1 Koningen 17:19a 'Geef mij uw zoon' lerend ouderling H. Bor

Predikatie Eerw. Hr. H. Bor, Christelijke Gereformeerde lerend ouderling te Poederoijen
Locatie: Christelijke Gereformeerde Kerk Broeksterwoude Andreasgemeente
Datum: zondag 23 oktober 2016, 9.30

Votum
Zingen Psalm 116 vers 1, 2 en 3
Wet des Heeren
Zingen Psalm 119 vers 36
Schriftlezing: 1 Koningen 17 vers 8 tot 24
Gebed
Zingen Psalm 42 vers 4 en 5

Tekst: 1 Koningen 17 vers 19a:
En hij zeide tot haar: Geef mij uw zoon.


Thema: Geef mij uw zoon
- Een moeder die spreekt
- Een priester die bidt
- Een Vader die geeft

Een moeder die spreekt:
Geliefde gemeente het was goed toeven daar in het hoge noorden in Sarfath bij deze weduwe. Te midden van de oordelen van God die over het land gekomen waren. Want God laat de zonde niet ongestraft. Ook in ons leven niet. Te midden van de toorn van God was daar toch een plaatsje waar de Heere was. En waar ze elke dag bemerkte de genade en de liefde van God, ondanks de oordelen. En dat God elke dag de belofte die Hij beloofd had, door de mond van deze profeet gezegd had dat de olie uit de kruik niet zou ophouden en het meel niet zou verminderen. En dat ze elke dag daarvan zullen leven zolang er geen regen zal vallen. En elke dag zagen ze dat wonder voltrekken. God bracht geen balen meer, vrachtwagens met olie in dat huisje van de weduwe te Zarfath. Dat had ook gekund. Maar dan was het veel moeilijker geweest want u begrijpt dan wel dat dan veel mensen gekomen waren om er ook van te profiteren. Maar nu zorgt God voor Zijn volk in de stilte, alleen, verborgen. U moet eens even indenken wat dat geweest is dat daar die profeet gekomen is en dat de Heere gezegd heeft tegen de profeet: Ik heb een weduwe geboden. Dus God had een gesprek gehad met die weduwe en Hij had gezegd: er komt iemand die bij u zal herbergen en die moet je toelaten. En toen had ze al bij wijze van spreke de opperkamer in gereedheid gebracht. Maar ze wist niet wie het was en ze kon ook niet begrijpen hoe het zou gaan. Want ze had het gebod van de Heere gekregen. Hoe dan precies? Dat staat niet in de Bijbel maar er staat: Ik heb een weduwe geboden. En ze heeft Elia ontmoet op een wonderlijke wijze. Maar ze heeft ook eerlijk gezegd: dit is het laatste wat we doen. Ik ga wat hout verzamelen, ik steek het vuur aan, ik bak een koek en dat zal het laatste zijn, dan zullen wij, ik en mijn zoon, sterven. Dan gaan we de dood tegemoet. En dan zegt Elia: bak eerst voor mij een koek en dan voor uzelf en uw zoon, want zo zegt de Heere: de olie zal niet verminderen en het meel zal niet ophouden tot de dag dat er regen zal komen. En op die belofte is ze gegaan en heeft ze dat gedaan. En er staat dat Elia vele dagen daar was. Dan moet u eens indenken: daar zie ik dat huisje met die opperkamer en de profeet, die vrouw en haar zoon elke dag leven. Terwijl er anderen rondom hen heen stierven van de honger hadden zij het leven. Verborgen, niemand wist dat. Ze zagen het wel. Want misschien hadden de buren wel gezegd: hoe blijven die mensen in het leven? Geliefden, Gods volk wordt in stilte ondersteunt. Misschien in ziekte, in nood dat de wereld zegt: hoe kunnen ze het dragen? Omdat God het gezegd heeft: Ik ben met ulieden. En als je God hebt, heb je alles. Maar er is ook een andere kant. Met al de beloften die ze gekregen hadden van de Heere dat ze mochten leven en ze zouden leven tot de regen zou komen en de aarde weer zijn vruchtbaarheid zou geven en dat ze weer van de aarde zouden eten, tot dat moment zouden ze van de olie en de meel uit de kruik leven.

Maar de Heere gaat een andere weg, een onbegrijpelijke weg. En zo gaat het dikwijls in de weg die God met Zijn kinderen houdt, door de dood heen. Met al die beloften die ze gekregen hadden van God, gebeurt er iets. Als ze dan zo met elkaar leven dan gebeurt het. Het meel van de kruik werd niet verteerd en de olie in de fles ontbrak niet, naar Het Woord des Heeren dat Hij gesproken had door de dienst van Elia. En het geschiedde na deze dingen dat de zoon dezer vrouw krank werd. En zijn krankheid werd zeer sterk totdat geen adem in hem overgebleven was.
Hij wordt ziek, die jongen. De hoop van deze vrouw. Ze had al geen man maar ze had tenminste een jongen, een zoon die voor haar zou zorgen als ze oud geworden zou zijn. Ze zag de toekomst tegemoet. Ze mochten leven en nu ook in deze hongersnood mochten ze leven. Maar nu wordt die jongen ziek. En dan doe je er alles aan natuurlijk. De Bijbel zegt het: hij werd krank en zijn krankheid werd zeer sterk. Totdat het ogenblik aanbreekt dat hij de laatste adem uitblaast. Een ontzettend ogenblik. Dat had ze niet verwacht. Met alles wat de Heere beloofd had, wat heeft ze nu nog? Ze had het gezegd: we gaan sterven! Wat had het leven voor haar nu nog voor zin? Zou ze ook niet willen sterven? Had ze maar liever die profeet niet gezien? Had ze maar liever gestorven van de honger, dan waren ze allebei van de aardbodem af!
Dan komt ze in de nood en zei zeide tot Elia: wat heb ik met u te doen? Hier een moeder die spreekt in haar wanhoop. Daar zit ze met haar dode zoon. En Elia kan er geen woord tegenin brengen als ze zegt: wat heb ik met u te doen, gij man Gods!? Want deze man die bij haar in huis is, dat is de man Gods, dat heeft ze ervaren, dat heeft ze gezien. Hij was een leesbare brief. Dat hij contact had met de hemel dat was zichtbaar in alles wat hij deed en sprak. Wat ik met u?, staat er eigenlijk in het Hebreeuws: wat hebben wij gemeen aan elkaar? Dat u hier binnengekomen bent? Had u maar niet hier geweest! Wat hebben we nu nog met u te doen, gij man Gods? En dan zegt ze het: zijt gij bij mij ingekomen om mijn ongerechtigheid in gedachtenis te brengen? Als er iets gebeurt in ons leven dan denken we altijd hard van God. Ga het maar na in uw eigen leven. Als het verkeerd gaat, waar heb ik dat aan te danken? Waarom moet mij dat nou overkomen? En dan komt er misschien ook zo’n stem in je hart die zegt: ja omdat ik dit of dat gedaan heb! Misschien straft God mij wel! Geliefden als God moest doen naar ons zijn en wie we zijn allemaal, dat geldt mij, dat geldt u allen, dan hebben we geen recht van bestaan! Dan zouden alle rampen ons moeten treffen! God heeft het gezegd: ten dage als gij daarvan eet, zult gij de dood sterven. Dat betekent: het leven zal een stervensproces worden, en zijn. En dat is het ook. En dat we nog kunnen leven en nog de gezondheid en de krachten hebben dat is alleen maar genade van God! Maar God kan die genade zó intrekken. Maar u kunt het wel begrijpen dat je dan die vragen stelt in je hart: waarom is dit nu op mijn weg gekomen? Heb ik soms bijzondere zonden? U weet toch dat de discipelen dat ook vroegen aan de Heere Jezus met die blindgeborene? Heeft deze gezondigd of zijn ouders? Want ze koppelden dat gebrek wat die man had aan de zonde. En dat is een goede zaak om dat te doen want waren er geen zonden, dan waren er ook geen wonden. Dan was er ook niets kapot gegaan in het leven. Maar dan zegt de Heere Jezus zo prachtig: noch deze, noch zijn ouders hebben gezondigd. Dat betekent niet dat ze geen zonde gedaan hebben, Maar geen bijzondere zonde dat de Heere hem met de blindheid gestraft heeft. Maar dit is alleen maar geschied opdat de werken Gods verheerlijkt zouden worden. Opdat God verheerlijkt zal worden in een zondig mens. En geliefden, daarom met onze nood en dood naar God te gaan! Want deze vrouw heeft natuurlijk gedacht: deze man heeft zoveel contact met God en God heeft hem geopenbaard wie ik ben. Voor God is niets verborgen en dat heeft God aan deze man bekend gemaakt. Misschien heeft u dat ook wel dat je bij Gods kinderen bent en je probeert iets te vertellen wat God aan je leven gedaan heeft, en dat er een stemmetje in je hart komt en zegt: ja maar die mensen weten wel wie je bent, die kennen je wel. Die doorgronden je. Je bent een huichelaar. Ze horen die stem in je hart. Nou zoiets moet je ook bij deze vrouw denken. Ze is ten einde raad. Een moederhart spreekt haar nood uit voor deze man. Eerlijk legt ze haar hart op de tafel. Wat heb ik met u te doen gij man Gods? Zijt gij bij mij ingekomen om ongerechtigheid in gedachtenis te brengen en mijn zoon te doden? Is dat de opzet? En eigenlijk, toch in het diepste van haar hart, geeft ze Elia en God de schuld. Om mijn zoon te doden. Geliefden een mens is niet zomaar op die plaats in de diepe vernedering voor God. Dat denken wij vaak wel maar als de Heere ons in de dood brengt en ons alles afneemt, dan komt er uit wat er in het hart leeft!
Ik denk aan Job. U hoort het hem toch in het begin zeggen als alles van hem afgenomen wordt: de Heere heeft gegeven, de Heere heeft genomen, de Naam des Heeren zij geloofd. Prachtig, prachtige geloofsbelijdenis. Dan gaat de Heere verder. De duivel krijgt toestemming om Job verder aan te tasten maar hij mag hem niet doden. Maar hij mag hem wel zijn gezondheid afnemen. En dan komt het heel dichtbij ons. En dan komen de vragen in Jobs leven. Dan komt eigenlijk alles vanbinnen overhoop te liggen. Waar is God Die mij Psalmen geeft in de nacht? Waar is God? Ga ik voorwaarts, ik ontdek Hem niet, achterwaarts, ik bemerk Hem niet! Ik wou dat ik nooit geboren was! Hoort u Job klagen? God is duisternis, gans duisternis, ik zie Hem niet! Ik weet niet waar ik heen moet. En hij roept zelfs God voor Zijn Rechterstoel. Dat hij God uitdaagt, zó ver is het gekomen.
Gelukkig gaat de Heere Job onderwijzen maar ook deze vrouw. Een moederhart spreekt al haar nood uit voor God.

Een priester die bidt:
En dan is het Elia’s beurt. En hij zeide tot haar: geef mij uw zoon. Elia heeft weinig te zeggen. Je kan natuurlijk een hele preek gaan houden en dat is bij een predikant of een ouderling of diaken die op bezoek komt bij een gezin waar iemand is overleden, waar een kind is overleden, wat moet je dan zeggen? Moet je dan zeggen tegen die mensen: nou mensen dat doen geen mensen je aan, dat is van God? Is dat tot troost? Soms kun je beter maar niks meer zeggen. Want dan kan het verdriet zó immens groot zijn. Zo’n verdriet, zoveel vragen en het waarom. Ja dan kun je wel zeggen: je mag niet zeggen: waarom. Het mag, de Heere Jezus heeft het ook gezegd maar op een andere manier: Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten? Dat kon Hij met recht zeggen. Waarom? Omdat Hij geen schuld had! Hij de Rechtvaardige en dat antwoord kwam niet! Maar als wij `waarom’ zeggen, dan weten we het antwoord. Het is om de zonde die in de wereld gekomen is dat ons dit overkomt. Maar wat kun je nu voor troost bieden? En dat is het geweldige, dit is het priesterlijke hart van deze Elia die eigenlijk een type is van de Heere Jezus Christus: geef mij uw zoon, uw dode zoon! En dan zegt de Heere het ook tegen ons gemeente. Want misschien zit u ook met veel vragen in uw leven waar u geen antwoord op weet. Problemen in het gezin, zorgen in zakelijke zin, uw baan misschien, uw gezondheid. Misschien ook, en dat is het allerbelangrijkste, uw geestelijke vragen: hoe zal ik rechtvaardig verschijnen voor God? En wat zegt de Heere tegen u? U bent misschien vastgelopen en u zegt: ik zie het niet meer zitten, ik weet het niet meer. En nu staat deze geschiedenis zo ver van mij af, dat is heel anders dan ik heb. Het is in wezen precies hetzelfde. En wat zegt de Heere dan? De Heere zegt vanmorgen tegen u: geef Mij al deze zorgen, geef Mij uw nood! Dat is nog niet zo gemakkelijk om dat te doen, toch? Nou ja Heere hier hebt U het. Ik zal het tegen U zeggen en dan moet U het maar… Zo bidden wij toch? Dan leggen we de nood voor de Heere neer en dan nemen we ons pak weer op en lopen we weer verder. Maar nu zegt de Heere: laat dat eens bij Mij.

Laten we eens kijken wat hier gebeurt. En hij zeide tot haar: geef mij uw zoon. En hij nam hem van haar schoot en droeg hem naar boven in de opperzaal waar hij zelf woonde. Hij nam hem van haar, staat er. Want u moet dat zó zien: daar zit die vrouw met dat kind op haar schoot en ze hoort wel die man Gods iets zeggen: geef mij uw zoon, maar ze is er helemaal apatisch voor. Ze blijft met die jongen op haar schoot zitten. Maar weet je wat het wonder is? Dat de profeet hem gewoon pakt. En als de profeet hem overneemt dan zegt ze niet meer `nee’. Dan geeft ze hem over en hij neemt hem mee naar zijn kamer, naar de opperzaal. Ziet u het gebeuren in uw gedachten? Die moeder die het laatste nog heeft, dat is haar dode jongen op haar schoot, waar de tranen over liepen. Het moment dat de profeet die jongen in zijn armen neemt en de deur uitgaat en de trap langs de buitenkant neemt en die jongen meeneemt in de opperzaal. En de moeder blijft alleen achter. Moet je eens indenken: de profeet heeft haar nood meegenomen. Zalig als dat moment in je leven mag aanbreken dat je je nood echt mag kwijtraken, dat God die nood van je overneemt. Dat je het weet: het is nu bij Hem! Het is in Zijn handen!
Een voorbeeld uit de Bijbel. Ik denk aan Maria, de moeder van de Heere Jezus. Die was op de bruiloft en de wijn was op. en dan wordt er natuurlijk gebabbeld: wat moeten we nu? En ze heeft het gehoord en ze denkt: natuurlijk dan moet ik naar mijn Zoon. En ze zegt tegen haar Zoon: de wijn is op. Vrouw, wat heb Ik met u te doen? Mijn ure is nog niet gekomen! Dan krijgt ze een berisping. En dan zegt ze: ja maar hoor eens even, Jij bent de Zoon van God, Jij kan dat. Jij hoeft maar te spreken en het is er of te gebieden en het staat er. Ze zegt helemaal niks meer, tenminste tegen de Heere Jezus niet. Ze neemt wat Hij zegt ter ore. Dat neemt ze gelovig over maar ze doet wel wat. Ze zegt tegen de knechten: doe wat Hij u zeggen zal. Ze mag het overgeven. Ze heeft het bij Hem neergelegd en Hij zal er nu voor zorgen. Al krijgt ze nog zoveel verwijten, al heeft ze nog zoveel schuld. Hij heeft die schuld overgenomen.

Die grote priester heeft deze jongen overgenomen en gij gaat bidden en neemt hem mee naar de opperzaal en daar legt hij hem neer voor Gods aangezicht. Dan staat er: waar hij zelf woonde. Hij had daar een vertrek. En legde hem neder op zijn bed en riep de Heere aan en zeide: Heere mijn God, Gij hebt deze weduwe bij welke ik herberg, zo kwalijk gedaan dat Gij haar zoon gedood hebt? Hij mag hem teruggeven aan God en hij wijst erop dat deze weduwe waar hij geherbergd is, dat God gesproken heeft en deze jongen gedood heeft. En dan zegt hij ook: Heere mijn God! Heel wonderlijk begint hij zijn gebed: Heere de Verbondsgod. Hij houdt God niet op een afstand in zijn gebed maar hij gaat hier om met God als zijn Vader. De Verbondsgod, Jahweh, Ik zal zijn Die Ik zijn zal, de grootste Naam van God spreekt hij uit. En hij zegt erachter: mijn God! Gemeente kunt u dat zeggen: mijn God? Mijn God U zal ik eeuwig loven want Gij hebt het gedaan. Mijn God. Is God ook uw God? Ja God heeft het wel gezegd: Ik ben de Heere uw God, Die u uit het diensthuis hebt uitgeleid. Maar kunt u ook zeggen: Hij is mijn God? Dat kan alleen maar als genade in uw hart verheerlijkt is. Die Hij uit de duisternis gebracht heeft tot dat wonderbaar Licht.
En dan zegt Elia ook tegen de Heere: Heere U hebt kwalijk gedaan aan de weduwe. Hij zegt niet dat God verkeerd gedaan heeft. Dat zegt hij niet. Maar kwalijk aan deze weduwe. Die het niet verdiend had? Dat zegt hij er ook niet bij. Hij zegt alleen maar: U hebt kwalijk, kwaad gedaan. Dat had ze van nature wel verdiend want we hebben allemaal de dood verdient. Maar het is de weg die we niet begrijpen want U heeft het beloofd en U hebt Uw belofte niet vervult! Want hij is gestorven! En dat is dat kwalijk zijn. Weet u gemeente, daar kan God niet tegen. Met eerbied gesproken: als wij Hem aanspreken op Zijn eigen Woord. Want stel je voor, u belooft aan uw kinderen een mooi cadeau en u geeft het ze niet. Dan doet u toch ook kwalijk? Want u heeft het beloofd. Dat kind dat zal u altijd aanspreken: moeder u heeft het toch beloofd? En misschien zelfs als ze later getrouwd zijn zeggen ze: ja je had mij toen nog een nieuwe fiets beloofd maar die heb ik nooit gekregen! U zult er altijd aan herinnert worden. Dat is in het gewone leven. Maar God belooft dat ze zouden leven! En nu is de dood daar!

Hoort u hierin de Heere Jezus bidden, de Grote Hogepriester? Vader Gij hebt ze Mij gegeven want ze waren Uwe. Maar Ik heb ze bewaard in deze wereld. Hoor je Job niet bidden in de Naam van de Heere Jezus? Ik wil niet dat deze in het verderf neerdalen, want Ik heb verzoening gevonden! Pleitend op de belofte van God, dat zit erachter. En daar kan de Heere, met eerbied gesproken, niet tegen. Want het is Zijn Woord en Hij is een Waarmaker van Zijn Woord. Beproef Hem maar jongen of meisje. Je kan de Heere aanspreken en zeggen: Heere ik heb ook een boos hart. Ik heb een hart wat niet wil luisteren, wat de wereld liefheeft. Maar hier hebt U het geschreven, hebt U het verzegeld met Uw belofte dat U mij een nieuw hart wil geven! Spreek de Heere er maar op aan. Zou Hij het zeggen en niet doen? Spreken en niet bestendig maken? Met al de nood van je leven je vastgrijpen aan de belofte van God!
En hij legde zich neder op zijn bed en hij riep de Heere aan. En hij mat zich driemaal uit over het kind en hij riep de Heere aan. Nou als u één keer gebeden hebt dan is het toch goed? Waarom moet dat zo lang duren? Waarom luistert de Heere niet gelijk? Geliefden als de Heere het gebed in je hart legt dan kun je er niet mee stoppen voordat je het hebt! Onthoud dat. Want stel je voor: u ziet op straat wat kinderen lopen en er is er ééntje die drukt op de bel. Dan zeg je: ja het zal wel belletje trekken zijn. Er zal wel niks aan de hand zijn. En ze bellen nog een keer en je lacht erom. Je wacht. Maar totdat er aanhoudend gebeld wordt. En dan zeg je: er is wat, ik moet naar de deur. Nu, met eerbied gesproken: dat aanhoudend gebed laat God zien: dat is het werk van Mij, u kunt Mij niet meer loslaten want Ik heb dat gebed in je hart gelegd. En dan zie je de volmaaktheid. Drie maal spreid Elia zich uit over de jongen, zoals Christus met Zijn leven mijn leven bedekt. Van de geboorte tot de dood bedekt Christus als Die Grote Hogepriester met Zijn leven mijn leven. Van het begin af, in zonde ontvangen en geboren, daar begint Christus en bedekt zo ook mijn leven tot het einde. Symbolisch gezien strekt de profeet zich uit over deze jongen. En hij riep de Heere aan: Heere mijn God laat toch de ziel van dit kind in hem wederkomen. Ziel en lichaam, dan zie je duidelijk de scheiding die hier plaats heeft gevonden. Wat God geschapen heeft, wat God tot een eenheid heeft gebracht uit het stof der aarde. Hij heeft de mens geformeerd en zijn geest in hem geblazen. En zo werd de mens tot een levende ziel. En nu bidt Elia of die ziel terug mag komen. Je kunt natuurlijk allemaal dingen gaan fantaseren en zeggen: is hij in de hemel geweest? Ja ik geloof dat hij in de hemel geweest is. Maar God laat hem weer terugkeren naar de aarde. Zijn ziel komt weer in hem en alles is bedekt. Want Paulus zegt: onuitsprekelijke dingen! Paulus was ook opgetrokken in de derde hemel en heeft onuitsprekelijke dingen gezien die niet geoorloofd zijn om uit te spreken! God hangt er als het ware een kleed voor en de ziel komt weer in hem. En de Heere hoorde de stem van Elia en de ziel van het kind kwam weder in hem dat het levend werd.
Dan gebeurt het. Dan komt Elia met dat kind naar beneden: en bracht het af van de opperzaal in het huis en gaf het aan zijn moeder. En Elia zeide: zie uw zoon leeft! Ze krijgt hem uit de hand van deze voorbiddende priester. Uit de hand van God. En dat is onze derde gedachte:

Een Vader Die geeft:
Die niet alleen de olie in de fles geeft en meel in de kruik, het leven van alle dag. Maar ook hét leven. Meer als dat zij ooit verwacht had. En dat alleen spijze en drank ons niet redt want dan komt de dood toch in ons leven, al heb je kruiken vol met olie en meel. Maar hét leven kan God alleen maar geven in Zijn Zoon. En dat krijgt ze als een gift uit de Vaderlijke hand van God. Milddadig. Ze krijgt haar zoon terug als opnieuw geboren! Geliefden, zo als de Heere in onze harten werkt en Hij Zijn liefde in onze harten uitstorten en Hij dat leven geeft aan ons, zoals de verloren zoon. Die vader zegt: mijn zoon was dood, echt dood, geestelijk dood! Hij wist wel dat die jongen daar ergens in de vreemde leefde en zijn geld er doorbracht. En die vader wist alles. Hij ging elke dag mee met die jongen in zijn gedachten en hij kon indenken hoe het was. En daar ziet hij hem terugkomen. En zegt hij: ik zal hem wel even terug laten komen en hem ergens in de schuur zetten en dan moet hij eerst maar eens bewijzen dat hij zijn leven een beetje verbetert? Nee. Hij liep hem tegemoet en omhelsde hem. En hij zei het tegen iedereen: deze mijn zoon was dood en is weder levend geworden! Het wonder van God!
En geliefden wanneer een zondaar mag buigen voor God, wanneer hij alles mag verliezen, wanneer hij ook de dood ingaat en het beleeft: ik ben Uw gramschap dubbel waardig, ik heb de dood verdient! Daar ligt het leven! En als je het leven krijgt uit Gods hand, dat kun je elke dag merken.
Geloof maar gerust dat er bij die zoon blijdschap in zijn hart was. Ik ben weer thuis! Nooit meer terug naar die vrienden want dat zijn geen vrienden! De wereld is niet je vriend! Afscheid genomen, leven, eeuwig leven! En dat is uit de hand van Die Vader. Omdat Christus dat verworven heeft deelt Die Vader Zijn gaven uit, ook aan deze weduwe. De Vaderlijke hand heeft ze mogen zien. Want ze zegt het: ik weet dat gij een man Gods zijt en dat Het Woord des Heeren in uw mond de waarheid is! Ja wist ze dat niet? Maar het is een heel verschil gemeente of we het weten met het verstand en of wij er misschien heel dichtbij geweest zijn en dat we zeggen: dat hebben we bij die en die gezien. Dat heeft ze aan die fles gezien, aan die kruik, aan dat brood elke dag! Maar nu wordt het zelf bij haar persoonlijk want de dood was bij haar gekomen. En het woord dat zij zouden leven is nu waar geworden! Dwars door de dood heen! En daarom zal het voor al Gods kinderen het eeuwige wonder zijn, wanneer de Dag der dagen aanbreekt en ze verschijnen voor Hem! Dan zal het zijn: Gij hebt ons Gode gekocht met Uw bloed! Gij hebt ons verlost! En ze brengen de kroon der overwinning en werpen hem voor Zijn voeten neer en aanbidden Hem! Zou u dat ook doen?
AMEN

Zingen Psalm 73 vers 12
Dankgebed
Zingen Psalm 77 vers 8
Zegenbede