2 Koningen 2:14 'Waar is de HEERE, de God van Elía? Ja, Dezelve?' ds. P. Roos

Predikatie ds. P. Roos emerituspredikant nu wonend te Bergum
Locatie: Christelijke Gereformeerde Kerk Bethel te Sliedrecht
Datum: zondag 15 juni 2014

Votum en groet
Zingen Psalm 105 vers 4 en 6
Schriftlezing: 2 Koningen 2 vers 1 tot 15
Geloofsbelijdenis
Zingen Psalm 149 vers 1
Gebed
Zingen Psalm 84 vers 3 en 4

Tekst: 2 Koningen 2 vers 14 en 15:
14 En hij nam den mantel van Elía, die van hem afgevallen was, en sloeg het water, en zeide: Waar is de HEERE, de God van Elía? Ja, Dezelve? En hij sloeg het water, en het werd herwaarts en derwaarts verdeeld, en Elísa ging erdoor.
15 Als nu de kinderen der profeten, die tegenover te Jericho waren, hem zagen, zo zeiden zij: De geest van Elía rust op Elísa. En zij kwamen hem tegemoet en bogen zich voor hem neder ter aarde.

Gelukkig zitten we hier als gemeente en wij zitten hier in verschillende leeftijden, verschillende hoedanigheden. Er is zo’n enorm verschil tussen de jongste en de oudste in jaren. Tussen de meest arme en de meest rijke. Grote onderscheidingen die wij nauwelijks schatten of bepalen kunnen. Dat kan allemaal nog in een gemeente dat wij zo samen zijn met de gemeente. Er zijn ook gemeentes waar de kinderen eigenlijk niet meer in de kerk zijn en waar ze misschien wel tot hun 10e jaar zondags niet meer in de gemeente zijn. Hier zullen nog wel veel kinderen zijn. Ik zie gelukkig wel kinderen. Daar moeten we dankbaar voor zijn ook op de kansel als we kinderen in de gemeente zien. Het liefst eigenlijk onder de kansel, dan weet de dominee altijd dat hij ook met die kinderen moet communiceren. Kinderen zijn er en er zijn grootvaders en grootmoeders. En wij zitten in deze tijd gemeente weleens met de vraag want er zit zoveel tussen in jaren, zoveel verscheidenheid en vroeger was dat zo totaal anders dan nu: hoe moeten wij die generaties bij elkaar houden, de jeugd en de ouderen? En het is een zegen in een gemeente als dat kan, als wij mogen zeggen dat jong en oud elkaar verstaan en dat ze ook elkaar wat te zeggen hebben. Ook dat, dat wij niet langs elkaar heen leven maar dat wij ook nog een boodschap hebben aan jonge mensen, aan de jongeren als we ouder geworden zijn. En dat we ook een boodschap hebben aan de ouderen als we jong zijn. Ik voel dat zelf ook heel goed aan. Ik heb dus jongelui, jongens en meisjes in mijn hoofd allerlei beelden van vroeger. En 75 jaar, je hebt dat allemaal meegemaakt, je neemt dat mee. Ik heb hier 30 jaar geleden ook weleens in de kerk gezeten of 40 jaar. Ik stond in Middelharnis en dat was bij het afscheid van dominee Smits. En natuurlijk ben ik dankbaar dat de jeugd ook weer verder kan en dat de jonge mensen ook in deze moeilijke en gevaarlijke tijden toch weten: er is ook voor ons toekomst. En dat moet je ook hier op deze plaats, ook nu altijd weer horen. Maar het blijft nu eenmaal zijn: er zullen wel ouderen zijn die zeggen: ach hoe moet dat nu met onze kleinkinderen? En de jeugd zal weleens denken: hoe moeten wij voorts straks als onze ouders er niet meer zijn? weet u: die generaties, wat hebben ze nu met elkaar gemeen? En welke boodschap hebben ze aan elkaar? Toen bij de tweede tempel alleen de grondslagen werden gelegd, toen weenden de ouderen want ze hadden die hele mooie tempel van Salomo gezien met het goud en zilver en een geweldige uitstraling, dat hebben wij ook gezien: wij hebben gezien de grote kerken in de stad en in de dorpen. De kerken die uitpuilden van de mensen. En het is nu zo totaal anders. Het is om bij te huilen. Maar de jeugd kan in onze tijd ook gelukkig nog juichen. Juichen ook omdat je kunt zeggen: ja maar de Heere is nog eeuwig Dezelfde en de Heere gaat nog door in deze tijd! De jeugd van toen juichte met de grondslag van de tempel. En dat was heel mooi. En de jeugd is er ook nu nog in onze tijd. En die generaties daar zien wij ook iets van in onze tekst bij Elia en Elisa. Elia gaat heen en Elisa moet aantreden om ook als profeet verder te gaan. En dat heeft ons ook weer heel wat te zeggen. En wij willen uw aandacht bepalen gemeente bij:

Elia ten hemel gevaren
- De mantel van Elia
- De God van Elia
- De geest van Elia

De mantel van Elia:
Voor Elia wel buitengewoon dat hij dat mocht beleven in zijn leven: de hemelvaart. Dat hij op die wijze die niemand in zijn tijd ten deel viel, dat hij op die wijze dus afscheid mocht nemen van deze aarde. Als een profetie van de Hemelvaart van de Zaligmaker: Jezus Christus. Dat je weet dat er een hemel is en dat bij God vandaan er kracht is om die Elia ook als een zondig mens, op te nemen. Hij voer ten hemel, niet in eigen kracht, het moest allemaal van boven komen. Dat was, en dat zal ook zo zijn in het leven van al Gods kinderen, als zij daar hoop op hebben op die toekomst in de hemelse heerlijkheid, het zal absoluut van de Heere moeten uitgaan. En gelukkig dat die garantie is gegeven in de Hemelvaart van de Heere Jezus Christus. Gelukkig dat de Heere dat in het vooruitzicht stelt voor al Zijn volk: waar Ik ben, aldaar zal ook Mijn dienaar zijn. En zo mag Elia dat beleven op een heel bijzondere wijze, in rustige en stille overgave. En daar valt zijn mantel van hem af en die heeft hij ook niet meer nodig. Die jas van Elia (het was helemaal niet zo’n geweldige jas) die bleef daar liggen en die gaat niet mee. En dat heeft eigenlijk wel wat te zeggen. Want Elia had een kemelsharen mantel, helemaal niet zo geweldig, niet veel waarde. Dat had een betekenis. Dus die mantel is niet alleen maar iets wat je aantrekt als het kouder wordt maar het was ook zijn ambtsgewaad. Nou dat zou een geweldige zaak zijn als je denkt: zo hebben die dienaren, ook Johannes de Doper, zo bewogen onder het volk in eenvoud. Eigenlijk bijna in een protest tegen de maatschappij, tegen de ontwikkelingen. De hogepriester had buitengewone kledij, goud en zilver, noemt u maar op. En hij moest symbolisch weergeven de rijkdom en de heerlijkheid van het Offer van de Grote Koning Jezus Christus. Die zou ook in volle luister zich openbaren in Zijn heerlijkheid en in Zijn bijzondere buitengewone kracht. Maar een profeet daarentegen, deze Elia, die had niet veel grote dingen om lijf. Die had alleen maar een haren mantel. Dat was nu het gewaad van een profeet. Een profeet moest uitstralen: ik ben het met de tijd waarin we leven, ik ben het met volk niet eens. Dat was het beeld van alle profeten dat ze een protesthouding hadden en dat ze moesten spreken tegen de mensen. Dat moest Johannes de Doper doen: adderengebroedsel wie heeft u gewezen te vlieden van de toekomende toorn? En dat moest Elia doen toen hij stond voor de koning: niet ik heb het volk beroerd maar gij en uws vaders huis. En zo staat elke profeet contra en tegelijkertijd ook voor de mensen te spreken. Maar hij doet dat altijd door aan te geven waar de zonden van het volk zijn. Dat moest Jeremia, dat moest Micha, dat moest Johannes, daar moeten ook Gods knechten nog iets van hebben, dat zou ook nu weer in de prediking moeten doorklinken.
Wel die mantel is duidelijk het ambtsgewaad van Elia. En wij hebben natuurlijk een heel ander gewaad aan maar wij mogen hopen en bidden dat ook iets van dat protesteren tegen de zonde van de tijd, ook op de kansel mag worden gehoord en dat Gods knechten een haren mantel aanhebben om Het Woord van God in rechtheid te brengen.

Die mantel hoeft niet mee, kan ook niet mee naar de hemel. Een preekpak zo ga je niet voor God verschijnen. Wij komen daar als kale, naakte zondaren. Wij kunnen niet steunen op ambtelijke waardigheid. Wij kunnen niet sterven omdat wij een dienstknecht van God geweest zijn. Aäron had die prachtige kleren aan en dat goud. En dan moet hij de Nebo op en toen moest hij al die mooie kleren laten uittrekken door Mozes. En Mozes heeft willen zeggen: je gaat nu niet als hogepriester omdat je het zo gedaan hebt naar de hemel, maar je moet je ambtelijke kwaliteiten radicaal afleggen. Ik kan u wel zeggen gemeente uit eigen ervaring: dat is toch wel heel moeilijk. Je moet loskomen van je eigen ambt. Je moet een persoon zijn die net als een ander, als een arm mens moet leven en sterven. We hebben helemaal niets voor op anderen. Wij moeten slechts beseffen dat we slechts een tollenaar zijn. Wij lopen zo het gevaar geliefden, dat wij als het ware leven op ons ambt. En dat wij allerlei goede dingen die we op de kansel beleven, (en dat is absoluut waar, je mag daar zoveel ontvangen uit Gods hand), dat al die dingen toch uiteindelijk niet de grond zijn. Het kan wel zijn dat je hier op deze plaats of op de kansel waar dan ook, mag spreken onder een geopende hemel en dat je het kwijt bent als je de trap af bent. Kijk dan zie je heel duidelijk: je komt er zelf voor te staan. En je mag er op de kansel wel voor de mensen zijn maar je bent ook maar een arm mens.

Wel, Elia moet zonder mantel voor God verschijnen. En gelukkig als we dan die mantel der gerechtigheid in Christus mogen kennen. Aäron, hem werden al die kwaliteiten in de uitwendige zin ontnomen en dan wordt zijn zoon aangekleed. En die zoon is de nieuwe hogepriester. En die naakte hogepriester staat daar voor zijn zoon en hij ziet dat dat hogepriesterlijke werk door mag gaan. Hij mag zien gemeente op die grote inzetting van de Heere dat er een Grote Hogepriester is over het huis Gods. Kijk en zo moet een naakte zondaar, ook zelfs een professor, wie we ook zijn, wij moeten allemaal zo in onze diepe nood zien op Die Enige Hogepriester. Dat kan maar de enige grond zijn van ons leven. Dus ook je zondagse pak, alles wat je aanhebt, wij moeten dat alles kwijt. Wij moeten alles verliezen om in die mantel gevonden te worden en voor God te kunnen verschijnen. We zien hier dus dat Elia op die wijze naar de hemel gaat en die mantel valt van hem af. Je zou zeggen: nou ja die is ook niet meer nodig. Maar die mantel is de eerste mooie trek in het leven ook van hem die hier in de tekst aan de orde is: Elisa. Dat is iets moois: hij kent die mantel en hij raapt die mantel op. Hij toont respect voor alles wat er van Elia is en dat hij heel graag de mantel van Elia meeneemt. Hij wil de bediening van Elia voortzetten. Lang geleden had Elia die mantel al op Elisa geworpen bij de roeping. En toen was dat nog maar als een profetie, voorlopig. Maar nu zal Elia verdwijnen uit zijn leven en nu moet hij definitief dat ambt voortzetten en daartoe heeft hij die ambtelijke mantel ook weer nodig. Er is een absolute continuïteit tussen de prediking van Elia en Elisa. Ze hebben dezelfde jas aan en ze hebben ook Dezelfde God Die ze mogen dienen. Hij neemt die mantel van Elia en dan komt hij straks voor de Jordaan te staan. Ja en dan sta je er alleen voor. Kort geleden was Elia erbij en Elia had de leiding. En nu staat hij daar, zonder de kracht van hem die hij toch ook zo hoogachtte, aan wie hij zich zo verbonden mee voelde. Gemeente je komt er een keer alleen voor te staan. Dat kan zijn als je vader sterft of je ouders en jij moet voort. En hoe ga je dan verder? Of dat kan gebeuren in allerlei omstandigheden als u misschien merkt dat geestelijke leidslieden je ontvallen. Ik heb weleens gedacht gemeente ook in de gemeenten waar ik dan stond, als je veel mensen moest begraven, kinderen Gods, dan denk je toch weleens: worden we nu armer? En dat is niet om de jeugd nu weg te zetten en te zeggen dat de jeugd dat niet kan overnemen. Maar ik heb weleens een moment gehad in een gemeente dat ik dacht: o God wat blijft er nou van over? Als er echt mensen met die geestelijke stempels uit de gemeente verdwijnen? En gelukkig heeft de Heere mij laten zien jongelui dat er echt nog wel mensen overblijven. En vaak heb ik nog wel dat gevoel als mensen sterven, ook van Gods knechten, dan zeg je: dan wordt het wel arm op de wereld. Maar ik heb gelukkig ook wel mogen zien dat de Heere dan doorgaat met Zijn werk. In de plaats van de vaderen zullen er zonen zijn. Maar welke zonen? Hier deze zoon: Elisa, neemt die mantel graag mee en hij staat daar voor het water (en dat heeft hij gezien bij Elia en dat mag hij ook doen) en hij slaat op het water en daar komt een pad zoals het ook tevoren was gebeurd. Dat is toch mooi kinderen als je zo naar je ouders kijkt en als je ziet dat ze bidden dat je dat gaat nadoen? En dat je zegt: dat moet ik ook doen, dat is ook mijn roeping. Ik heb Die God ook nodig. En jonge mensen als je mensen ziet in je omgeving die echt de Heere vrezen, dat je dan mag zeggen: ik moet in hun voetstappen gaan.

Wel zo komt daar die Elisa alleen voor de Jordaan te staan. En zo komen jullie allemaal, zo komen wij te staan voor de tegenstand en voor de moeite, voor de onmogelijkheden van het leven. En dan gaat het erom dat wij ook betonen dat wij vanuit onze opvoeding iets hebben meegekregen. Dat is dus in dit geval de mantel van Elia. Maar straks is het zo dat hij voelt en beseft: die mantel doet het niet! Die mantel zal uiteindelijk dat water niet kunnen splijten. Ik kan niet met allerlei uiterlijke kenmerken niet voort door het leven. Hij mag dan ook terwijl hij die mantel in zijn handen heeft, hoger blikken en zeggen: waar is de Heere, de God van Elia? Kijk dat is toch wel buitengewoon als je mag weten: ik kan met de Bijbel van mijn vader, ik kan met de kerk van mijn ouders, ik kan met de waarheid van Calvijn, ik kan met alles wat ons voorgeslacht ons heeft gegeven, ik kan uiteindelijk daar niet mee verder zonder God! Ik moet uiteindelijk zeggen: waar is de Heere, de God van Elia?

Maar even nog die mantel, die jas. Die is toch wel belangrijk. En niet alleen dat je zegt: dat was nou het kleed van Elia. Maar je moet er weleens over nadenken: hoe ben ik nou gekleed? En dat bedoel ik nog niet eens in de uiterlijke zin, dat is mijn roeping niet aan deze plaats om dat te doen. Maar toch wel: heeft onze kleding, heeft onze houding, hebben onze woorden, hebben wij de stijl van zo’n kemelsharen mantel? Jongelui als ze in de klas bijvoorbeeld allerlei dingen rondgaan waarvan je zegt: dat klopt eigenlijk niet, dat is niet zoals God het wil, heb jij dan de stijl van Elia? De stijl van die mantel die uiteindelijk een stil protest is tegen de maatschappij waarin wij leven? Gemeente, of drijven wij met onze maatschappij mee? Of doen wij gewoon mee? Gaan wij gewoon mee met de trend van de tijd? Kunnen wij niet aan de mode van onze dagen weerstand bieden en is het zo dat wij toch eigenlijk geen identiteit hebben? Dat is in het gewone leven al heel erg als dat gebeurt. U kent misschien wel die bekende regels dat iemand zei: je moet iemand zijn, wees iemand. Maar hij kon niet, hij was niemand. Het behoort al tot een slap karakter om je mee te laten drijven met de stroom van de tijd. Maar een christen, een Elisa, iemand die de Heere heeft leren kennen, die zegt niet alleen: de God van Elia heb ik nodig. Maar die raapt ook die mantel op en zegt: ik moet gewoon in dezelfde lijn voortgaan. Dat is radicaal gemeente tegen de mode van de tijd. Want iedereen zegt bijna, en dat zeggen we ook in de kerk gewoon met een stalen gezicht: je moet met je tijd meegaan en je moet feeling houden met de maatschappij. En je ziet dat gewoon om je heen overal veranderen, dat wij uiteindelijk een nieuwe jas aantrekken. En dat wij ook als kerkmensen in de uiterlijke zin maar ook in de stijl van ons leven niet meer onderscheiden! En dan moeten wij allemaal bij onszelf beginnen en zeggen: is dat niet onze grote nood dat wij ons met de wereld identificeren en dat wij die mantel van Elia gaan missen, die stijl van Elia, dat wij kunnen zeggen met Luther: hier sta ik, ik kan niet anders, God helpe mij? Jongens en meisjes hoe denken jullie in je leven in deze tijd voort te kunnen gaan? Ouderen welk voorbeeld geeft u? Welke mantel hebt u aan? En dan bedoel ik alweer niet in de uiterlijke zin, maar welke stijl voert u en welke woorden spreekt u en welke lijnen trekt u?
En weet Elisa weet wel wie die Elia is eigenlijk? Ja hij weet het wel. Hij weet wel dat Elia een man Gods is en dat zoals zijn verschijning was, direct kenbaar, dat zó uiteindelijk ook zijn stijl zal moeten zijn. Gemeente wat worden wij hier gewezen op het feit dat wij toch de lijn met ons voorgeslacht zullen moeten behouden. En daar moet je je ook in verdiepen. Je moet je verdiepen in de levens van eertijds. Ik zag hier nog een portret van dominee Riekel aan de muur hangen. Ik heb bij zijn sterfbed gestaan. En kijk dan ben je daarvan overtuigd: dat was iemand die had een mantel aan, die had de mantel van Elia aan. Die was kenbaar in alle dingen van zijn leven, in zijn uitstraling, aan zijn stijl. Ben ik dat nu ook nog? Dat moet je jezelf wel afvragen. Ben ik als voorganger in de kerk nog gekleed in de mantel van Elia? Heb ik die overgenomen van mijn vader? Dat is toch wel een belangrijke vraag voor ons allemaal, voor onze jongeren en voor onze ouderen, dat wij toch mogen weten dat ook al gaan uiterlijk allerlei dingen veranderen, maar dat wij innerlijk uiteindelijk (en dat geldt voor ouderen en jongeren) dat wij in die mantel van Elia, in die stijl van Elia spreken en dat wij weten dat wij toch uiteindelijk een twist hebben met ons volk. En dat wij niet mee kunnen gaan met de dingen in ons volksleven. Dat wij niet mee kunnen gaan met de afgoderijen van deze tijd. En dat we ook in de kerk niet echt mee kunnen gaan met de ontwikkelingen die zich voordoen. En dan kunnen wij wel zeggen: er is eigenlijk niets veranderd. Terwijl een wereldling zegt over bijvoorbeeld de EO-jongerendag: ik hoor eigenlijk niks meer over zonde en genade. Dat was 40 jaar geleden wel. Wat kan er in 40 jaar ontzettend veel veranderen. Ik heb in Bewaar het Pand deze week geschreven met tranen toen ik het zelf op papier zette hoe het soms in het begin van je leven is en hoe het later is. En hoe het in het begin van de kerk is geweest en hoe het nu is. En dan zegt de Heere: bekeert u! en dan gaat het erom dat ik die eenvoudige mantel van Elia die weer zou willen aantrekken. Dus ik moet helemaal bij mezelf beginnen: heb ik dat wel? En hebben mijn broeders dat wel in de bediening? En hebben de kerkenraden dat wel? En hebben de gemeenten dat wel? Welke mantel hebben wij aan? Hij raapt die mantel van Elia op. Maar hij zegt, en dan kom ik bij het tweede punt:

De God van Elia:
Waar is nu de God van Elia? Maar dat is ook heel bijzonder want het had best kunnen zijn geliefden dat hij had gezegd: Heere waar bent U? Waar is de Heere? Vraag naar de Heere en Zijn sterkte. Maar hij zegt er wel wat bij. Hij zegt: de God van Elia. En dat betekent dat er een buitengewone verbinding ligt tussen Elia en tussen de Heere. Daar was Elisa helemaal van overtuigd, dat wist hij in de grond van zijn bestaan dat dat zo was! Elia was een kind van God! Wat is dat mooi dat Elisa dat mag weten als hij zegt: Elia had een God in zijn leven. En wat zou het voor de ouders buitengewoon zijn als uw kinderen het zó zouden kunnen zeggen zoals Jakob zei: o God van mijn vader Abraham, o God van mijn vader Izak Die tot mij gezegd heeft. Ik denk dat wij als ouderen niet kunnen zeggen dat dat bij ons allemaal zo duidelijk is en dat het bij mij zo helder is en dat we dat zo uitstralen en dat we een boodschap geven aan onze jongelui. Dat de jonge mensen weten dat er leesbare brieven in de gemeente zijn. Dat was die Elia was. En Elisa is daarvan overtuigt en hij zegt: Heere ik zou geen andere god willen dienen dan Die God van Elia. Ik zou geen ander leven willen leiden dan het leven van Elia. Dat zou ik niet anders wensen en niet anders begeren. Hij roept om de God van Elia. Het was ook zo’n wonder geliefden dat Ruth dat kon zeggen, dat Ruth niet zomaar zegt: de Heere is mijn God. Maar dat ze echt kan zeggen: uw God is mijn God en uw volk is mijn volk. Want jongelui de Heere spreekt en hoe spreekt Hij nu in jullie leven? Dat is wel een belangrijke vraag. Hoe wil de Heere jullie nu bereiken? Kijk dan ligt hier de Bijbel, Het Woord van God en daar staan beloften in maar daar staan ook levens in. En die levensbeschrijvingen hebben een betekenis. En de Heere wil laten zien in Abrahams leven bijvoorbeeld, in Petrus leven Wie Hij voor die mensen is geweest. Maar nu hoop ik dat wij met elkaar, dat Avondmaalgangers, dat wij toch ook zo’n leesbare brief zijn zoals Paulus schrijft aan de Korinthiërs: gijlieden zijt onze brief, geschreven niet met inkt maar door de Geest van de levende God. En niet op stenen tafelen maar op vlesen tafelen der ziel. Kijk dat, een leesbare brief. De Heere wil gemeente spreken door Zijn volk en de Heere wil concreet in de gemeente hier spreken door die mensen van wie je kunt weten en zien dat het een volk is dat de Heere vreest. Zoals Psalm 16 zo heerlijk zegt dat degenen die de Heere liefhebben daar een liefde is. En dat je kunt zeggen: ai ziet hoe goed, hoe liefelijk is t dat zonen, van hetzelfde huis als broeders samenwonen. In onze tijd wordt er van de kerk ontzaggelijk veel gezegd in negatieve zin. Veel dingen terecht. Maar dat mag toch ook nog zo gehoopt worden gemeente dat er mensen zijn die spreken door hun handel en door hun wandel. En van wie je dat weet: een vader in zijn gezin, een grootmoeder in het bejaardenhuis, en noemt u maar op, waarvan de kinderen en kleinkinderen weten: het is een geslacht dat de Heere gezegend heeft. Prachtig.

Als die Elisa dat aanvoelt en als hij zegt: waar is nu de Heere, de God van Elia? Die Naam betekent al iets geweldigs. Ja je kunt een hele mooie naam hebben. Je kunt zeggen: mijn God is de Heere, zo heet Elia. Maar in zijn leven was het de waarheid. En hier wordt het erkend door zijn opvolger. Elia, dat betekent: mijn God is de Heere. En waar is nu de God van Elia? En nu beseft Elisa wel gemeente: hij kan met die mantel alleen niet verder. Hij kan met de tradities niet verder die de kerk heeft. Hij kan met de gewoontes niet verder die de kerk heeft. Al zijn ze goed. Die mantel laat hij echt niet liggen, hij neemt hem mee. Maar je kunt niet met alleen maar de herinneringen aan het verleden voortgaan. Wij hebben als wij de Heere zoeken gelukkig met die mantel de God van Elia tot ons deel! En daar gaat het om. Daar moeten wij als kerk het ook van hebben. Wij moeten niet teveel, niet uitsluitend praten over dingen die zo makkelijk praten. Zo’n mantel daar kun je uren over spreken en het is belangrijk. Maar Die God van Elia, we zouden toch hopen en wensen gemeente dat we daar de zegen en kracht van zouden mogen uitgeven? Spreken wij daar weleens over in ons gezin? Spreekt een vader, een grootvader weleens in de gezinnen van zijn kinderen? Mag dat wel? Jongelui? Zou ik als grootvader nog wat mogen zeggen in een gezin van mijn kinderen? Dat is niet vanzelfsprekend. En dat weten we allemaal wel. En dat moeten we ook niet uitbuiten maar het zou wel op zijn plaats zijn als we dat zouden mogen doen. Dat we zouden zeggen: wij moeten dit doorgeven aan het navolgende geslacht, opdat ze hun hoop op de Heere zouden stellen. Of hebben wij als jongere generatie zo echt het gevoel dat mijn ouders niet meer in deze tijd passen en dat ze de problemen niet weten? Misschien weten ze die ook niet, dat is waar. En misschien hebben ze daar geen flauw idee van, met de moeiten waar jullie in de opvoeding van je kinderen mee te maken hebben. Maar het is iets van alle tijden gemeente dat niet alleen de God van Elia meegaat maar ook de mantel van Elia en dat we zo in die hechte verbondenheid staan met hen die ons zijn voorgegaan. Waar is de Heere, de God van Elia? Hij zegt ook niet: waar is Elia? O God nu ben ik Elia kwijt en nu moet ik alleen! Nu is Elia niet meer aan mijn kant en wat moet ik nu? Kijk dat kan ook zo gevaarlijk zijn dat je in een soort paniekstemming vervalt en dat je alleen maar klaagt en zegt: ja maar die mensen er niet meer en het gaat niet meer en wij kunnen het niet meer! Elisa zegt niet: waar is Elia? Was Elia nog maar bij mij! Maar het gaat erom, en dat is moeilijk genoeg als het je vrouw is waar je zoveel van hield, en als het je man is die je niet missen kunt, dan is het moeilijk genoeg, maar dan hoop ik dat u vanuit de tekst zult willen verstaan dat de God van uw man of uw vrouw, dat Die nog Dezelfde is! En zelfs dat de Heere een jaloers God is en dat Hij ook niet zal toelaten dat je uw man of vader boven Hem stelt. Kijk daar komt het uiteindelijk op aan.

Die zonen van de profeten die gingen net te ver. Want als Elisa terugkomt dan zeggen ze: dan gaan we toch zoeken? We gaan zoeken of we iets kunnen vinden van Elia. Gelukkig hebben ze niks gevonden want wat zouden ze ermee gedaan hebben? Ze zouden doen net als in Rome doen: de één heeft een splinter van het kruis en de ander heeft een vezel uit de mantel van Petrus. Afgoderij, dat kun je er ook mee doen. Dat doen die zonen van de profeten. Ze gaan zoeken en gelukkig hebben ze niets gevonden. Maar de God van Elia, Die God gaat mee met Elisa! Waar is de Heere, de God van Elia? Ik hoop dat mijn kinderen, dat jullie kinderen, dat ze dat kunnen zeggen: waar is nu de God van mijn vader? En waar is de God van mijn moeder? En tenslotte:

De geest van Elia:
Want er staat ook in het volgende vers, in vers 15 dat zij daar staan en dat zij dan mogen zeggen, ook die zonen van de profeten: de geest van Elia rust op Elisa. En ze kwamen hem tegemoet en bogen zich voor hem neder ter aarde. En hier opent zich natuurlijk een wijds perspectief. Hier zien wij dat deze tekst een opening geeft om te spreken over de Hemelvaart van Christus. En te spreken over Hem Die Zijn Geest gegeven heeft in de gemeente, in de Kerk. Hij heeft Die Geest toegezegd. En nu gaat het erom gemeente dat na Hemelvaart en na Pinksteren als er zoveel van de discipelen was weggenomen, als zij hun Zaligmaker moesten missen aan Wie zij zo verbonden waren, dat zij met Die Geest vervult mogen worden, met Die Geest van Jezus Christus. Dat geeft ons toch aanleiding om daar met verlangen over te spreken en om daar aan te denken: de Geest van Christus rust op Zijn Kerk. Wat zou dat een geweldige zaak zijn als dat nu zou mogen zijn dat ook die geest van Elia, Die Geest van Die Meerdere Elia, dat Die zichtbaar is in de kerk op Gods gunstgenoten. Elisa had erom gevraagd. Een heel bijzondere vraag: twee delen van uw geest. Dat was toen in die tijd twee delen van de oudste zoon. Twee delen van de erfenis waren voor de oudste zoon. En hij durft niet verder te gaan maar hij vraagt dus om een bepaald aandeel in de gezindheid van Elia. Welke gezindheid is dat? Dat is zonder meer niet de Heilige Geest, het was in het Oude Testament. Maar het was wel zo gemeente dat de geest van Elia, die geestelijke inwonende kracht van boven, dat dat iets bijzonder was: de geest van Elia. En Elia was kenbaar aan zijn vastberadenheid, hij was kenbaar aan zijn moed en zijn kracht. en dat die geest nu gaat rusten op Elisa. En die Elisa was een heel ander mens. O ja Gods knechten zijn totaal verschillend. Die Elisa was een weldoener, hij deed overal goed. Hij deed zout in het water, hij liet dat ijzer bovendrijven van die bijl. En zo gingen er zoveel dingen die Elisa in liefde tot de mensen liet zien, meer dan Elia. En toch: hij vraagt om twee delen van die geest van Elia. Hij deelt later ook in die geest want hij heeft met al zijn zachtmoedigheid iets van die vastberadenheid van zijn voorganger: de geest van Elia. En als hij daar om vraagt dan krijgt hij ten antwoord: gij hebt een harde zaak begeerd. Och gemeente als ik dan denk aan de Geest van de Heere Jezus Christus, als een mens denkt aan Die Geest: moge Die Geest mijn leven vervullen en zou ik toch mogen delen in Die Geest van Jezus Christus! Dan ben ik een gelukkig mens. Dan ben ik een verblijd mens. Dan kan ik in het leven staan op de post waar God mij roept. Dat is wel een hele harde zaak, daar kom je ook wel achter. En het zal misschien van de hemel ook weleens in je hart gezegd worden: gij hebt een harde zaak begeerd. Ach een ouder kan vanaf zijn sterfbed niks meegeven aan zijn kinderen, dat kan hij niet. Dat is een harde zaak, dat is een onmogelijke zaak. Ja gemeente vanuit de mens is dat onmogelijk. Dat het in mijn, in uw leven Pinksteren zou kunnen zijn. Maar nu was er bij zowel Elia als bij de Heere Jezus Christus een rijke en heerlijke weg. En Die Geest werd aan de Kerk geschonken. Een harde zaak, een onmogelijke zaak, je kunt er niets van maken. Wij kunnen als kerk van alles doen maar we kunnen niets iets van die wind des Geestes door de kerk laten waaien! Gij hebt een harde zaak begeerd. En wat wordt een mens daar ook bij bepaald, ook Gods kinderen als ze hun nood voelen, als ze hun schuld inleven, als ze de afstand voelen met God de Heere in de hemel. Dan komen ze er ook wel achter: het is zo’n harde zaak. Het lijkt zo onmogelijk. Zou ik ooit kunnen zalig worden? O God kan ik wel bekeerd worden? Die dagen komen in je leven als je met die dingen werkzaam wordt. Dan zie je wel: Heere het is aan onze kant zo onmogelijk! Maar dan ziet u de geweldige meevaller ook bij Elisa al: hij ziet dat Elia ten hemel vaart en hij krijgt die geest.

En wat mag ik dan die lijn doortrekken naar Jezus Christus Die gezegd heeft: blijf in Jeruzalem totdat gij zult aangedaan zijn met kracht uit de hoge. Nu is het pas Pinksteren geweest en u bent daar bij bepaald. Die Geest van God wat is dat een rijkdom. Er zijn wat geesten en er kunnen wat geesten om je heen zijn. de verleidende geesten die in onze tijd de kerk bespringen. Wij hebben meer dan ooit nodig gemeente dat we door Gods Geest geleidt worden. En nogmaals: al is het aan mijn kant nu nog zo onmogelijk, de Heere geeft het op Zijn tijd als een verrassing! De Heere geeft het als je er niet eens op rekent en dan wil de Heere dat in je hart schrijven. Dan is het zo dat je de ruimte in Die Geest mag ontmoeten, de volheid van Die Geest. Want Die Geest van God kan heel je ziel vervullen tot in de verste uithoeken, tot in het centrum van je bestaan. Die Geest niet met mate! Wat zou het heerlijk zijn als je Die Geest mag hebben, Die Geest van Die Grote Elia! Mijn God is de Heere. De Geest van Jezus Christus. En wat zien we dan? Dat ook Pinksteren volledig hand in hand gaat met de Persoon van de Heere Jezus. Dat het is de Geest van Christus. Die Geest bestaat niet in: je handen omhoog, of in allerlei emotionele zaken. Je kunt daar allerlei dingen over horen. Maar weet u waar Die Geest nu in gaat werken? In de verheerlijking van Die Grote Elia. Dat twee delen van Uw Geest op mij zijn! Die Geest van God werkt in zondaarsharten uit dat Christus een Gestalte in hem krijgt! En zo mocht het toch zijn geliefden dat de wereld zou kunnen en mogen zeggen: de Geest van Christus rust op die Kerk. Weet je waar dat was? Dat was in Antiochië. Daar werden ze voor het eerst christenen genoemd. En weet u waarom? Niet omdat ze boven hun kerk schreven: Christelijke Gereformeerde Kerk, of zoiets, dat niet. Daar kom je er niet mee. Maar ze werden voor het eerst `christenen’ genoemd omdat ze het beeld van Christus vertoonden. Omdat het zo was dat het heidendom het ook wist en dat die volken daar zeiden: je lijkt ergens op, je lijkt op Die Naam: Jezus de Nazarener. Dat is een rijkdom. U bent ooit als mens in Adam geschapen naar het Beeld Gods. dat beeld van God zijn we radicaal kwijt. Ga maarvoor de spiegel staan en kijk maar eens even door tot op de bodem van je ziel en zie maar eens wie je nu door de zonde geworden bent! Maar gelukkig als Die Geest van Jezus Christus rust op Gods Kerk.
En nu moeten we gaan eindigen. En wat zal nu uiteindelijk de toepassing zijn voor mij, voor u? We zullen allemaal wel moeten klagen dat we zo vaak met die geesteloosheid te maken hebben. Dat is absoluut de breuk van de kerk in onze dagen. We zijn zo arm aan Gods Geest, we zijn zo geesteloos. En ja dan wordt je moedeloos. En dan ga je allerlei dingen missen. Wat is dat erg als je geesteloos bent. Ik kwam eens in een gemeente, daar moest ik preken en daar had het gemeentebestuur notabene op een biljet geschreven, het ging over de drugs en de drank waar de jeugd zo mee leeft. En dat gemeentebestuur had die jongelui gewaarschuwd voor de hopeloosheid, de reddeloosheid. Dat is onze tijd, dat is Nederland met alle festivals die op touw worden gezet. Met alle popfestivals die er zijn om een mens op te vullen. O jongelui zie toch door die dingen heen en zie toch dat dat uiteindelijk het nooit kan zijn. Dat weet je ook wel. Dat zal je geweten je ook zeggen. Wel als nu Die Geest ons leven vervult, dan worden al die hopeloosheden weggedreven, dan houden wij alleen over die ware levensvervulling om te leven: ik ben met Christus gekruisigd en ik leef, doch niet meer ik, Christus leeft in mij! Dat we dat leven mogen uitgeven! Dat we dat leven mogen uitstralen! En dan zal de wereld dat opmerken. Dan wordt de Kerk één grote evangelisatiecommissie. Dan zullen we zaaien aan alle wateren. Dan hebben we door Die Geest geleidt toch ook een woord voor deze wereld en voor deze tijd. De Heere geve ons dat uit genade.
AMEN

Zingen Psalm 68 vers 9
Dankgebed
Zingen Psalm 45 vers 8
Zegen des Heeren