ZONDAG 4
Vraag en antwoord 10 en 11
Psalm 48 : 4
Psalm 139 : 14
Psalm 106 : 4,13,24
Psalm 103 : 2
Psalm 80 : 11
Exodus 34 : 1-12
Onze tekstwoorden, grondslag voor ons catechismusonderwijs, vindt u in Romeinen 1 : 18 - 19
Want de toorn Gods wordt geopenbaard van den hemel over alle goddeloosheid, en ongerechtigheid der mensen, als die de waarheid in ongerechtigheid ten onder houden.
Overmits hetgeen van God kennelijk is, in hen openbaar is; want God heeft het hun geopenbaard.
Catechismus zondag 4, vraag en antwoord 10 en 11
10. Vr. Wil God zulke ongehoorzaamheid en afval ongestraft laten?
Antw. Neen Hij, geenszins; maar Hij vertoornt Zich schrikkelijk beide over de aangeboren en werkelijke zonden, en wil die door een rechtvaardig oordeel tijdelijk en eeuwiglijk straffen; gelijk Hij gesproken heeft: "Vervloekt is een iegelijk, die niet blijft in al hetgeen geschreven is in het boek der wet, om dat te doen".
11. Vr. Is dan God ook niet barmhartig?
Antw. God is wel barmhartig, maar Hij is ook rechtvaardig; daarom zo eist Zijn gerechtigheid dat de zonde, welke tegen de allerhoogste majesteit Gods gedaan is, ook met de hoogste, dat is met de eeuwige straf aan lichaam en ziel gestraft worde.
Geliefde gemeente, vraag en antwoord 10 en 11 hebben we bij elkaar gehouden, omdat het telkens gaat over twee zaken die bij elkaar horen, die in relatie staan tot elkaar. Zo spreekt de catechismus over aangeboren en werkelijke zonden. Het tweede tweetal waarover de catechismus spreekt is over tijdelijke en eeuwige straf. De catechismus spreekt in een derde tweetal over God Die niet alleen barmhartig is, maar Die ook rechtvaardig is. Het vierde tweetal is: de zonde wordt tweeledig gestraft, namelijk aan lichaam en aan ziel.
Het begint zo: wil God zulke ongehoorzaamheid en afval ongestraft laten? Dat was wat we vorige week gezien hebben, niet alleen dat de mens ongelukkig is, ellendig en zondig, maar dat de mens ook schuldig is. Dat de mens niet per ongeluk gevallen is, dat de mens niet per ongeluk ongehoorzaam is geweest, maar dat het hierin gaat om een pertinente ongehoorzaamheid, genoemd in de catechismus van vorige week: een moedwillige ongehoorzaamheid.
Onze vraag voor vanavond is, wil God zulke ongehoorzaamheid en afval ongestraft laten? Ongehoorzaamheid en afval, daar zit vijandschap in, het moedwillige van de ongehoorzaamheid en afval. Wil God die ongestraft laten? Dat is, om de zaak van vorige week er bij te betrekken, ongehoorzaamheid die ten diepste geworden is: een gehoorzaamheid aan de duivel. En moedwil wat ten diepste geworden is, een gewillige dienst aan de duivel, wil God dat ongestraft laten?
We hebben vorige week die diepte gezien van wat God eist. Dat God rechtvaardig eist, en dat de mens dat niet doen kan, maar dat God in Zijn recht blijft. Dat God de mens geen onrecht doet door van hem te eisen, wat hij niet kan. Toen hebben we met u een vergelijking gemaakt met de aardse rechter, die soms verzachtende omstandigheden aanvoert. Een aardse rechter die soms uitspreekt dat de schuldige, weliswaar schuldig is, maar toch niet schuldig, hij was niet toerekeningsvatbaar.
Vanavond is het, zoals het ook wel kan zijn voor een aardse rechter, dat de rechter wel het "schuldig" uitspreekt, maar dat er geen straf opgelegd wordt. Is daar misschien een mogelijkheid voor in mijn leven? Wel schuldig, maar dat Hij niet straft?
Wil God zulke ongehoorzaamheid en afval ongestraft laten? Moet dat dan persé? De vraag is ten diepste: ziet God ook iets door de vingers? Het zou mogelijk zijn dat het zo in onze harten leeft. Antwoord: neen Hij, geenszins. Dat is de eerlijke waarheid en dat is de directe waarheid vanavond. Neen Hij, geenszins.
Het is eigenlijk een woord wat Paulus steeds gebruikt, uitgesloten! En dan vinden we hier een tekstwoord vervlochten in het antwoord. "Vervloekt is een iegelijk, die niet blijft in al hetgeen geschreven is in het boek der wet, om dat te doen" (Gal.3:10). " 'k Wou vluchten, maar kon nergens heen, zodat mijn dood voor handen scheen" (Ps. 142:4 ber.). Is er echt geen ontkomen aan straf en aan wraak? Nee, geenszins. "Vervloekt is een iegelijk, die niet blijft in al hetgeen geschreven is in het boek der wet, om dat te doen". We zullen er iets van moeten leren, gemeente, dat God geen mens is die veranderen kan. Wat God gesproken heeft is vast en bondig. " 't Geen uit Zijn lippen ging, blijft vast en onverbroken" (Ps.89:14 ber.). Het is maar goed ook. Nu weten Gods kinderen dat ze op God áán kunnen. Zodoende is het net alsof er een beetje verontwaardiging in het antwoord ligt, neen Hij geenszins.
Wanneer onze ziel die vraag gaat stellen: wil God zulke ongehoorzaamheid en afval ongestraft laten? Neen Hij, geenszins. Het is alsof de verontwaardiging er in doorklinkt. We komen dat woordje ook wel eens bij Paulus tegen in zijn brieven. Dan is het als het ware een woord wat je niet zacht uitspreekt, maar wat je er uit smijt. Wat je nog onderstreept met een klap op de tafel, neen Hij, geenszins!
De catechismus is hier zondaren, schuldigen aan het afsnijden. Zwijg voor Gods aangezicht, want: "Vervloekt is een iegelijk, die niet blijft in al hetgeen geschreven is in het boek der wet". God vertóórnt zich schrikkelijk, beide over aangeboren en werkelijke zonden en wil die door een rechtvaardig oordeel tijdelijk en eeuwig straffen, gelijk Hij gesproken heeft: "Vervloekt is een iegelijk, die niet blijft in al hetgeen geschreven is in het boek der wet, om dat te doen". Het is zo nodig, dat we daar iets van leren. Dan hoor ik juist Gods kind zeggen, juist Gods kind: want onze God.... De kerk die toeëigening heeft aan God, die spreekt van God als onze God: "Want onze God is een verterend vuur" (Hebr.12:29).
Dan laat de catechismus zo duidelijk zien waarover God Zich zo vertoornt. Waarover Hij Zich zo schrikkelijk vertoornt. Twee zaken, twee oorzaken van schuld. De aangeboren en de werkelijke zonden worden het genoemd in dit antwoord. Hij vertoornt Zich schrikkelijk over erfschuld en erfsmet. God vervloekt beide zaken, zowel onze beladenheid in Adam, onze erfschuld, alsook onze eigen smet. Dat we doemwaardig zijn in de schuld van een ander, maar ook doemwaardig in de smet van onszelf.
God vertoornt Zich schrikkelijk, in de toegerekende ongerechtigheid van Adam op mij.
Dan komen de vragen weer boven gemeente, ook vanavond. Wanneer we het werkelijk tot ons door laten dringen: Doet dan God den mens niet onrecht? Zwijg voor Gods aangezicht! De hand op de mond. "Vervloekt is een iegelijk, die niet blijft in al hetgeen geschreven is in het boek der wet, om dat te doen". De laatste vragen laten zich niet beantwoorden. Ook vanavond zou de apostel Paulus waarschijnlijk zeggen op de vragen van ons hart: "Maar toch, o mens, wie zijt gij die tegen God antwoordt?" (Rom.9:20).
Zou dan het leem nog twisten met de pottenbakker? Heeft de pottenbakker geen macht over het leem? Hij toornt schrikkelijk over de Adams-zonde, de Adams-schuld, die zich projecteert in onze levens. En ook over wat hier genoemd wordt, de werkelijke zonden, dat is wat wij zelf dagelijks doen. Wat wij zelf jaar na jaar gedaan hebben, aangedragen hebben. Wie zou deze schuld meten? Onze schuld, onze werkelijke zonden ook aan de wet Gods. "Vervloekt is een iegelijk, die niet blijft in al hetgeen geschreven is in het boek der wet".
Werkelijke zonden, daarmee wordt niet gezegd dat de zonde van Adam onwerkelijk zou zijn, maar daar wordt mee bedoeld, onze dadelijke zonden. Het is zo nodig dat de Heilige Geest onze levens eens doorgaat, zodat het ons eens voor ogen gesteld wordt, onze dadelijke zonden. Wat draagt dan ieder mens zijn persoonlijke last mee. Wat heeft dan ieder mens voor zich, die grote God verschrikkelijk vertoornd. Dan behoeven wij het elkaar niet uit te meten. Het zou ook niet gaan. Maar dan gaat het over onze eigen werkelijke zonden. Tegenover het: "Vervloekt is een iegelijk, die niet blijft in al hetgeen geschreven is in het boek der wet, om dat te doen".
Het gaat erom, dat we er iets van leren, om bij deze catechismus, onze zonde en onze schuld te bewenen. Dat we er iets van gaan leren:
't Is niet alleen dit kwaad, dat roept om straf;
Neen, 'k ben in ongerechtigheid geboren;
Mijn zonde maakt mij 't voorwerp van Uw toorn,
Reeds van het uur van mijn ontvang'nis af. (Ps.51:3 ber.)
Het is zo nodig dat we het leren, heilsbevindelijk, zielsbevindelijk, dat we smekeling worden. Dat we leren: "Uw doen is rein Heere, Uw vonnis gans rechtvaardig", als we tijdelijk gestraft worden, als we eeuwig gestraft zullen worden. Dat we toe gaan stemmen: "Uw doen is rein, Uw vonnis gans rechtvaardig" (Ps.51:2 ber.).
Het gaat vanavond over tweeërlei schuld en ook over tweeërlei straf. De catechismus heeft het over tijdelijke en eeuwige straf. Lijden zouden we zeggen, in leven en in sterven. De catechismus laat ons het leven zien, het is ten diepste één grote stroom van zonde. Maar dan laat de catechismus ook zien dat het leven één stroom van lijden is geworden. Eén stroom van tranen van de wieg tot het graf. In dit antwoord worden ook zoveel levensproblemen opgelost, van: waarom dit Heere, waarom dat Heere, waarom het lijden, waarom het leed?
Tijdelijke en eeuwige straf. We worden huilend geboren en we sterven met een snik. Is Christus niet geopenbaard in onze levens, wat zal dan de eeuwigheid zijn, wanneer het nooit anders zal worden. Wanneer deze woorden: "Vervloekt is een iegelijk, die niet blijft in al hetgeen geschreven is in het boek der wet, om dat te doen", ook het vonnis zal zijn bij Gods rechterstoel. Die tijdelijke straf zal dan overgaan in een eeuwige straf. Tijdelijke straf. De mens overkomt wat en we hebben het afgeleerd om er Gods hand in te zien. Om het nog te ervaren als een straf, het levensverdriet dat in onze levens komt. Ook in dat opzicht moeten we eens vaker terug naar de Schrift.
Men hoort wel eens zeggen, het is verboden om te vragen waarom. O nee, het is niet verboden, om te vragen naar het waarom van het lijden. We belijden het toch in die psalm, en we zingen het toch in die psalm: "En mijn geest doorzocht de reden, wáárom God die tegenheden (ook in het dagelijkse leven) mij in zulk een mate zond" (Ps.77:4 ber.).
Tijdelijke straf. Het is een werkelijkheid wanneer God door de Heilige Geest ons gaat bearbeiden. Dat we van zoveel lijden in onze levens iets leren. Dat de aarde doordrenkt is van bloed, van zweet en tranen van het lijden van de straf op de zonde. En daarna, o eeuwigheid, o zondaar, o zondaar, dan oceanen van lijden, oceanen van tijd, oceanen van bloed, zweet en tranen van spijt. Waar nooit geen uitkomst zal zijn.
Wat zal dat naklinken in de eeuwigheid. Wanneer we ons niet van ganser harte zullen bekeren. Wat zullen de donders van de Sinaï in de eeuwigheid het uitbliksemen over onze eeuwigheidslevens: "Vervloekt is een iegelijk, die niet blijft in al hetgeen geschreven is in het boek der wet, om dat te doen".
Dat zal dan nooit veranderen wanneer we ons niet van ganser harte tot God bekeerd hebben. Dan zal die tijdelijke straf een eeuwige straf worden, rechtvaardig oordeel, eeuwig oordeel. "Vervloekt is een iegelijk, die niet blijft in al hetgeen geschreven is in het boek der wet, om dat te doen". Het is te begrijpen, dat er een hart schreeuwt! Was u het misschien, hoorde ik u misschien schreien?
Is dan God ook niet barmhartig? Ik zou het een voorrecht vinden als dit de klacht van uw hart was. Wanneer we leren roepen: "Uit de diepten roep ik tot U, o God! Zo Gij in het gericht zou treden en gadeslaan, onze ongerechtigheden, ach wie zal dan bestaan?" (Ps.130). Zo is hier dan de vraag van een gepijnigd hart: Is dan God ook niet barmhartig? God ìs wel barmhartig, maar Hij is ook rechtvaardig.
Weet u wat een groot voorrecht is van het catechismusonderwijs, als de Heilige Geest het aan onze harten heiligt, ook in de diepte, dat we ganselijk afgesneden worden van onszelf. Dat is erg nuttig, wil dan ook het heil, het geloof door de Heilige Geest grondig in onze levens ingaan. Het bloed van Jezus Christus een vaste grond voor ons worden. Dan is het ook zo nodig dat er eens grondig geploegd wordt in onze levens. Grondig de grond doorwoeld van ons bestaan.
Is dan God ook niet barmhartig? O, jawel, God is wel barmhartig, maar Hij is ook rechtvaardig, daarom zo eist Zijn gerechtigheid dat de zonde, welke tegen de allerhoogste majesteit Gods gedaan is, ook met de hoogste, dat is met de eeuwige straf aan lichaam en ziel gestraft worde.
Ik denk aan Maarten Luther, ik kan me Luther niet voorstellen als zo'n geweldige geloofsheld in Christus, als Maarten Luther niet zo grondig had geleerd, dat hij zelf niets was. Daarom heb ik u vanavond Romeinen 1:18 voorgelegd. "Want de toorn Gods wordt geopenbaard van den hemel over alle goddeloosheid, en ongerechtigheid der mensen, als die de waarheid in ongerechtigheid ten onder houden".
Is God dan ook niet barmhartig? God is wel barmhartig, maar Hij is óók rechtvaardig. Dat zijn twee deugden van God, die ons in de catechismus voorgesteld worden. Barmhartigheid en gerechtigheid van God. God kan van Zijn recht geen afstand doen. Het gaat om twee deugden Gods, waarvan de ene deugd de andere nóóit uitsluit. Waarbij de mens de ene deugd nooit kan uitspelen tegenover de andere deugd van God.
Ik meen het u wel eens meer gezegd te hebben: wanneer we God alleen kennen in Zijn barmhartigheid, dan is het niet zo dat we God half kennen, geliefden. Wanneer we God alleen maar kennen als de barmhartige God, kennen we Hem ganselijk niet. Maar andersom is het ook waar, wanneer we God alleen maar kennen in Zijn gerechtigheid en we kennen Hem niet in Zijn barmhartigheid, dan kennen we God niet voor de helft, dan kennen we God ganselijk niet. Het gaat over barmhartigheid en rechtvaardigheid. De ene deugd in God kan de andere deugd in God nóóit opheffen, of ter zijde stellen. Wel kan de ene deugd in de andere vervuld worden. En dáárheen leidt ons het onderwijs van de catechismus. Opdat dáár plaats voor zou komen, in onze levens. God is wél rechtvaardig, maar ook barmhartig. God is wel barmhartig, maar ook rechtvaardig. De barmhartigheid stelt de gerechtigheid niet terzijde.
Daarom zo eist Zijn gerechtigheid dat de zonde, welke tegen de allerhoogste majesteit Gods gedaan is, ook met de hoogste, dat is met de eeuwige straf aan lichaam en ziel gestraft worde. We gaan hier nog een keer de diepte in, je voelt het als het ware nog een keer branden: "Vervloekt is een iegelijk, die niet blijft in al hetgeen geschreven is in het boek der wet, om dat te doen".
God is wel barmhartig, maar Hij is ook rechtvaardig, daarom zal die vloek die uitgesproken is, ook voltrokken moeten worden. God is rechtvaardig, daarom zo eist Zijn gerechtigheid dat de zonde, welke tegen de allerhoogste majesteit Gods gedaan is, ook met de hoogste, dat is met de eeuwige straf aan lichaam en ziel gestraft worde. Het leven is dan neergebogen te zijn onder het kruis van zonde en schuld. Het leven is dan lijden in de ziel en lijden in het lichaam.
Kruisdragers, omdat we strafdragers zijn. Doodstraf, tot de dood en het graf, maar dan ook nog verder, de hoogste straf, wanneer door de dood lichaam en ziel ontbonden worden. Hoogste straf, omdat God gesproken heeft, ten dage als gij van die boom eet, zult gij den dood sterven.
Dan moet ik toch nog iets zeggen van die straf aan lichaam en aan ziel. Eerst was er gesproken over tijdelijke en eeuwige straf, nu wordt er gesproken over de lichamelijke en de eeuwige straf in de ziel. Het gaat erom dat God gesproken heeft: "Ten dage als gij van die boom eet, zult gij den dood sterven" (Gen.2:17). Ik behoef er niet veel van te zeggen, God komt Zijn woord wel na gemeente. Het betekent dat de mens de ontluistering in gaat, lichamelijk, ook in het sterven. Wat is de mens, de naar Gods beeld geschapen mens, diep gevallen, dat hij totaal ontluisterd wordt door de zonde, door de straf op de zonde.
Wat wordt het dan soms ontroerend gezien in het leven: "Vervloekt is een iegelijk, die niet blijft in al hetgeen geschreven is in het boek der wet, om dat te doen". Dat kunnen wij in het lichaam ervaren, dat kunnen wij aan onze medemens zien, vooral wanneer het tot lijden komt, wanneer de ontluistering van het lichaam dat naar het graf verwezen wordt, compleet schijnt te zijn. De ziel gaat in de eeuwige pijn, in de buitenste duisternis, de eeuwige Godsverlating. Als er dan géén waarachtige bekering is, geliefde gemeente, dan zal het oordeel verzwaard worden over degenen die zich niet van ganser harte bekeerd hebben!
Dan zullen we onze lichamen weer terugkrijgen, ook de goddelozen, "Maar dezen tot versmaadheden, en tot eeuwige afgrijzing" (Dan. 12:2).
Waar zullen we blijven in de eeuwigheid, waar zullen we blijven in het gericht? Die zielestraf is al zo vreselijk. Maar wanneer de ziel met het lichaam verenigd zal zijn, dan lees ik dat er op de oordeelsdag veel gebeden zal worden, als Christus op de wolken des hemels wederkomen zal, dan zal ieder bidden. Dan zal de levendgemaakte kerk bidden: "Kom Heere Jezus, kom haastiglijk" (Openb. 22:20).
Maar die zich niet van ganser harte bekeerd hebben, die nog nooit gebeden hebben, zullen dan ook bidden: "Bergen valt op ons, heuvelen bedekt ons voor het aangezicht Desgenen, Die op den troon zit" (Openb.6:16). Wiens ogen vlammen vuur zullen zijn, zodat ze in onze levens in zullen branden: "Vervloekt is een ieder, die niet blijft in al hetgeen geschreven is in het boek der wet, om dat te doen". O eeuwigheid! Oceanen van lijden.
Ik hoop dat we er iets van beleven, iets van kennen, wat het zal zijn om buiten God te sterven. Wanneer we er iets van leren in ons leven, dan zal het de wanhoop uitwerken tot Jezus Christus, Die hier tussenbeide komt, met Zijn genade. Kent u er iets van, om een doodschuldige te zijn?
Laat ik u ook een beetje evangelie mee mogen geven voordat u naar huis gaat. Wanneer u mogelijk een doodschuldige geworden zijt, wanneer er iets in uw leven is opengegaan, zodat u het na leert zeggen: "Uw doen is rein, Uw vonnis gans rechtvaardig".
Als het enigszins zo geworden is in uw leven, dat u op duizend vragen geen antwoord heeft. Wanneer u er iets van geleerd hebt om te zeggen, 'ja dat is waar, ik heb hier mijn doemvonnis wel eens onderschreven, mijn handtekening er onder gezet. Wanneer het zo is dat u er iets van geleerd hebt, van dat ellendige verdoemelijke, van die eeuwigheid. Als we er een rechte indruk van zouden hebben dan zou het haar des vleses ons ten berge rijzen. Wanneer u ontvankelijk geworden bent voor de rechtvaardigheid van God.
Laat ik u ook iets mee mogen geven gemeente, laat ik het dan eens even om mogen keren deze avond. Wanneer uw ziel kreunt onder de rechtvaardigheid Gods, de eisende gerechtigheid, laat ik u dan vanavond mee mogen geven, dat God wèl rechtvaardig is, maar dat Hij ook barmhartig is. Maar betaald moet er worden! "Vervloekt is een iegelijk, die niet blijft in al hetgeen geschreven is in het boek der wet, om dat te doen".
Ik zou het zelf nooit zo durven zeggen, zoals die kostelijke apostel zegt van Jezus Christus, die gezegende Zoon van God, Die Middelaar: " Dat Hij een vloek voor ons geworden is" (Gal.3:13).
En om u nu naar huis te laten gaan met de goede boodschap, zeg ik dan maar vast iets vooruit: dat Jezus Christus in de wereld gekomen is om zondaren zalig te maken. "Vervloekt is een iegelijk", betaald moet er worden, maar nu, in Jezus Christus is de prijs betaald, die vloek waar hier over gesproken is, in Zijn lichaam, in Zijn ziel. Christus Jezus heeft het gedragen, Hij heeft de vloek weggedragen, voor onder de vloek gebogen zielen.
Laat ik u voor één ding waarschuwen, wanneer het ernst geworden is in het leven, wanneer u de zonde enigszins heeft leren kennen, laat ik u mogen waarschuwen: wij zelf zullen nooit kunnen betalen. Och, mocht de Heere er ons voor bewaren dat we een zaligheid, een gerechtigheid zouden zoeken, waar het niet te vinden is. Dat we zouden gaan vragen: "Heb geduld Heere, en ik zal U alles betalen". Er is maar één weg tot de zaligheid, in een Ander. In Hem Die de vloek gedragen heeft, Die alles geboet heeft in Zijn lichaam en in Zijn ziel.
Moge de Geest u grondig onderwijzen in uw verdoemelijkheid. Opdat de Geest u ook mag onderwijzen in de eeuwige zaligheid, in Jezus Christus. Dat nu alles wat er te boeten was, geboet is door die Middelaar Gods en der mensen. Dat onze voeten die snel zijn om bloed te vergieten, vastgenageld zijn aan het kruis. Dat onze handen die zoveel kwaad bedreven hebben vastgenageld zijn aan het kruis.
Ons hoofd, waar zoveel zonde in bedacht is, waar zoveel vijandschap in leven kan, geboet met een doornenkroon. Dat kostelijke hart van Jezus Christus, een volkomen verzoening voor ons verkeerde hart, juìst voor ons verkeerde hart: "Want uit het hart komen voort boze bedenkingen, doodslagen, overspelen, hoererijen, dieverijen, valse getuigenissen, lasteringen" (Matt.15:19). Het hart van de Heere Jezus werd doorstoken met een speer, en er kwam bloed en water uit. Moge de Heilige Geest u grondig onderwijs schenken in de diepte van onze val, in onze doemwaardigheid. Maar mogen we ook maar onderwezen worden in het heil dat er is in Christus Jezus. Die zo'n zaligheid verworven heeft, dat Hij kan bedélen, Hij kan uitdelen, Hij kan geven, Hij kan vergeven.
Laat ons dan mogen zingen:
Loof Hem, die u, al wat gij hebt misdreven,
Hoeveel het zij, genadig wil vergeven;
Och mocht u er iets van kennen, geliefde gemeente.
Uw krankheên kent en liefderijk geneest;
Die van 't verderf uw leven wil verschonen,
Met goedheid en barmhartigheên u kronen;
Die in den nood uw redder is geweest (Ps.103:2).
Zalig, wie Christus heeft tot zijn borg, die heeft ook in dit tijdelijk leven een vaste toevlucht, een vaste bron van vertroosting. Wie van de eeuwige straf is ontheven, die is ook van de tijdelijke straf ontheven. Wanneer God het heiligt zijn het beproevingen, dan zijn het geen straffen meer van Gods hand, maar heiligingen ten eeuwigen leven. Zalig dat volk dat er iets van kent. En staan we er buiten, we mochten de hemel wel bestormen, dat God Zich verwaardigen zal om ook in onze schuldige levens, Zijn Zoon te openbaren, in Zijn vrijmakende kracht, in Zijn vergevende kracht en in Zijn heiligende kracht. AMEN.