ZONDAG 1
Vraag en antwoord 2
Psalm 119 : 65
Psalm 4 : 3
Psalm 130 : 1,2,3
Psalm 130 : 4
Psalm 73 : 14
Psalm 130
Psalm 130 is de grondslag voor ons catechismusonderwijs, ik herlees vers 3 en 4
Zo Gij, HEERE! de ongerechtigheden gadeslaat; HEERE! wie zal bestaan?
Maar bij U is vergeving, opdat Gij gevreesd wordt.
Zondag 1, vraag en antwoord 2
2. Vr. Hoeveel stukken zijn u nodig te weten, opdat gij in dezen troost zaliglijk leven en sterven moogt?
Antw. Drie stukken. Ten eerste: hoe groot mijn zonde en ellende zijn. Ten andere: hoe ik van al mijn zonde en ellende verlost worde. En ten derde: hoe ik Gode voor zulke verlossing zal dankbaar zijn.
Geliefde gemeente, deze tweede vraag en dit tweede antwoord behoren ook nog bij de inleiding van de catechismus. Wat dus voorafgaat aan het eigenlijke onderwijs, dat straks zal beginnen met het eerste deel waar boven geschreven is: Van des mensen ellendigheid.
U weet nog wel dat machtige begin van de catechismus: Wat is uw enige troost, beide in het leven en sterven? En dan weet u nog dat er twee maal twee zaken en twee maal drie bij elkaar gehouden worden in de catechismus. De twee-eenheid van het lichaam en de ziel en de twee-eenheid van dit leven en het sterven. En de drievoudige heilsweldaad, de verlossing van de zondaar door de Heere Jezus Christus, de verzorging van de zondaar door de hemelse Vader, en de verzekering van de zondaar door de Heilige Geest.
Nu vraagt de catechismus vanavond, of dat voor iedereen geldt, of dat dit soms bijzonder is. Zoals we ook iets later in de catechismus die vraag vinden: Worden dan alle mensen zalig, gelijk zij in Adam verdoemd zijn? Nee, geenszins, maar wie dan wel? Dan zijn daar vele antwoorden op te geven. Zondag 7 heeft als antwoord: neen, maar zij die door Gods Geest wedergeboren worden.
Vanavond is het antwoord iets anders. De vraag is ook al iets anders. Hoeveel stukken zijn u nodig te weten, opdat gij in deze troost zaliglijk leven en sterven moogt? Het gaat er in die tweede vraag en dat tweede antwoord om dat het zo ontzaglijk noodzakelijk is, dat we onderwezen worden door Woord en Geest. Dat, bekeerd te worden door Woord en Geest, wedergeboren te worden door Woord en Geest, ten diepste ook is: onderwezen te worden door Woord en Geest. Vanavond vraagt de catechismus: hoeveel stukken zijn u nodig te weten. Ik heb het al eerder opgemerkt dat met dit weten niet bedoeld wordt een weten met het hoofd alleen, maar ook met het hart.
Hoeveel stukken zijn u nodig te weten opdat gij in die voormelde troost zaliglijk leven èn sterven moogt? Het gaat er dus ook niet om hoeveel stukken er nodig zijn om slechts zaliglijk te sterven, maar hoeveel stukken er nodig zijn te weten, te kennen met het hart, om zaliglijk te mogen leven voor Gods aangezicht.
Stukken, hoeveel stukken, we zouden ook kunnen zeggen, hoeveel zaken zijn u nodig te weten opdat gij in deze troost zaliglijk leven en sterven moogt? Het antwoord is, drie stukken. Ten eerste: hoe groot mijn zonde en ellende zijn. Ten andere: Hoe ik van al mijn zonde en ellende verlost worde. En ten derde: hoe ik Gode voor zulke verlossing zal dankbaar zijn. Drie stukken dus, die nodig zijn om gekend te worden. Die we niet alleen tegenkomen in onze Heidelbergse Catechismus, maar ook in het doopformulier en het avondmaalsformulier die volledig in overeenstemming zijn met de catechismus.
Hoeveel stukken zijn u nodig te weten, opdat gij in dezen troost zaliglijk leven en sterven moogt? Drie stukken. Om het maar meteen duidelijk te zeggen, drie zaken. Wanneer de catechismus spreekt over drie stukken, dan is men zo gemakkelijk geneigd om te denken aan één geheel, wat in drie stukken gedeeld zou kunnen worden. Drie delen dus van één geheel, drie zaken. Het gaat om drie essentiële lessen, drie noodzakelijke levenslessen, die ieder nodig heeft, om zalig te leven en om zalig te sterven. Drie lessen vormen tezamen de bekering van de mens, in de zin van een doorgaande bekering naar zondag 33 toe.
Drie zaken: ellende, verlossing en dankbaarheid. Hoe groot mijn zonde en ellende zijn, ten andere: hoe ik van al mijn zonde en ellende verlost worde, en ten derde: hoe ik Gode voor zulke verlossing zal dankbaar zijn. De volgorde waarin die drie zaken aan de orde gesteld worden is maar niet willekeurig genomen. Die volgorde laat zich niet omkeren. Dat is ook ongerijmd, want de dankbaarheid gaat nóóit aan de gave vooraf. De verlossing kan nóóit aan de ellende voorafgaan.
Zo is het duidelijk, wanneer de catechismus spreekt van drie zaken, dat de volgorde niet willekeurig is, maar dat ook die volgorde ons wel iets te zeggen heeft. En dan moet er tòch gewaarschuwd worden, dat het ook weer geen star systeem zou zijn in onze levens, alsof we het ene zouden leren, zoals een examen of tentamen en daarna het volgende stuk leren, zonder dat het voorgaande weer aan de orde zou komen. Het gaat om drie allernoodzakelijkste zaken, drie allernoodzakelijkste lessen, waarvan de volgorde wel bepalend is, maar waarvan de inhoud doorgaat in het leven, in de weg der bekering.
Al laat de volgorde zich niet veranderen, het is toch zo, dat de eerdere zaak door zal werken in de volgende zaak. Zo zal ook waar de Heilige Geest de verlossing aan het werken is, nog een dóórgaande ontdekking in het leven zijn: ontdekkende genade, armmakende genade. Zo zal daar, waar de ziel in de dankbaarheid staat, ook nog doorgaand onderwijs zijn van de verlossing.
Ik wil dit graag met een schriftgedeelte staven. Dan denk ik aan Psalm 51, u kent die bekende Psalm wel. Dan is het heel opmerkelijk, dat David, een kind van God, die zo ontzaglijk gezondigd heeft, door Nathan wordt bezocht, door Nathan ook wordt onderwezen in zijn zonde en in zijn schuld. Maar het is heel opmerkelijk dat Nathan in de naam van God nochtans David de verzekering geeft: "Ook zijn uwe zonden vergeven". We zouden dus denken, waar is dan de jubel, moet dan op die verlossing, de dankbaarheid niet volgen?
Maar wat zien we dan juist in het leven van David, wat zien we dan juist in Psalm 51, wanneer God Nathan heeft laten spreken van de vergeving der zonde, in het leven van Zijn kind David, dat dàn juist de ellendekennis en de zondekennis verdiept wordt, zodat David dàn juist, staande in de vergevende liefde Gods, gaat klagen, zichzelf áán gaat klagen, staande in de liefde Gods, in de vergevende liefde Gods: 'Het is niet alleen dit kwaad dat roept om straf, maar ik ben in zonde en ongerechtigheid geboren, ja ik ben het voorwerp van Uw toorn, reeds van het uur van mijn ontvangenis af'.
O geliefde gemeente, wanneer het dus gaat over deze drie zaken die gekend moeten worden, die geleerd moeten worden om godzaliglijk te leven en om zaliglijk te mogen sterven, dat wil zeggen getroost te leven en getroost te sterven, dan gaat het toch over deze zaak, dat de ware christen niet gauw wordt uitgeleerd, in één van deze drie zaken. O, wat betreft de ellendekennis, wat zal dan zelfs in de hemel ervaren worden, pas ten vólle gekend worden, uit wat grote nood en dood de zondaar verlost is. Ook de verlossing zal doorgaan, na dit leven, die zal doorgaan en de uiteindelijke verlossing zal dáár voltooid worden, waar die twee zaken ook verenigd zullen zijn, die in zondag 1 verenigd zijn: het lichaam en de ziel. In de wederopstanding dus zal God de verlossing aan arme zondaren voltooien!
En het stuk van de dankbaarheid, geliefde gemeente, het stuk van de waarachtige dankbaarheid, wanneer zal dat ooit ophouden? Dat zal nooit ophouden, dat zal doorgaan tot in der eeuwigheid. Tot in der eeuwigheid zal de verloste kerk roemen in dankbaarheid: de drieënige God, Vader, Zoon en Heilige Geest, vanwege haar verlossing, vanwege haar gered zijn uit nood en dood.
Wanneer de catechismus vraagt: hoeveel stukken zijn u nodig te weten, dan gaat het om noodzakelijke lessen die gekend moeten worden. En in die eerste zondagsafdeling daalt de catechismus nog niet af in bijzonderheden, niet in de diepte, zou ik haast willen zeggen. Maar in die tweede vraag en in dat tweede antwoord worden de zaken als het ware in hun breedte aan de kerk voorgelegd.
We moeten dus goed begrepen hebben vanavond, dat het nodig is drie zaken te kennen. Dat, wanneer ik mijn ellende maar ken, totdat het goed is, totdat het genoeg is, er dan vanzelfsprekend, de verlossing op zou volgen? O nee, die zaken, ze zijn niet vanzelfsprekend. In Gods Koninkrijk, in de bearbeiding van de Geest is geen vanzelfsprekendheid, maar dat is zaak van Gods welbehagen. Wanneer er dan gesproken wordt over drie zaken, over drie stukken, dan is dat als het ware de weg waarlangs de Heere Zijn welbehagen uitvoert in de levens van zondaren.
We willen nog wat nader ingaan op de drie stukken of de drie zaken. Er wordt niet gevraagd: wat is uw enige troost, dat ik weet hoe groot mijn zonde en ellende is, zonder meer. Zonde- en ellendekennis, gemeente, dat is de meest tróósteloze zaak. We mogen dus die stukken niet lós maken, alsof er troost zou zijn in de ellendekennis alleen! Ellendekennis is de meest troosteloze zaak op zich. Wanneer er alleen zondekennis zou zijn, wanneer er alleen ellendekennis in onze levens zou zijn, dan zou het niet best zijn. Maar dit is de genade Gods, wanneer het Gods Geest is die ons onderwijst in onze zonde, wanneer het werkelijk Gods Geest is, die ons onderwijst in onze ellende, dan wordt reeds daarin iets gevonden van verborgen vertroostingen.
Anders zouden we wáárlijk vergaan in onze zondekennis, in onze ellendekennis, als het niet méér was dan alleen, hoe groot mijn ellende is. We zouden ook kunnen zeggen hoe troosteloos m'n toestand is. Het is zo nodig iets ervan te leren, hoe rampzalig mijn leven is, als het ligt buiten God, hoe armzalig m'n leven is, zonder God. Het doopformulier zegt er ook iets van, het zegt het al van het allerjongste kind, dat we aan allerhande ellendigheid, ja de verdoemenis zelve onderworpen zijn.
Ellendekennis. Een mens ís ellendig, een christen en een niet-christen is ellendig, een kind van God, of een niet-kind van God. "Enerlei wedervaart den rechtvaardige en den goddeloze" (Pred.9:2). O, dan is het misschien juìst Gods kind die het ervaart: "Helaas het beste, het allerbeste dus, van onze beste dagen baart dikwijls smart, geeft dikwijls stof tot klagen" (Ps.90:6 ber.). Het is juist het kind van God, dat het leert verstaan in dit leven, dat het alleruitnemendste is: moeite en verdriet.
Ellendekennis, het kan ook een algemene kennis zijn. De hele wereld is wel overtuigd van de ellende, de boeddhist net zo goed als de christen. En zelfs een atheïst zal nog toestemmen dat dit leven niet anders is dan een jammerdal. Wel gemeente, het is zo noodzakelijk om iets te leren van de nood en de ellende van deze wereld, waarvan zelfs de moderne mens getuigenis aflegt, dat het leven is om van te walgen. Maar het is een stap verder, te weten hoe groot mijn zonde en ellende zijn.
Ik wil er even uw aandacht op vestigen dat het zonde moet zijn, enkelvoud. Het staat in veel boekjes verkeerd, niet zonden en ellenden, maar het moet zijn, zonde en ellende. Het is zo nodig, dat God ons daarin onderwijst door Zijn Woord en door Zijn Geest. Want ik lees ook in de Schrift, over Kain, die had een geweldige ellendekennis, Kain, die had een geweldige zondekennis. Ik hoor op een gegeven moment bij Kain: "Mijn misdaad is groter, dan dat zij vergeven worde" (Gen.4:13). Wat was dat voor een ellendekennis? Wat was dat voor een zondekennis in Kain? Het was in ieder geval een zondekennis en een ellendekennis, waarmee Kain wegvlucht, van God af.
Ik lees van Saul, een bedorven leven, en door de ellende komt hij in de wanhoop terecht. Vlak het niet uit, zoveel levensellende, zoveel wanhoop, het brengt hem niet naar God, het brengt hem tot het zelfgekozen doel, het zelfgekozen einde. Ellendekennis! Zover kan het gaan als ellendekennis en zondekennis niet een evangelische kennis is.
Dan is er Judas die zegt: "Ik heb gezondigd, verradende het onschuldig bloed!" (Matt.27:4). U weet het einde! O, het is nodig dat de ellendekennis, door de Heilige Geest gepaard gaat met een evangelische droefheid. Dat het niet alleen een ellendekennis zij, maar ook zondekennis, want anders komen we daar, waar Ezau ook was. Dan staat er van Ezau geschreven, hij kende wel zijn ellende, maar niet zijn zonde. Er was wel de spijt, maar niet de boetvaardigheid, niet het waarachtige berouw. Dan kan er soms uitgeschreeuwd worden, uitgeschreeuwd worden van spijt. Dan kunnen we onze ellende uitjammeren, op een geweldige manier!
Dan lezen we ook van Ezau: "Want hij vond geen plaats des berouws, hoewel hij dezelve met tranen zocht" (Hebr.12:17). Dat betekent niet, dat Ezau berouw had maar dat God hem niet aannam in zijn berouw. Dat betekent: dat Ezau zoveel ellendekennis had, droefheid, niet een droefheid naar God, maar ten diepste een droefheid naar de wereld, waarmee Ezau vergaan is. Hij vond geen plaats des berouws, dat wil zeggen: voor berouw was eigenlijk geen plaats in het leven van Ezau. Alleen één grote schreeuw over de ellende. Wanneer de zonde niet gekend wordt, de bodemvraag van de ellende, de schuld, wanneer die niet gekend wordt, dan kunnen we dit leven verlaten met een schreeuw van ellende als Ezau. Dan kunnen we dit leven verlaten met een schreeuw als van Judas. Dan kunnen we dit leven verlaten met een schreeuw als van Saul. Dan kunnen we dit leven verlaten met een schreeuw als van Kain.
Hoe groot is uw zonde? Hoe groot is uw ellende? Enkelvoud, zonde en ellende.
Dan gaat het er ook niet om, dat we van onze zonde een optelsom zullen maken, maar dat we iets zullen leren van de afschuwelijkheid van onze zonde: dat ze niet alleen schadelijk zijn in onze levens, omdat we er immers om verloren zullen gaan, omdat we er immers om verdoemd zullen worden, maar dat we ook iets zullen leren van de schandelijkheid van de zonde, zodat schaamte ons aangezicht gaat bedekken. Dat we zullen leren tegen een goeddoend God gezondigd te hebben. Dat we rein uit de handen van onze Schepper en Formeerder zijn voortgekomen.
Hoe groot mijn zonde en mijn ellende is. Dan gaat het hierom, wanneer de Heilige Geest gaat onderwijzen in onze ellende, dat Hij ons ook zal gaan onderwijzen in onze schuld, dan zal er ook een opening komen naar dat tweede stuk door de Schrift en door hemels onderwijs. Dat er een rantsoen gevonden is tegen de schuld, dat er een fontein geopend is tegen de zonde en de onreinheid, in Jezus Christus. Daarom is het zo noodzakelijk, niet alleen onze ellende te leren kennen, maar ook onze schuld te leren kennen. Want dat versje zegt: "Wie vlood er ooit naar Jezus heen, als niet zijn eigen hoop verdween?"
Het gaat er om dat er niet een Ezau's wanhoop, niet een Kain's wanhoop, niet een Saul's wanhoop, niet een Judas wanhoop in onze levens komt, maar zoals we dat zo kostelijk lezen bij Olevianus, een mede opsteller van deze catechismus, dat we wanhopende aan onszelf gemaakt zouden worden en hopende gemaakt zouden worden op Christus.
We zouden misschien een praktische vraag kunnen stellen: hoeveel moet ik leren van mijn zonde? Hoeveel moet ik leren van mijn ellende? O die er het meest van geleerd zal hebben, die er het meest van gepeild zal hebben, zal er nog maar een kleinigheid van geleerd hebben. Hoeveel moeten we dan leren? Zoveel, dat het ons naar Christus gaat drijven, in een weg van evangelische droefheid over de zonde, en van evangelisch berouw naar de Heere Jezus Christus. Dat er een droefheid in onze levens komt, niet een droefheid naar de wereld, maar een droefheid naar God. Een droefheid in overeenstemming met Gods Woord en Gods wil, door de Heilige Geest gewerkt in mijn leven. Een droefheid die zich laat troosten, alléén maar met God in Jezus Christus.
Wel gemeente, wanneer het daar niet heen gaat in onze levens, dan zal onze zondekennis, onze ellendekennis, onze wettische kennis ons nóóit kunnen behouden. Maar het gaat om dat evangelische zaligmakende werk van de Heilige Geest, Die een zondaar onderwijst in de schuld en in de ellende. Opdat er in ons leven een uitdrijven komt naar de Middelaar, naar de Plaatsbekleder, naar de Borg van zondaren, Jezus Christus. Het gaat hierom, dat we iets gaan kennen van de Schrift, en van de werking van de Schrift en van de werking van de Heilige Geest in onze levens.
Op de eerste bladzijde van het Nieuwe Testament zie ik hem staan: Johannes de Doper. Dan komen ze met hun zondekennis tot Hem. Dan komen de soldaten en de tollenaars en de zondaars tot Johannes de Doper. Maar dan is het ook Johannes de Doper die schuldige zielen dóór gaat verwijzen. Zo moeten we in onze ellende en in onze schuld dóórverwezen worden door het Woord en door de Heilige Geest naar het Lam Gods, Dat de zonde der wereld wegdraagt. Dáárheen moet de ellende, de schuldkennis ons drijven: "Zie het Lam Gods, Dat de zonde der wereld wegneemt!" (Joh.1:29). Dan lezen we heel opmerkelijk hoe bedekt, hoe verborgen Jezus Christus kan zijn voor een ontdekte zondaar. Johannes zegt: "Maar Hij staat midden onder ulieden, Dien gij niet kent" (Joh.1:26).
Dan is het zo nodig, dat de Schrift geopend wordt door de Heilige Geest, opdat we Jezus Christus gaan beschouwen, gaan zien, zien stralen, opdat Jezus Christus ons geopenbaard wordt in het gewaad van de Heilige Schrift. Als dat u te beurt mag vallen, dat er een vragen komt in ons leven, dat er een zoeken komt in ons leven, dat we ook Johannes de Doper gaan verlaten om het Lam Gods te gaan volgen waar het ook heen gaat, dan heeft de zondekennis en de ellendekennis u gebracht waar u zijn moet.
Wat zal het nodig zijn om onderwezen te worden, hoe u van uw zonde en hoe u van uw ellende verlost zou kunnen worden. O wat zal het nodig zijn dat onze ogen geopend worden voor de Christus der Schriften, het Kind in Bethlehem, Dat in deze wereld gekomen is. Zodat het toch geklonken heeft in deze wereld: "Alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe" (Joh.3:16).
Wat wordt dan het heilswerk van de Heere Christus noodzakelijk, geliefde gemeente. Dat kostelijke bloed van Jezus Christus Gods Zoon dat reinigt van alle zonden. Wanneer we in ieder geval zoveel ellendekennis hebben, zoveel zondekennis hebben in ons leven, dat we van onszelf gaan walgen. Dat de vuilheid van ons bestaan ons tot een last wordt.
Ik lees in de Schrift van zo 'n ziel: 'Al nam ik veel water, al nam ik veel zeep, al zou ik in de gracht induiken, in ben van mezelf zo walgelijk vies, mijn klederen zouden nog van mij gruwen' (Job 9: 30-31). O wat een heerlijke zaak, wanneer zo'n schuldige ziel, zo'n ellendige ziel mag horen uit de Schrift dat er verzoening is in het bloed van Jezus Christus Gods Zoon dat reinigt van alle zonden, het pure evangelie.
Dan komt er plaats in het hart, wat wordt Jezus dan gepast, wanneer we onszelf leren kennen als zondaren. Wat wordt Jezus Christus dan dierbaar in het hart, wanneer er plaats gemaakt is door de ontdekkende werking van de Heilige Geest. Maar nu nog iets, wat is het nodig dat de Geest dan nog doorgaat in zijn ontdekkende kracht in onze levens. Wat is het dan nog ontzettend noodzakelijk dat de Geest des Heeren doorgaat in onze levens in zijn armmakende kracht. Want waar de ontdekking van de Geest ophoudt, daar houdt ook de voortgang in het leven, in de verlossing, de voortgang in het geestelijke leven op. Wat hebben we het nodig om door dat Woord onderwezen te worden. Om iets te proeven en te smaken van het bloed van Jezus Christus, Gods Zoon, dat reinigt van alle zonde. Maar om dan ook als Simeon uitziende gemaakt te worden om die Christus des Heeren te mogen omhelzen met de armen des geloofs. Daartoe zal ellendekennis, daartoe zal zondekennis ons moeten brengen. Dat we verwaardigd worden om onze eigenwaarde te verliezen en de zaligheid te gaan zoeken en te benodigen uit een Ander. Uit het onschuldige Lam Gods.
In het Oude Testament, werden er lammeren geofferd, dan was het zo, dat je als zondaar je handen op het hoofd van het lam moest leggen, dan wilde dat zeggen, ik draag mijn zonde over. O, om nu zo verwaardigd te worden, niet alleen te weten van het Lam Gods, Dat de zonde der wereld wegdraagt, maar om nu ook dat kostelijke Lam, die Zoon Gods, te leren benodigen. Onze handen te leggen op Christus Jezus, dat Kind, Dat in Bethlehem gekomen is uit de schoot des Vaders, Die een offerlam geworden is. Niet alleen van Hem te weten, maar nu ook door de Heilige Geest, het allerheiligst geloof te mogen beoefenen, jongens en meisjes, om je handen op die Christus te leggen, verwaardigd te worden om die weg te gaan. Die vernederende weg. Want we stellen alles in het werk om onszelf te behouden. We stellen alles in het werk om onszelf zalig te maken. We zijn járen bezig om de wet te vervullen, we zijn járen bezig om God gunstig te stemmen. We moeten verwaardigd worden, om als arme zondaren onze handen te leggen op dat Offer dat al gebracht is, om er iets van te leren: "Op dat Godslam rust mijn ziel, vol verwondering bid ik aan, Gij hebt door Uw dierbaar zoenbloed, al mijn zonde weggedaan"
Hoeveel stukken zijn nu nodig om werkelijk zielsbevindelijk te weten, mijn zonde, mijn ellende? De kennis van mijn zonde en mijn ellende niet alleen, het gaat om de kennis van de Heere Jezus Christus. Om iets te putten, uit dat enige offer van Jezus Christus. We lezen zo opmerkelijk van die dierbare Heiland, Waarin alles gelegen is, Waaruit alles voortvloeit, dat er bloed en water uit Zijn doorboorde zijde kwam: nèt wat een zondaar nodig heeft. Het reinigende van het bloed, het zondeverlossende van het bloed, en het geestvervullende van het water.
Wanneer de Heilige Geest ons gaat onderwijzen, dan leren we er iets van, zoals de Heere Jezus Zelf die verblinde Emmaúsgangers heeft onderwezen, Hij opende de Schrift en Hij heeft gevraagd: "Moest de Christus niet deze dingen lijden?" (Luk. 24:26). O, Jezus Christus te leren kennen in Zijn zaligmakende kracht, dat bloed van Jezus Christus nu eens te mogen ondergaan, waarlijk als 'de Fontein, voor het huis van David, tegen de zonde en tegen de onreinigheid' (Zach. 13:1).
Wat is nodig gekend te worden? Drie dingen of drie zaken. Dan zullen twee zaken ook niet genoeg zijn gemeente, dat we onze zonde hebben leren kennen, dat we onze ellende hebben leren kennen, dat we Christus hebben leren kennen, het zal niet genoeg zijn, er is nog iets nodig. Wat dan? De dankbaarheid. Want we worden verlost niet alleen voor de zaligheid van onze ziel, maar God verlost ons, opdat Hij de eer zou krijgen, opdat Hij de eer, de lof en de dankzegging en de aanbidding zou krijgen.
Psalm 51, waar gesproken wordt over de diepte van de schuld, de diepte van de ellende, spreekt ook over de vergevende liefde, is ook getoonzet in de dankbaarheid: "Heere open mijn lippen, door Uw kracht". Dan lezen we ook in Psalm 130: "Bij U is vergeving", waarvoor? Met welk doel? "Opdat Gij gevreesd wordt", opdat Gij gediend wordt, opdat er in der eeuwigheid een schare zal zijn om God Drieënig groot te maken tot in der eeuwigheid. Dat is, dat we bereid gemaakt worden, tot een nieuwe gehoorzaamheid, om deze enige God, drieënige God, Vader, Zoon en Heilige Geest te betrouwen, lief te hebben van ganser harte, van ganser ziele en met ons ganse gemoed en dat we met alle krachten deze wereld, met al zijn wereldgelijkvormigheid, zouden verlaten.
Bekering! Daar hoort ook de dankbaarheid bij, het herstel: "Dit volk heb Ik Mij geformeerd, zij zullen Mijn lof vertellen" (Jes.43:21). Dat er steeds meer plaats komt in ons leven, om te leven uit vrije genade en om alleen maar te roemen in vrije genade.
Hoeveel stukken zijn nu nodig? Wat is de dankbaarheid dan ook noodzakelijk, geliefde gemeente, opdat God aan Zijn eer komt. Wat is het noodzakelijk dat het werk van de Heilige Geest in onze levens plaats heeft in alle drie de zaken. Dat we onderwezen worden in onze ellende. Wat Hellenbroek vraagt gemeente, laat ik dit ter toepassing mogen zeggen: "Wat is nu uw grootste ellende?, onze ellende niet recht te kennen". Mocht de Heilige Geest onze blinde zielsogen openen, door Woord en Geest ons bearbeiden, zodat we in onszelf eens recht goddeloos mogen worden. Maar niet alleen goddeloos, ook hulpeloos. Dat er een roepen in ons leven geboren mocht worden, maar niet alleen een roepen, ook een zoeken.
Wat is het noodzakelijk, dat onze blinde zielsogen geopend worden om hulp te verwachten buiten ons, door de openbaring van Jezus Christus, zoals Paulus zegt: "Wanneer het Gode behaagd heeft, Zijn Zoon in mij te openbaren" (Gal.1:15-16). Wat is het nodig om te leren kennen, dat er een kloof is tussen God en onze ziel, die we zelf niet kunnen overbruggen, die we alleen maar in het gebed kunnen overschreeuwen met de woorden: "Jezus, Gij Zone Davids, ontferm U mijner" (Luk.18:38).
Wat is het noodzakelijk te weten, wat is het noodzakelijk te leren kennen, dat die kloof overbrugd ìs, niet door een mens, maar door Gods Eigen Zoon. Dat er een kruis gelegd is, een kruis, over die mateloze diepte van Godverlatenheid. Wat is het noodzakelijk om ook iets te leren van die dankbaarheid, om God nu tot in der ééuwigheid te loven en te danken. Ik kan een voorbeeld nemen uit de Schrift, en laat ons daarmee mogen eindigen.
Er waren tien mensen, die waren zeer beweldadigd uit het werk van Christus. Het laat ons zien hoe noodzakelijk ook dat derde stuk is, de waarachtige dankbaarheid. Tien mensen waren er begenadigd door de Heere Jezus Christus, het waren tien melaatse mannen en ze zijn heengegaan en één is er teruggekomen. Toen heeft de Heere Jezus gevraagd: "Zijn niet de tien gereinigd geworden en waar zijn de negen?" (Luk. 17:17). En die ene was een Samaritaan. Zo kunnen we alleen als Samaritaan, alleen als zondaar eindigen in God Zelf. En dat is Gods bedoeling, dat we eindigen zouden, niet in onszelf, maar dat we eindigen zouden in God Zelf, Hem tot lof en prijs, tot in der eeuwigheid.
O, geliefde gemeente, de ellende, de ellende! Zelfs in de hemel zullen we nog niet helemaal uitgeleerd zijn, we zullen dan nóg bedenken, nog roemen uit hoe grote nood en uit hoe grote dood wij verlost zijn.
De verlossing! In de hemel zal er eeuwige dankzegging zijn. "Gij hebt ons Gode gekocht met Uw bloed" (Openb.5:9). "En Die ons gemaakt heeft tot koningen en priesters Gode en Zijn Vader; Hem, zeg ik, zij de heerlijkheid en de kracht in alle eeuwigheid" (Openb. 1:6). Dat zal de eeuwige dankzegging zijn. De Kerk die zal nooit uitgedankt raken in Jezus Christus, Die de Weg, de Waarheid en het Leven is. Dan zal er eeuwig Gods lof gezongen worden.
En als we dan bij wijze van spreken voor de duizendste keer zullen zingen, dan zal het weer zijn: "Zingt, zingt een nieuw gezang den HEERE" (Ps.96:1 ber.). Dat zal het altijd nieuwe zijn in de eeuwigheid, de eeuwige dankbaarheid, dat het zal zijn als in den beginne, in de eerste schepping, de Vader ten prijs, de Zoon ten prijs en de Heilige Geest ten prijs. Dat is Gods bedoeling geweest met de mens in de eerste schepping. Dat is Gods bedoeling die Hij volvoeren zal, in de tweede schepping. AMEN.