Zondag 1. Vraag en antwoord 2

                                           ZONDAG 1

                                     Vraag en antwoord 2

 

        Psalm   119 : 65

        Psalm       4 : 3

        Psalm   130 : 1,2,3

        Psalm   130 : 4

        Psalm     73 : 14

        Psalm   130

 

Psalm 130 is de grondslag voor ons catechismuson­der­wijs, ik herlees vers 3 en 4

 

Zo Gij, HEERE! de ongerechtigheden gadeslaat; HEERE! wie zal bestaan?

Maar bij U is vergeving, opdat Gij gevreesd wordt.

 

Zondag 1, vraag en antwoord 2

 

2. Vr. Hoeveel stukken zijn u nodig te weten, opdat gij in dezen troost zaliglijk leven en ster­ven moogt?

Antw. Drie stukken. Ten eerste: hoe groot mijn zonde en ellende zijn. Ten andere: hoe ik van al mijn zonde en ellende verlost worde. En ten derde: hoe ik Gode voor zulke verlos­sing zal dankbaar zijn.

 

Geliefde gemeente, deze tweede vraag en dit tweede ant­woord behoren ook nog bij de inleiding van de cate­chismus. Wat dus voorafgaat aan het eigenlijke onder­wijs, dat straks zal beginnen met het eerste deel waar boven geschreven is: Van des mensen ellendig­heid.

U weet nog wel dat machtige begin van de catechismus: Wat is uw enige troost, beide in het leven en sterven? En dan weet u nog dat er twee maal twee zaken en twee maal drie bij elkaar gehouden worden in de catechismus. De twee-eenheid van het lichaam en de ziel en de twee-eenheid van dit leven en het sterven. En de drievou­dige heils­weldaad, de verlossing van de zondaar door de Heere Jezus Christus, de verzorging van de zon­daar door de hemelse Vader, en de verzeke­ring van de zondaar door de Heilige Geest.

Nu vraagt de catechismus vanavond, of dat voor iedereen geldt, of dat dit soms bijzonder is. Zoals we ook iets later in de cate­chismus die vraag vinden: Worden dan alle mensen zalig, gelijk zij in Adam verdoemd zijn? Nee, geenszins, maar wie dan wel? Dan zijn daar vele antwoorden op te geven. Zondag 7 heeft als ant­woord: neen, maar zij die door Gods Geest wedergeboren worden.

Vanavond is het antwoord iets anders. De vraag is ook al iets anders. Hoeveel stukken zijn u nodig te weten, opdat gij in deze troost zaliglijk leven en sterven moogt? Het gaat er in die tweede vraag en dat tweede antwoord om dat het zo ontzaglijk noodzake­lijk is, dat we onderwezen worden door Woord en Geest. Dat, bekeerd te worden door Woord en Geest, wedergeboren te worden door Woord en Geest, ten diepste ook is: onderwe­zen te worden door Woord en Geest. Vanavond vraagt de cate­chis­mus: hoeveel stukken zijn u nodig te weten. Ik heb het al eerder opgemerkt dat met dit weten niet bedoeld wordt een weten met het hoofd alleen, maar ook met het hart.

Hoeveel stukken zijn u nodig te weten opdat gij in die voor­melde troost zaliglijk leven èn sterven moogt? Het gaat er dus ook niet om hoeveel stukken er nodig zijn om slechts zalig­lijk te sterven, maar hoeveel stukken er nodig zijn te weten, te kennen met het hart, om zaliglijk te mogen leven voor Gods aangezicht.

Stuk­ken, hoeveel stukken, we zouden ook kunnen zeggen, hoeveel zaken zijn u nodig te weten opdat gij in deze troost zaliglijk leven en sterven moogt? Het antwoord is, drie stukken. Ten eerste: hoe groot mijn zonde en ellende zijn. Ten andere: Hoe ik van al mijn zonde en ellende verlost worde. En ten derde: hoe ik Gode voor zulke verlos­sing zal dankbaar zijn. Drie stukken dus, die nodig zijn om gekend te worden. Die we niet alleen tegenko­men in onze Heidelbergse Cate­chis­mus, maar ook in het doopformulier en het avondmaalsfor­mulier die volledig in over­eenstem­ming zijn met de catechis­mus.

Hoeveel stukken zijn u nodig te weten, opdat gij in dezen troost zaliglijk leven en sterven moogt? Drie stukken. Om het maar meteen duide­lijk te zeggen, drie zaken. Wanneer de catechismus spreekt over drie stukken, dan is men zo gemakke­lijk geneigd om te denken aan één geheel, wat in drie stukken ge­deeld zou kunnen worden. Drie delen dus van één geheel, drie zaken. Het gaat om drie essentiële lessen, drie noodzake­lijke levens­lessen, die ieder nodig heeft, om zalig te leven en om zalig te sterven. Drie lessen vormen tezamen de beke­ring van de mens, in de zin van een doorgaande beke­ring naar zondag 33 toe.

Drie zaken: ellende, verlossing en dankbaarheid. Hoe groot mijn zonde en ellende zijn, ten andere: hoe ik van al mijn zonde en ellende verlost worde, en ten derde: hoe ik Gode voor zulke verlos­sing zal dankbaar zijn. De volgorde waarin die drie zaken aan de orde gesteld worden is maar niet willekeurig geno­men. Die volgorde laat zich niet omke­ren. Dat is ook onge­rijmd, want de dankbaar­heid gaat nóóit aan de gave vooraf. De verlos­sing kan nóóit aan de ellende voorafgaan.

Zo is het duidelijk, wanneer de catechismus spreekt van drie zaken, dat de volgorde niet wille­keurig is, maar dat ook die volgorde ons wel iets te zeggen heeft. En dan moet er tòch gewaarschuwd worden, dat het ook weer geen star systeem zou zijn in onze levens, alsof we het ene zouden leren, zoals een examen of tentamen en daarna het volgende stuk leren, zonder dat het voorgaande weer aan de orde zou komen. Het gaat om  drie allernoodzake­lijkste zaken, drie allernood­za­ke­lijk­ste lessen, waarvan de volgorde wel bepa­lend is, maar waarvan de inhoud doorgaat in het leven, in de weg der bekering.

Al laat de volgor­de zich niet verande­ren, het is toch zo, dat de eerdere zaak door zal werken in de volgende zaak. Zo zal ook waar de Heilige Geest de verlos­sing aan het werken is, nog een dóór­gaande ontdekking in het leven zijn: ontdekkende genade, armma­kende genade. Zo zal daar, waar de ziel in de dank­baar­heid staat, ook nog doorgaand onderwijs zijn van de verlos­sing.

Ik wil dit graag met een schriftge­deelte staven. Dan denk ik aan Psalm 51, u kent die bekende Psalm wel. Dan is het heel opmerke­lijk, dat David, een kind van God, die zo ontzag­lijk gezondigd heeft, door Nathan wordt bezocht, door Nathan ook wordt onderwezen in zijn zonde en in zijn schuld. Maar het is heel opmerkelijk dat Nathan in de naam van God nochtans David de verzekering geeft: "Ook zijn uwe zonden verge­ven". We zouden dus denken, waar is dan de jubel, moet dan op die verlos­sing, de dankbaarheid niet vol­gen?

Maar wat zien we dan juist in het leven van David, wat zien we dan juist in Psalm 51, wanneer God Nathan heeft laten spreken van de verge­ving der zonde, in het leven van Zijn kind David, dat dàn juist de ellen­deken­nis en de zonde­kennis verdiept wordt, zodat David dàn juist, staan­de in de verge­vende liefde Gods, gaat klagen, zichzelf áán gaat klagen, staande in de liefde Gods, in de vergevende liefde Gods: 'Het is niet alleen dit kwaad dat roept om straf, maar ik ben in zonde en ongerech­tigheid geboren, ja ik ben het voorwerp van Uw toorn, reeds van het uur van mijn ontvan­genis af'.

O geliefde gemeente, wanneer het dus gaat over deze drie zaken die gekend moeten worden, die geleerd moeten wor­den om godzalig­lijk te leven en om zaliglijk te mogen sterven, dat wil zeggen getroost te leven en getroost te sterven, dan gaat het toch over deze zaak, dat de ware christen niet gauw wordt uitge­leerd, in één van deze drie zaken. O, wat betreft de ellendekennis, wat zal dan zelfs in de hemel ervaren worden, pas ten vólle gekend worden, uit wat grote nood en dood de zondaar verlost is. Ook de verlos­sing zal door­gaan, na dit leven, die zal doorgaan en de uit­ein­delijke verlos­sing zal dáár vol­tooid worden, waar die twee zaken ook verenigd zullen zijn, die in zondag 1 ver­enigd zijn: het lichaam en de ziel. In de wederopstan­ding dus zal God de verlossing aan arme zondaren voltooien!

En het stuk van de dankbaarheid, geliefde gemeente, het stuk van de waarach­tige dankbaarheid, wanneer zal dat ooit ophou­den? Dat zal nooit ophouden, dat zal doorgaan tot in der eeuwigheid. Tot in der eeuwigheid zal de verloste kerk roemen in dankbaarheid: de drie­ënige God, Vader, Zoon en Heilige Geest, vanwege haar verlos­sing, vanwege haar gered zijn uit nood en dood.

Wanneer de catechismus vraagt: hoeveel stukken zijn u nodig te weten, dan gaat het om noodzakelijke lessen die gekend moeten worden. En in die eerste zondagsafdeling daalt de cate­chismus nog niet af in bijzonder­heden, niet in de diepte, zou ik haast willen zeggen. Maar in die tweede vraag en in dat tweede antwoord worden de zaken als het ware in hun breedte aan de kerk voorgelegd.

We moeten dus goed begrepen hebben vanavond, dat het nodig is drie zaken te kennen. Dat, wanneer ik mijn ellende maar ken, totdat het goed is, totdat het genoeg is, er dan vanzelfsprekend, de verlos­sing op zou volgen? O nee, die zaken, ze zijn niet vanzelfsprekend. In Gods Konink­rijk, in de bearbei­ding van de Geest is geen vanzelf­sprekend­heid, maar dat is zaak van Gods welbeha­gen. Wanneer er dan gespro­ken wordt over drie zaken, over drie stukken, dan is dat als het ware de weg waarlangs de Heere Zijn welbehagen uit­voert in de levens van zondaren.

We willen nog wat nader ingaan op de drie stukken of de drie zaken. Er wordt niet gevraagd: wat is uw enige troost, dat ik weet hoe groot mijn zonde en ellende is, zonder meer. Zonde- en ellen­dekennis, gemeente, dat is de meest tróósteloze zaak. We mogen dus die stukken niet lós maken, alsof er troost zou zijn in de ellendekennis alleen! Ellende­kennis is de meest troos­teloze zaak op zich. Wanneer er alleen zonde­kennis zou zijn, wanneer er alleen ellendekennis in onze levens zou zijn, dan zou het niet best zijn. Maar dit is de genade Gods, wanneer het Gods Geest is die ons onder­wijst in onze zonde, wanneer het werke­lijk Gods Geest is, die ons onderwijst in onze ellende, dan wordt reeds daarin iets gevon­den van verborgen vertroos­tingen.

Anders zouden we wáárlijk vergaan in onze zonde­kennis, in onze ellende­ken­nis, als het niet méér was dan alleen, hoe groot mijn ellende is. We zouden ook kunnen zeggen hoe troosteloos m'n toestand is. Het is zo nodig iets ervan te leren, hoe rampzalig mijn leven is, als het ligt buiten God, hoe armzalig m'n leven is, zonder God. Het doopformu­lier zegt er ook iets van, het zegt het al van het allerjong­ste kind, dat we aan aller­hande ellen­dig­heid, ja de verdoe­menis zelve onder­worpen zijn.

Ellende­kennis. Een mens ís ellendig, een christen en een niet-christen is ellendig, een kind van God, of een niet-kind van God. "Enerlei wedervaart den rechtvaardige en den goddelo­ze" (Pred.9:2). O, dan is het mis­schien juìst Gods kind die het ervaart: "Helaas het beste, het allerbeste dus, van onze beste dagen baart dik­wijls smart, geeft dikwijls stof tot klagen" (Ps.90:6 ber.). Het is juist het kind van God, dat het leert verstaan in dit leven, dat het alleruitnemend­ste is: moeite en verdriet.

Ellendekennis, het kan ook een algemene kennis zijn. De hele wereld is wel overtuigd van de ellende, de boed­dhist net zo goed als de christen. En zelfs een atheïst zal nog toestemmen dat dit leven niet anders is dan een jammer­dal. Wel gemeente, het is zo noodzakelijk om iets te leren van de nood en de ellende van deze wereld, waarvan zelfs de moder­ne mens getui­genis aflegt, dat het leven is om van te walgen. Maar het is een stap verder, te weten hoe groot mijn zonde en ellende zijn.

Ik wil er even uw aandacht op vestigen dat het zonde moet zijn, enkel­voud. Het staat in veel boekjes ver­keerd, niet zonden en ellen­den, maar het moet zijn, zon­de en ellende. Het is zo nodig, dat God ons daarin onder­wijst door Zijn Woord en door Zijn Geest. Want ik lees ook in de Schrift, over Kain, die had een geweldige ellendeken­nis, Kain, die had een gewel­dige zondekennis. Ik hoor op een gege­ven moment bij Kain: "Mijn misdaad is groter, dan dat zij vergeven worde" (Gen.4:13). Wat was dat voor een ellendekennis? Wat was dat voor een zonde­kennis in Kain? Het was in ieder geval een zonde­kennis en een ellendekennis, waarmee Kain wegvlucht, van God af.

Ik lees van Saul, een bedorven leven, en door de ellende komt hij in de wanhoop terecht. Vlak het niet uit, zoveel levens­ellende, zoveel wanhoop, het brengt hem niet naar God, het brengt hem tot het zelfgekozen doel, het zelfgekozen einde. Ellendeken­nis! Zover kan het gaan als ellendeken­nis en zonde­ken­nis niet een evange­lische kennis is.

Dan is er Judas die zegt: "Ik heb gezondigd, verradende het onschul­dig bloed­!" (Matt.­27:4). U weet het einde! O, het is nodig dat de ellende­ken­nis, door de Heilige Geest gepaard gaat met een evangeli­sche droefheid. Dat het niet alleen een ellende­kennis zij, maar ook zonde­kennis, want anders komen we daar, waar Ezau ook was. Dan staat er van Ezau geschreven, hij kende wel zijn ellen­de, maar niet zijn zonde. Er was wel de spijt, maar niet de boetvaar­dig­heid, niet het waarachtige berouw. Dan kan er soms uitgeschreeuwd worden, uitge­schreeuwd worden van spijt. Dan kunnen we onze ellende uitjamme­ren, op een gewel­dige manier!

Dan lezen we ook van Ezau: "Want hij vond geen plaats des be­rouws, hoewel hij dezelve met tranen zocht­" (Hebr.12:17). Dat bete­kent niet, dat Ezau berouw had maar dat God hem niet aannam in zijn berouw. Dat bete­kent: dat Ezau zoveel ellendeken­nis had, droefheid, niet een droefheid naar God, maar ten diepste een droef­heid naar de wereld, waarmee Ezau vergaan is. Hij vond geen plaats des be­rouws, dat wil zeggen: voor berouw was eigenlijk geen plaats in het leven van Ezau. Alleen één grote schreeuw over de ellende. Wanneer de zonde niet gekend wordt, de bodemvraag van de ellende, de schuld, wan­neer die niet gekend wordt, dan kunnen we dit leven verla­ten met een schreeuw van ellende als Ezau. Dan kunnen we dit leven verla­ten met een schreeuw als van Judas. Dan kunnen we dit leven verlaten met een schreeuw als van Saul. Dan kunnen we dit leven verlaten met een schreeuw als van Kain.

Hoe groot is uw zonde? Hoe groot is uw ellende? Enkel­voud, zonde en ellende.

Dan gaat het er ook niet om, dat we van onze zonde een optel­som zullen maken, maar dat we iets zullen leren van de afschu­welijkheid van onze zonde: dat ze niet alleen schadelijk zijn in onze le­vens, omdat we er immers om verloren zullen gaan, omdat we er immers om ver­doemd zullen worden, maar dat we ook iets zullen leren van de schandelijkheid van de zonde, zodat schaam­te ons aange­zicht gaat bedek­ken. Dat we zullen leren tegen een goeddoend God gezondigd te hebben. Dat we rein uit de handen van onze Schepper en Formeer­der zijn voortge­komen.

Hoe groot mijn zonde en mijn ellende is. Dan gaat het hierom, wanneer de Heilige Geest gaat onderwijzen in onze ellen­de, dat Hij ons ook zal gaan onderwijzen in onze schuld, dan zal er ook een opening komen naar dat tweede stuk door de S­chrift en door hemels onderwijs. Dat er een rant­soen gevon­den is tegen de schuld, dat er een fontein geopend is tegen de zonde en de onrein­heid, in Jezus Christus. Daarom is het zo noodza­kelijk, niet alleen onze ellende te leren ken­nen, maar ook onze schuld te leren kennen. Want dat versje zegt: "Wie vlood er ooit naar Jezus heen, als niet zijn eigen hoop ver­dween?"

Het gaat er om dat er niet een Ezau's wanhoop, niet een Kain's wanhoop, niet een Saul's wanhoop, niet een Judas wanhoop in onze levens komt, maar zoals we dat zo koste­lijk lezen bij Olevianus, een mede opstel­ler van deze cate­chis­mus, dat we wanhopende aan onszelf gemaakt zouden worden en hopen­de gemaakt zouden worden op Chris­tus.

We zouden misschien een praktische vraag kunnen stellen: hoeveel moet ik leren van mijn zonde? Hoeveel moet ik leren van mijn ellende? O die er het meest van geleerd zal hebben, die er het meest van gepeild zal hebben, zal er nog maar een klei­nigheid van geleerd hebben. Hoeveel moeten we dan leren? Zoveel, dat het ons naar Chris­tus gaat drijven, in een weg van evangelische droefheid over de zonde, en van evangelisch berouw naar de Heere Jezus Christus. Dat er een droefheid in onze levens komt, niet een droefheid naar de wereld, maar een droefheid naar God. Een droef­heid in overeenstem­ming met Gods Woord en Gods wil, door de Heilige Geest gewerkt in mijn leven. Een droefheid die zich laat troosten, alléén maar met God in Jezus Chris­tus.

Wel gemeente, wanneer het daar niet heen gaat in onze levens, dan zal onze zondekennis, onze ellendekennis, onze wettische kennis ons nóóit kunnen behouden. Maar het gaat om dat evan­geli­sche zaligma­kende werk van de Heilige Geest, Die een zondaar onderwijst in de schuld en in de ellende. Opdat er in ons leven een uitdrijven komt naar de Middelaar, naar de Plaatsbekleder, naar de Borg van zonda­ren, Jezus Christus. Het gaat hierom, dat we iets gaan kennen van de Schri­ft, en van de werking van de Schrift en van de werking van de Heilige Geest in onze levens.

Op de eerste blad­zijde van het Nieuwe Testa­ment zie ik hem staan: Johan­nes de Doper. Dan komen ze met hun zonde­kennis tot Hem. Dan komen de soldaten en de tolle­naars en de zondaars tot Johannes de Doper. Maar dan is het ook Johannes de Doper die schuldige zielen dóór gaat verwij­zen. Zo moeten we in onze ellende en in onze schuld dóór­verwezen worden door het Woord en door de Heilige Geest naar het Lam Gods, Dat de zonde der wereld wegdraagt. Dáárheen moet de ellende, de schuld­kennis ons drijven: "Zie het Lam Gods, Dat de zonde der wereld weg­neemt!" (Joh.1:29). Dan lezen we heel opmer­kelijk hoe bedekt, hoe verbor­gen Jezus Christus kan zijn voor een ont­dekte zondaar. Johan­nes zegt: "Maar Hij staat midden onder ulieden, Dien gij niet kent" (Joh.1:26).

Dan is het zo nodig, dat de Schrift geopend wordt door de Heilige Geest, opdat we Jezus Christus gaan beschouwen, gaan zien, zien stralen, opdat Jezus Christus ons geopenbaard wordt in het gewaad van de Heilige Schrift. Als dat u te beurt mag vallen, dat er een vragen komt in ons leven, dat er een zoeken komt in ons leven, dat we ook Johannes de Doper gaan verlaten om het Lam Gods te gaan volgen waar het ook heen gaat, dan heeft de zondeken­nis en de ellende­ken­nis u gebracht waar u zijn moet.

Wat zal het nodig zijn om onder­we­zen te worden, hoe u van uw zonde en hoe u van uw ellende verlost zou kunnen worden. O wat zal het nodig zijn dat onze ogen geopend worden voor de Christus der Schriften, het Kind in Bethlehem, Dat in deze wereld gekomen is. Zodat het toch geklon­ken heeft in deze wereld: "Alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een iege­lijk die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe" (Joh.3:16).

Wat wordt dan het heilswerk van de Heere Christus nood­zake­lijk, geliefde gemeente. Dat kostelijke bloed van Jezus Christus Gods Zoon dat reinigt van alle zonden. Wanneer we in ieder geval zoveel ellen­dekennis hebben, zoveel zondekennis hebben in ons leven, dat we van onszelf gaan walgen. Dat de vuilheid van ons bestaan ons tot een last wordt.

Ik lees in de Schrift van zo 'n ziel: 'Al nam ik veel water, al nam ik veel zeep, al zou ik in de gracht induiken, in ben van mezelf zo walgelijk vies, mijn klederen zouden nog van mij gru­wen' (Job 9: 30-31). O wat een heerlijke zaak, wanneer zo'n schuldi­ge ziel, zo'n ellendige ziel mag horen uit de Schrift dat er verzoening is in het bloed van Jezus Christus Gods Zoon dat reinigt van alle zonden, het pure evange­lie.

Dan komt er plaats in het hart, wat wordt Jezus dan gepast, wanneer we onszelf leren kennen als zonda­ren. Wat wordt Jezus Christus dan dierbaar in het hart, wanneer er plaats gemaakt is door de ontdekken­de werking van de Heilige Geest. Maar nu nog iets, wat is het nodig dat de Geest dan nog doorgaat in zijn ontdek­kende kracht in onze levens. Wat is het dan nog ontzettend noodza­ke­lijk dat de Geest des Heeren door­gaat in onze levens in zijn armmakende kracht. Want waar de ontdekking van de Geest ophoudt, daar houdt ook de voort­gang in het leven, in de verlos­sing, de voortgang in het geestelijke leven op. Wat hebben we het nodig om door dat Woord onderwezen te worden. Om iets te proe­ven en te smaken van het bloed van Jezus Christus, Gods Zoon, dat reinigt van alle zonde. Maar om dan ook als Simeon uitziende gemaakt te worden om die Christus des Heeren te mogen omhel­zen met de armen des geloofs. Daartoe zal ellende­ken­nis, daartoe zal zonde­kennis ons moeten brengen. Dat we ver­waar­digd worden om onze eigenwaarde te verliezen en de zalig­heid te gaan zoeken en te benodi­gen uit een Ander. Uit het onschul­di­ge Lam Gods.

In het Oude Testa­ment, werden er lammeren geof­ferd, dan was het zo, dat je als zondaar je handen op het hoofd van het lam moest leggen, dan wilde dat zeg­gen, ik draag mijn zonde over. O, om nu zo verwaardigd te worden, niet alleen te weten van het Lam Gods, Dat de zonde der wereld wegdraagt, maar om nu ook dat koste­lijke Lam, die Zoon Gods, te leren benodigen. Onze handen te leggen op Chris­tus Jezus, dat Kind, Dat in Bethlehem gekomen is uit de schoot des Vaders, Die een offer­lam gewor­den is. Niet alleen van Hem te weten, maar nu ook door de Heilige Geest, het aller­heiligst geloof te mogen beoefe­nen, jongens en meis­jes, om je handen op die Christus te leg­gen, verwaardigd te worden om die weg te gaan. Die vernede­rende weg. Want we stellen alles in het werk om onszelf te behou­den. We stellen alles in het werk om onszelf zalig te maken. We zijn járen bezig om de wet te vervul­len, we zijn járen bezig om God gunstig te stemmen. We moeten ver­waardigd worden, om als arme zonda­ren onze handen­ te leggen op dat Offer dat al gebracht is, om er iets van te leren: "Op dat Godslam rust mijn ziel, vol verwonde­ring bid ik aan, Gij hebt door Uw dierbaar zoen­bloed, al mijn zonde wegge­daan"

Hoeveel stukken zijn nu nodig om werke­lijk zielsbevindelijk te weten, mijn zonde, mijn ellen­de? De kennis van mijn zonde en mijn ellende niet alleen, het gaat om de kennis van de Heere Jezus Chris­tus. Om iets te putten, uit dat enige offer van Jezus Christus. We lezen zo opmerke­lijk van die dierba­re Heiland, Waarin alles gelegen is, Waar­uit alles voort­vloeit, dat er bloed en water uit Zijn doorboor­de zijde kwam: nèt wat een zondaar nodig heeft. Het reini­gende van het bloed, het zondever­lossende van het bloed, en het geestvervullen­de van het water.

Wanneer de Heilige Geest ons gaat onderwij­zen, dan leren we er iets van, zoals de Heere Jezus Zelf die verblinde Emmaús­gan­gers heeft onderwe­zen, Hij opende de Schrift en Hij heeft ge­vraagd: "Moest de Christus niet deze dingen lijden?" (Luk. 24:26). O, Jezus Chris­tus te leren kennen in Zijn zaligma­ken­de kracht, dat bloed van Jezus Christus nu eens te mogen ondergaan, waarlijk als 'de Fon­tein, voor het huis van David, tegen de zonde en tegen de onreinig­heid' ­(Za­ch.­­ 13:1).

Wat is nodig gekend te worden? Drie dingen of drie zaken. Dan zullen twee zaken ook niet genoeg zijn ge­meente, dat we onze zonde hebben leren kennen, dat we onze ellende hebben leren kennen, dat we Christus hebben leren kennen, het zal niet genoeg zijn, er is nog iets nodig. Wat dan? De dankbaarheid. Want we worden verlost niet alleen voor de zaligheid van onze ziel, maar God verlost ons, opdat Hij de eer zou krijgen, opdat Hij de eer, de lof en de dankzegging en de aanbidding zou krijgen.

Psalm 51, waar gesproken wordt over de diepte van de schuld, de diepte van de ellende, spreekt ook over de verge­vende liefde, is ook getoonzet in de dank­baar­heid: "Heere open mijn lippen, door Uw kracht". Dan lezen we ook in Psalm 130: "Bij U is vergeving", waar­voor? Met welk doel? "Opdat Gij gevreesd wordt", opdat Gij gediend wordt, opdat er in der eeuwigheid een schare zal zijn om God Drie­ënig groot te maken tot in der eeuwigheid. Dat is, dat we bereid gemaakt worden, tot een nieuwe gehoorzaamheid, om deze enige God, drieënige God, Vader, Zoon en Heilige Geest te betrouwen, lief te heb­ben van ganser harte, van ganser ziele en met ons ganse gemoe­d en dat we met alle krachten deze wereld, met al zijn wereld­gelijkvormigheid, zouden verlaten.

Bekering! Daar hoort ook de dankbaarheid bij, het her­stel: "Dit volk heb Ik Mij geformeerd, zij zullen Mijn lof vertel­len" (Jes.43:21). Dat er steeds meer plaats komt in ons leven, om te leven uit vrije genade en om alleen maar te roemen in vrije genade.

Hoeveel stukken zijn nu nodig? Wat is de dankbaarheid dan ook noodza­kelijk, geliefde gemeente, opdat God aan Zijn eer komt. Wat is het noodzakelijk dat het werk van de Heilige Geest in onze levens plaats heeft in alle drie de zaken. Dat we onder­wezen worden in onze ellen­de. Wat Hellenbroek vraagt gemeen­te, laat ik dit ter toepassing mogen zeggen: "Wat is nu uw grootste ellen­de?, onze ellende niet recht te kennen". Mocht de Heilige Geest onze blinde zielsogen openen, door Woord en Geest ons bearbei­den, zodat we in ons­zelf eens recht godde­loos mogen worden. Maar niet alleen godde­loos, ook hulpe­loos. Dat er een roepen in ons leven geboren mocht wor­den, maar niet alleen een roepen, ook een zoe­ken.

Wat is het noodzakelijk, dat onze blinde zielsogen geopend worden om hulp te verwachten buiten ons, door de openba­ring van Jezus Christus, zoals Paulus zegt: "Wanneer het Gode be­haagd heeft, Zijn Zoon in mij te openbaren" (Gal.1:15-16). Wat is het nodig om te leren kennen, dat er een kloof is tussen God en onze ziel, die we zelf niet kunnen overbrug­gen, die we alleen maar in het gebed kunnen overschreeuwen met de woor­den: "Jezus, Gij Zone Davids, ontferm U mijner" (Luk.18:38).

Wat is het noodza­ke­lijk te weten, wat is het noodzakelijk te leren kennen, dat die kloof overbrugd ìs, niet door een mens, maar door Gods Eigen Zoon. Dat er een kruis gelegd is, een kruis, over die mateloze diepte van Godverla­tenheid. Wat is het noodzake­lijk om ook iets te leren van die dankbaar­heid, om God nu tot in der ééuwig­heid te loven en te danken. Ik kan een voorbeeld nemen uit de Schrift, en laat ons daarmee mogen eindi­gen.

Er waren tien mensen, die waren zeer beweldadigd uit het werk van Chris­tus. Het laat ons zien hoe nood­zake­lijk ook dat derde stuk is, de waarach­tige dankbaar­heid. Tien mensen waren er begena­digd door de Heere Jezus Chris­tus, het waren tien melaatse mannen en ze zijn heenge­gaan en één is er teruggekomen. Toen heeft de Heere Jezus ge­v­raagd: "Zijn niet de tien gereinigd geworden en waar zijn de ne­gen?" (Luk. 17:17). En die ene was een Samari­taan. Zo kunnen we alleen als Samaritaan, alleen als zondaar eindigen in God Zelf. En dat is Gods bedoe­ling, dat we eindigen zouden, niet in onszelf, maar dat we eindigen zouden in God Zelf, Hem tot lof en prijs, tot in der eeuwig­heid.

O, geliefde gemeente, de ellende, de ellende! Zelfs in de hemel zullen we nog niet helemaal uitgeleerd zijn, we zullen dan nóg bedenken, nog roemen uit hoe grote nood en uit hoe grote dood wij verlost zijn.

De verlossing! In de hemel zal er eeuwige dankzegging zijn. "Gij hebt ons Gode gekocht met Uw bloed" (Openb.5:9). "En Die ons gemaakt heeft tot koningen en priesters Gode en Zijn Vader; Hem, zeg ik, zij de heerlijk­heid en de kracht in alle eeuwig­heid" (O­penb. 1:6). Dat zal de eeuwige dank­zegging zijn. De Kerk die zal nooit uitge­dankt raken in Jezus Christus, Die de Weg, de Waarheid en het Leven is. Dan zal er eeuwig Gods lof gezongen worden.

En als we dan bij wijze van spreken voor de duizendste keer zullen zingen, dan zal het weer zijn: "Zingt, zingt een nieuw gezang den HEERE" (Ps.96:1 ber.). Dat zal het altijd nieuwe zijn in de eeuwig­heid, de eeuwige dankbaar­heid, dat het zal zijn als in den begin­ne, in de eerste schep­ping, de Vader ten prijs, de Zoon ten prijs en de Heilige Geest ten prijs. Dat is Gods bedoe­ling geweest met de mens in de eerste schepping. Dat is Gods bedoeling die Hij volvoeren zal, in de tweede schepping. AMEN.