schrede tussen ons en de dood is. De ernst van het leven. En niet alleen heeft waarschuwing geklonken, want anders zou het maar een heel eenzijdige boodschap zijn geweest. Maar er is ook zo vaak en zo liefdevol en zo ruim gepredikt. Dat er veiligheid is te verkrijgen. Dat er een Schuilplaats is onder de vleugels van de Heere Jezus. Dat er vrede is door het bloed des kruises.
En de Heere heeft dat onder ons onderstreept met aangrijpende roepstemmen. Toch? Maar wat hebben we ermee gedaan? Denkt u nog weleens aan al die mensen die er niet meer zijn? Ouderen, jongeren, kinderen zelfs. Heeft het ons veranderd? Was er toen vrucht in uw leven? Ben jij tot bekering gekomen? Of ben je nog dezelfde? En denk je eigenlijk bijna niet aan de preken en aan de roepstemmen? Leef je gewoon door? Alsof er niet gepreekt wordt en alsof er geen mensen sterven?
Er is niets zó noodzakelijk in ons leven, dan om bij de Heere te schuilen. Als je nog buiten die Schuilplaats bent. Als je nog zonder God, zonder de Heere Jezus voortleeft, dan ben je in groot gevaar. In groot gevaar!
Al ben je nog zo gezond, al ben je nog jong en sterk, en al zul je nog zo oud worden, maar als de vijand je nou eens te pakken krijgt; als je eens sterven moet búiten die Schuilplaats! Wat dan? Dan blijft er van álle vragen en van álle zorgen die er in ons leven waren maar één over: ben je dan bereid om de Schepper te ontmoeten? Ben je dan in Christus geborgen? Heb je in je leven al de toevlucht leren nemen tot Zijn bloedwonden? En als dat niet zo is, al zou je iedere zondag in de kerk zitten, maar dat is niet genoeg!
Je kunt misschien weleens voor de Schuilplaats hebben gestaan. Je kunt er vlak langs hebben gelopen. Zoals die mensen in de dagen van Noach. Ze hebben erbij gestaan. Misschien eens een blik in de ark geworpen. Maar ze bleven buiten. En toen het water kwam, verdrónken ze.
En hoe zal het gaan met mensen die zonder Borg en zonder Middelaar zullen sterven? Wat blijft er dan nog over voor mensen die zó God ontmoeten? Bérgen valt op ons en heuvelen bedekt ons van het aangezicht Desgenen, Die op den troon zit, en van den toorn des Lams. Want de grote dag Zijns toorns is gekomen, en wie kan bestaan?
Maar dan nu nog de vraag, hoe het mogelijk is dat er een schuilplaats is bij de Allerhoogste. Die toch ook een rechtvaardig God is en naar recht ons eeuwig kan straffen in de hel. Wie is er die niet zondigt? Wie verdient er naar Gods heilige maatstaven niet het eeuwig verderf? Hoe kan er dan toch een schuilplaats zijn bij God?
3 De mogelijkheid van het schuilen bij God
Die schuilplaats is er alleen in Christus. Hij heeft de toorn van God gedragen.
De Engelse prediker Charles Haddon Spurgeon geeft een mooie illustratie van de mogelijkheid van deze schuilplaats. Het ging over een boerenschuur waarin brand had gewoed. Een knecht liep na de brand door de geblakerde resten van de schuur, op zoek naar nog bruikbare dingen. Toen viel zijn oog op een dode kip, die in de hoek van de schuur zat. En toen die knecht goed keek, zag hij onder de vleugels van die kip beweging. Hij tilde de dode kip omhoog, en toen kwamen er een paar levende kuikentjes onder vandaan. Hun moeder had hen tegen de hitte beschermd met haar vleugels. Maar dat ging wel ten koste van haar eigen leven.
En dat is een sprekend voorbeeld van wat Christus heeft gedaan. De toorn van God tegen de zonde is op Golgotha tegen Christus ontbrand. en op Golgotha is de hitte van Gods gramschap geblust. En nu is er veiligheid en zaligheid voor allen die bij Christus hebben leren schuilen.
Nu kan een zondaar zoals David in de dag van de toorn schuilen onder de schaduw van Zijn vleugels. ik neem mijn toevlucht onder de schaduw Uwer vleugelen, totdat de verdervingen zullen voorbij zijn gegaan.
God heeft Zijn gramschap als vuur op Zijn Zoon doen neerdalen.
En dat besefte die predikant ook, waar de preek mee begon.
Toen Toplady zag hoe dat kleine vogeltje in doodsnood tussen zijn kleding een schuilplaats zocht, toen kreeg hij onderwijs. En het geloof brak door in zijn hart en de zon van Gods genade brak door de duistere wolken heen. Hij wist het weer: God is een Toevlucht voor de Zijnen. De enige betrouwbare en veilige Schuilplaats. En vanuit de diepe waarheid van die overtuiging welde in zijn hart dat lied op, dat sindsdien al zovelen tot troost is geweest:
Rock of ages, cleft for me, let me hide myself in Thee.
Rots der eeuwen, voor mij gekliefd, laat mij mijzelf in U verbergen.
Of, zoals het lied bij ons bekend werd:
Vaste Rots van mijn behoud
Als de zonde mij benauwt
Laat mij steunen op Uw trouw
Laat mij rusten in Uw schauw
En de grond hiervan?
Jezus, niet mijn eigen kracht
Niet het werk door mij volbracht
Niet het offer, dat ik breng
Niet de tranen die ik pleng
Schoon ik ganse nachten ween
Kunnen redden, Gij alleen !!
Amen