Zondag 4. Vraag en antwoord 10 - 11

                                           ZONDAG 4

                               Vraag en antwoord 10 en 11

 

        Psalm     48  : 4

        Psalm   139  : 14

        Psalm   106  : 4,13,24

        Psalm   103  : 2

        Psalm     80  : 11

        Exodus   34  : 1-12

 

Onze tekstwoorden, grondslag voor ons catechismusonder­wijs, vindt u in Romeinen 1 : 18 - 19

 

Want de toorn Gods wordt geopenbaard van den hemel over alle god­deloosheid, en ongerechtigheid der mensen, als die de waar­heid in ongerechtigheid ten onder hou­den.

Overmits hetgeen van God kennelijk is, in hen open­­baar is; want God heeft het hun geopenbaard.

 

Catechismus zondag 4, vraag en antwoord 10 en 11

 

10. Vr. Wil God zulke ongehoorzaamheid en afval onge­straft laten?

Antw. Neen Hij, geenszins; maar Hij vertoornt Zich schrikke­lijk beide over de aangeboren en werkelij­ke zonden, en wil die door een recht­vaardig oor­deel tijde­lijk en eeuwiglijk straffen; gelijk Hij ge­sproken heeft: "Vervloekt is een iegelijk, die niet blijft in al het­geen ge­schre­ven is in het boek der wet, om dat te doen".

11. Vr. Is dan God ook niet barmhartig?

Antw. God is wel barmhartig, maar Hij is ook rechtvaar­dig; daar­om zo eist Zijn gerech­tigheid dat de zonde, welke te­­gen de aller­hoogste maje­steit Gods gedaan is, ook met de hoog­ste, dat is met de eeuwige straf aan lichaam en ziel ge­straft worde.

 

Geliefde gemeente, vraag en antwoord 10 en 11 hebben we bij elkaar gehouden, omdat het telkens gaat over twee zaken die bij elkaar horen, die in rela­tie staan tot elkaar. Zo spreekt de catechis­mus over aangeboren en werkelijke zonden. Het tweede tweetal waarover de cate­chismus spreekt is over tijdelijke en eeuwige straf. De cate­chis­mus spreekt in een derde tweetal over God Die niet alleen barmhar­tig is, maar Die ook rechtvaardig is. Het vierde tweetal is: de zonde wordt tweele­dig gestra­ft, name­lijk aan lichaam en aan ziel.

Het begint zo: wil God zulke ongehoorzaamheid en afval ongestraft laten? Dat was wat we vorige week gezien hebben, niet alleen dat de mens ongelukkig is, ellendig en zondig, maar dat de mens ook schuldig is. Dat de mens niet per ongeluk gevallen is, dat de mens niet per ongeluk ongehoorzaam is geweest, maar dat het hierin gaat om een pertinente ongehoorzaamheid, genoemd in de catechismus van vorige week: een moedwillige ongehoor­zaamheid.

Onze vraag voor vanavond is, wil God zulke ongehoor­zaamheid en afval ongestraft laten? Ongehoorzaamheid en afval, daar zit vijand­schap in, het moedwillige van de ongehoorzaamheid en afval. Wil God die onge­straft laten? Dat is, om de zaak van vorige week er bij te betrekken, ongehoor­zaamheid die ten diepste geworden is: een ge­hoorzaamheid aan de duivel. En moed­wil wat ten diepste geworden is, een gewillige dienst aan de duivel, wil God dat onge­straft laten?

We hebben vorige week die diepte gezien van wat God eist. Dat God rechtvaardig eist, en dat de mens dat niet doen kan, maar dat God in Zijn recht blijft. Dat God de mens geen onrecht doet door van hem te eisen, wat hij niet kan. Toen hebben we met u een vergelij­king gemaakt met de aardse rechter, die soms verzachten­de omstandig­heden aanvoert. Een aardse rechter die soms uitspreekt dat de schul­dige, welis­waar schuldig is, maar toch niet schul­dig, hij was niet toereke­ningsvat­baar.­

Vanavond is het, zoals het ook wel kan zijn voor een aardse rechter, dat de rechter wel het "schuldig" uit­spreekt, maar dat er geen straf opgelegd wordt. Is daar misschien een mogelijkheid voor in mijn leven? Wel schul­dig, maar dat Hij niet straft?

Wil God zulke ongehoorzaamheid en afval ongestraft laten? Moet dat dan persé? De vraag is ten diepste: ziet God ook iets door de vin­gers? Het zou mogelijk zijn dat het zo in onze harten leeft. Ant­woord: neen Hij, geenszins. Dat is de eerlijke waarheid en dat is de directe waar­heid vanavond. Neen Hij, geenszins.

Het is eigenlijk een woord wat Paulus steeds gebruikt, uitgesloten! En dan vinden we hier een tekstwoord ver­vlochten in het ant­woord. "Vervloekt is een iegelijk, die niet blijft in al hetgeen ge­schre­ven is in het boek der wet, om dat te doen" (Gal.3:10). " 'k Wou vluch­ten, maar kon nergens heen, zodat mijn dood voor handen s­cheen" (Ps. 142:4 ber.). Is er echt geen ontkomen aan straf en aan wraak? Nee, geens­zins. "Vervloekt is een iegelijk, die niet blijft in al hetgeen ge­schre­ven is in het boek der wet, om dat te doen". We zullen er iets van moeten leren, gemeente, dat God geen mens is die veran­deren kan. Wat God gesproken heeft is vast en bondig. " 't Geen uit Zijn lippen ging, blijft vast en onverbro­ken" (Ps.89:14 ber.). Het is maar goed ook. Nu weten Gods kinde­ren dat ze op God áán kunnen. Zo­doende is het net alsof er een beetje veront­waardiging in het ant­woord ligt, neen Hij geenszins.

Wanneer onze ziel die vraag gaat stellen: wil God zulke ongehoor­zaam­heid en afval onge­straft laten? Neen Hij, geenszins. Het is alsof de verontwaardiging er in door­klinkt. We komen dat woordje ook wel eens bij Paulus tegen in zijn brieven. Dan is het als het ware een woord wat je niet zacht uitspreekt, maar wat je er uit smijt. Wat je nog onder­streept met een klap op de tafel, neen Hij, geenszins!

De cate­chis­mus is hier zondaren, schul­di­gen aan het afsnijden. Zwijg voor Gods aangezicht, want: "Vervloekt is een iegelijk, die niet blijft in al het­geen geschre­ven is in het boek der wet". God ver­tóórnt zich schrik­kelijk, beide over aangeboren en werkelijke zonden en wil die door een recht­vaardig oordeel tijde­lijk en eeuwig straffen, gelijk Hij gespro­ken heeft: "Vervloekt is een iegelijk, die niet blijft in al het­geen geschre­ven is in het boek der wet, om dat te doen". Het is zo nodig, dat we daar iets van leren. Dan hoor ik juist Gods kind zeggen, juist Gods kind: want onze God.... De kerk die toeëigening heeft aan God, die spreekt van God als onze God: "Want onze God is een verterend vuur" (Hebr.12:29).

Dan laat de catechismus zo duidelijk zien waarover God Zich zo ver­toornt. Waarover Hij Zich zo schrikkelijk vertoornt. Twee zaken, twee oorzaken van schuld. De aangeboren en de werkelijke zonden worden het genoemd in dit antwoord. Hij vertoornt Zich schrikke­lijk over erf­schuld en erfsmet. God vervloekt beide zaken, zowel onze beladenheid in Adam, onze erfschuld, alsook onze eigen smet. Dat we doemwaardig zijn in de schuld van een ander, maar ook doem­waardig in de smet van onszelf.

God vertoornt Zich schrikkelijk, in de toegerekende onge­rech­tigheid van Adam op mij.

Dan komen de vragen weer boven gemeente, ook vanavond. Wan­neer we het werke­lijk tot ons door laten dringen: Doet dan God den mens niet onrecht? Zwijg voor Gods aangezicht! De hand op de mond. "Vervloekt is een iege­lijk, die niet blijft in al het­geen ge­schreven is in het boek der wet, om dat te doen". De laatste vragen laten zich niet beantwoorden. Ook vanavond zou de apostel Paulus waarschijn­lijk zeggen op de vragen van ons hart: "Maar toch, o mens, wie zijt gij die tegen God antwoordt?" (Rom.­9:20).

Zou dan het leem nog twisten met de pottenbak­ker? Heeft de potten­bak­ker geen macht over het leem? Hij toornt schrikkelijk over de Adams-zonde, de Adams-schuld, die zich projec­teert in onze levens. En ook over wat hier genoemd wordt, de werkelijke zonden, dat is wat wij zelf dagelijks doen. Wat wij zelf jaar na jaar gedaan hebben, aangedragen hebben. Wie zou deze schuld meten? Onze schuld, onze werkelijke zonden ook aan de wet Gods. "Vervloekt is een iegelijk, die niet blijft in al het­geen geschreven is in het boek der wet".

Werkelij­ke zonden, daarmee wordt niet gezegd dat de zonde van Adam onwerkelijk zou zijn, maar daar wordt mee bedoeld, onze dadelijke zonden. Het is zo nodig dat de Heilige Geest onze levens eens doorgaat, zodat het ons eens voor ogen gesteld wordt, onze dadelijke zonden. Wat draagt dan ieder mens zijn per­soonlijke last mee. Wat heeft dan ieder mens voor zich, die grote God verschrikke­lijk vertoornd. Dan behoeven wij het elkaar niet uit te meten. Het zou ook niet gaan. Maar dan gaat het over onze eigen werkelijke zon­den. Tegen­over het: "Vervloekt is een iege­lijk, die niet blijft in al het­geen ge­schre­ven is in het boek der wet, om dat te doen".

Het gaat erom, dat we er iets van leren, om bij deze catechis­mus, onze zonde en onze schuld te bewenen. Dat we er iets van gaan leren:

 

        't Is niet alleen dit kwaad, dat roept om straf;           

        Neen, 'k ben in ongerechtig­heid geboren;

        Mijn zonde maakt mij 't voor­werp van Uw toorn,    

        Reeds van het uur van mijn ont­vang'­nis af. (Ps.51:3 ber.)

 

Het is zo nodig dat we het leren, heilsbevinde­lijk, zielsbe­vinde­lijk, dat we smeke­ling worden. Dat we leren: "Uw doen is rein Heere, Uw vonnis gans rechtvaar­dig", als we tijdelijk gestraft worden, als we eeuwig gestraft zullen worden. Dat we toe gaan stemmen: "Uw doen is rein, Uw vonnis gans rechtvaardig" (Ps.51:2 ber.).

Het gaat vanavond over tweeërlei schuld en ook over tweeërlei straf. De catechismus heeft het over tijdelij­ke en eeuwige straf. Lijden zouden we zeggen, in leven en in sterven. De cate­chismus laat ons het leven zien, het is ten diepste één grote stroom van zonde. Maar dan laat de catechismus ook zien dat het leven één stroom van lijden is gewor­den. Eén stroom van tranen van de wieg tot het graf. In dit antwoord worden ook zoveel levenspro­blemen opgelost, van: waarom dit Heere, waarom dat Heere, waarom het lijden, waarom het leed?

Tijdelijke en eeuwige straf. We worden huilend geboren en we sterven met een snik. Is Christus niet geopen­baard in onze levens, wat zal dan de eeuwigheid zijn, wanneer het nooit anders zal wor­den. Wanneer deze woor­den: "Vervloekt is een iegelijk, die niet blijft in al het­geen geschre­ven is in het boek der wet, om dat te doen", ook het vonnis zal zijn bij Gods rechter­stoel. Die tijde­lijke straf zal dan overgaan in een eeuwige straf. Tijdelijke straf. De mens overkomt wat en we hebben het afgeleerd om er Gods hand in te zien. Om het nog te ervaren als een straf, het levens­verdriet dat in onze levens komt. Ook in dat opzicht moeten we eens vaker terug naar de Schrift.

Men hoort wel eens zeggen, het is verboden om te vragen waarom. O nee, het is niet verbo­den, om te vragen naar het waarom van het lij­den. We belijden het toch in die psalm, en we zingen het toch in die psalm: "En mijn geest doorzocht de reden, wáárom God die tegenheden (ook in het dagelijkse leven) mij in zulk een mate zond" (Ps.77:4 ber.).

Tijdelijke straf. Het is een werkelijk­heid wanneer God door de Heilige Geest ons gaat bearbeiden. Dat we van zoveel lijden in onze levens iets leren. Dat de aarde doordrenkt is van bloed, van zweet en tranen van het lijden van de straf op de zonde. En daarna, o eeuwig­heid, o zon­daar, o zondaar, dan oceanen van lij­den, oceanen van tijd, oceanen van bloed, zweet en tranen van spijt. Waar nooit geen uitkomst zal zijn.

Wat zal dat naklin­ken in de eeuwig­heid. Wanneer we ons niet van ganser harte zullen bekeren. Wat zullen de donders van de Sinaï in de eeuwig­heid het uitblikse­men over onze eeuwigheids­le­vens: "Ver­vloekt is een iegelijk, die niet blijft in al hetgeen geschreven is in het boek der wet, om dat te doen".

Dat zal dan nooit veranderen wanneer we ons niet van ganser harte tot God be­keerd hebben. Dan zal die tijde­lijke straf een eeuwige straf worden, rechtvaar­dig oordeel, eeuwig oordeel. "Vervloekt is een iegel­ijk, die niet blijft in al het­geen geschreven is in het boek der wet, om dat te doen". Het is te begrijpen, dat er een hart schreeuwt! Was u het mis­schien, hoorde ik u mis­schien schreien?

Is dan God ook niet barmhartig? Ik zou het een voorrecht vinden als dit de klacht van uw hart was. Wanneer we leren roepen: "Uit de diepten roep ik tot U, o God! Zo Gij in het gericht zou treden en gadeslaan, onze onge­rechtigheden, ach wie zal dan be­staan?" (Ps.­130). Zo is hier dan de vraag van een gepij­nigd hart: Is dan God ook niet barmhartig? God ìs wel barm­hartig, maar Hij is ook rechtvaar­dig.

Weet u wat een groot voorrecht is van het catechismusonder­wijs, als de Heilige Geest het aan onze harten heiligt, ook in de diepte, dat we ganselijk afgesneden worden van onszelf. Dat is erg nuttig, wil dan ook het heil, het geloof door de Heilige Geest grondig in onze levens ingaan. Het bloed van Jezus Christus een vaste grond voor ons worden. Dan is het ook zo nodig dat er eens grondig geploegd wordt in onze levens. Grondig de grond doorwoeld van ons bestaan.

Is dan God ook niet barmhartig? O, jawel, God is wel barm­hartig, maar Hij is ook rechtvaardig, daarom zo eist Zijn gerech­tigheid dat de zonde, welke tegen de aller­hoogste maje­steit Gods gedaan is, ook met de hoog­ste, dat is met de eeuwige straf aan lichaam en ziel gestraft worde.

Ik denk aan Maarten Luther, ik kan me Luther niet voor­stellen als zo'n geweldige geloofsheld in Chris­tus, als Maarten Luther niet zo grondig had geleerd, dat hij zelf niets was. Daarom heb ik u van­avond Romeinen 1:18 voor­gelegd. "Want de toorn Gods wordt geopenbaard van den hemel over alle goddeloosheid, en ongerechtig­heid der mensen, als die de waarheid in ongerechtigheid ten onder houden".

Is God dan ook niet barmhartig? God is wel barm­hartig, maar Hij is óók rechtvaardig. Dat zijn twee deugden van God, die ons in de catechis­mus voorge­steld worden. Barmhartigheid en gerechtig­heid van God. God kan van Zijn recht geen afstand doen. Het gaat om twee deugden Gods, waarvan de ene deugd de andere nóóit uit­sluit. Waarbij de mens de ene deugd nooit kan uitspe­len tegen­over de andere deugd van God.

Ik meen het u wel eens meer gezegd te hebben: wanneer we God alleen kennen in Zijn barmhar­tigheid, dan is het niet zo dat we God half kennen, geliefden. Wanneer we God alleen maar kennen als de barmhartige God, kennen we Hem ganselijk niet. Maar andersom is het ook waar, wanneer we God alleen maar kennen in Zijn gerechtig­heid en we kennen Hem niet in Zijn barmhartig­heid, dan kennen we God niet voor de helft, dan kennen we God ganse­lijk niet. Het gaat over barmhartigheid en rechtvaardig­heid. De ene deugd in God kan de andere deugd in God nóóit ophef­fen, of ter zijde stellen. Wel kan de ene deugd in de andere vervuld worden. En dáárheen leidt ons het onder­wijs van de catechismus. Opdat dáár plaats voor zou komen, in onze levens. God is wél rechtvaardig, maar ook barmhartig. God is wel barm­har­tig, maar ook rechtvaar­dig. De barm­hartigheid stelt de gerecht­ig­heid niet terzijde.

Daarom zo eist Zijn gerech­tigheid dat de zonde, welke tegen de aller­hoogste majesteit Gods gedaan is, ook met de hoogste, dat is met de eeuwige straf aan lichaam en ziel gestraft worde. We gaan hier nog een keer de diepte in, je voelt het als het ware nog een keer branden: "Ver­vloekt is een iege­lijk, die niet blijft in al het­geen geschre­ven is in het boek der wet, om dat te doen".

God is wel barmhartig, maar Hij is ook recht­vaardig, daarom zal die vloek die uitgesproken is, ook vol­trokken moeten worden. God is recht­vaardig, daarom zo eist Zijn gerech­tigheid dat de zonde, welke tegen de aller­hoogste majesteit Gods gedaan is, ook met de hoog­ste, dat is met de eeuwige straf aan lichaam en ziel gestraft wor­de. Het leven is dan neerge­bogen te zijn onder het kruis van zonde en schuld. Het leven is dan lijden in de ziel en lijden in het lichaam.

Kruis­dragers, omdat we straf­dragers zijn. Doodstraf, tot de dood en het graf, maar dan ook nog verder, de hoogste straf, wanneer door de dood lichaam en ziel ontbonden worden. Hoogste straf, omdat God gesproken heeft, ten dage als gij van die boom eet, zult gij den dood ster­ven.

Dan moet ik toch nog iets zeggen van die straf aan li­chaam en aan ziel. Eerst was er gesproken over tijde­lijke en eeuwige straf, nu wordt er gespro­ken over de lichame­lijke en de eeuwige straf in de ziel. Het gaat erom dat God gesproken heeft: "Ten dage als gij van die boom eet, zult gij den dood sterven" (Gen.2:17). Ik behoef er niet veel van te zeggen, God komt Zijn woord wel na gemeente. Het betekent dat de mens de ont­luis­te­ring in gaat, lichame­lijk, ook in het sterven. Wat is de mens, de naar Gods beeld geschapen mens, diep gevallen, dat hij totaal ontluis­terd wordt door de zonde, door de straf op de zonde.

Wat wordt het dan soms ontroerend gezien in het leven: "Vervloekt is een iegelijk, die niet blijft in al het­geen geschreven is in het boek der wet, om dat te doen". Dat kunnen wij in het lichaam ervaren, dat kunnen wij aan onze medemens zien, vooral wanneer het tot lijden komt, wanneer de ontluiste­ring van het lichaam dat naar het graf verwezen wordt, com­pleet schijnt te zijn. De ziel gaat in de eeuwige pijn, in de bui­tenste duis­ter­nis, de eeuwige Godsver­lating. Als er dan géén waarach­tige bekering is, geliefde ge­meente, dan zal het oordeel verzwaard worden over dege­nen die zich niet van ganser harte be­keerd hebben!

Dan zullen we onze licha­men weer terug­krijgen, ook de goddelozen, "Maar dezen tot ver­smaadheden, en tot eeuwige afgrijzing" (Dan. 12:2).

Waar zullen we blijven in de eeuwig­heid, waar zullen we blijven in het gericht? Die zielestraf is al zo vrese­lijk. Maar wanneer de ziel met het lichaam verenigd zal zijn, dan lees ik dat er op de oor­deels­dag veel gebeden zal wor­den, als Christus op de wolken des hemels weder­komen zal, dan zal ieder bid­den. Dan zal de levendge­maakte kerk bidden: "Kom Heere Jezus, kom haastiglijk" (Openb. 22:20).

Maar die zich niet van ganser harte be­keerd hebben, die nog nooit gebeden hebben, zullen dan ook bidden: "Bergen valt op ons, heuve­len bedekt ons voor het aange­zicht Desgenen, Die op den troon zit" (Openb.6:16). Wiens ogen vlam­men vuur zullen zijn, zodat ze in onze levens in zullen branden: "Ver­vloekt is een ieder, die niet blijft in al hetgeen geschreven is in het boek der wet, om dat te doen". O eeuwigheid! Oceanen van lijden.

Ik hoop dat we er iets van beleven, iets van kennen, wat het zal zijn om buiten God te sterven. Wanneer we er iets van leren in ons leven, dan zal het de wanhoop uitwer­ken tot Jezus Christus, Die hier tussen­beide komt, met Zijn genade. Kent u er iets van, om een dood­schul­di­ge te zijn?

Laat ik u ook een beetje evangelie mee mogen geven voordat u naar huis gaat. Wanneer u mogelijk een dood­schul­dige geworden zijt, wanneer er iets in uw leven is opengegaan, zodat u het na leert zeggen: "Uw doen is rein, Uw vonnis gans rechtvaardig".

Als het enigs­zins zo geworden is in uw leven, dat u op duizend vragen geen antwoord heeft. Wanneer u er iets van geleerd hebt om te zeggen, 'ja dat is waar, ik heb hier mijn doemvon­nis wel eens onderschreven, mijn handtekening er onder gezet. Wanneer het zo is dat u er iets van geleerd hebt, van dat ellen­dige verdoemelijke, van die eeuwig­heid. Als we er een rechte indruk van zouden hebben dan zou het haar des vleses ons ten berge rijzen. Wanneer u ontvankelijk geworden bent voor de recht­vaar­digheid van God.

Laat ik u ook iets mee mogen geven gemeente, laat ik het dan eens even om mogen keren deze avond. Wanneer uw ziel kreunt onder de recht­vaar­dig­heid Gods, de eisende ge­rechtigheid, laat ik u dan vanavond mee mogen geven, dat God wèl rechtvaardig is, maar dat Hij ook barmhartig is. Maar betaald moet er worden! "Vervloekt is een iegelijk, die niet blijft in al het­geen geschre­ven is in het boek der wet, om dat te doen".

Ik zou het zelf nooit zo durven zeggen, zoals die koste­lijke apostel zegt van Jezus Christus, die gezegen­de Zoon van God, Die Midde­laar: " Dat Hij een vloek voor ons geworden is" (Gal.3:13).

En om u nu naar huis te laten gaan met de goede bood­schap, zeg ik dan maar vast iets vooruit: dat Jezus Christus in de wereld gekomen is om zondaren zalig te maken. "Ver­vloekt is een iegelijk", betaald moet er worden, maar nu, in Jezus Christus is de prijs betaald, die vloek waar hier over gesproken is, in Zijn lichaam, in Zijn ziel. Chris­tus Jezus heeft het gedra­gen, Hij heeft de vloek wegge­dragen, voor onder de vloek gebogen zielen.

Laat ik u voor één ding waarschuwen, wanneer het ernst geworden is in het leven, wanneer u de zonde enigszins heeft leren kennen, laat ik u mogen waar­schu­wen: wij zelf zullen nooit kunnen betalen. Och, mocht de Heere er ons voor bewaren dat we een zaligheid, een gerechtigheid zouden zoeken, waar het niet te vinden is. Dat we zouden gaan vragen: "Heb geduld Heere, en ik zal U alles beta­len". Er is maar één weg tot de zalig­heid, in een Ander. In Hem Die de vloek gedragen heeft, Die alles geboet heeft in Zijn lichaam en in Zijn ziel.

Moge de Geest u grondig onderwijzen in uw verdoeme­lijk­heid. Opdat de Geest u ook mag onderwijzen in de eeuwige zaligheid, in Jezus Christus. Dat nu alles wat er te boeten was, geboet is door die Middelaar Gods en der mensen. Dat onze voeten die snel zijn om bloed te ver­gieten, vastge­nageld zijn aan het kruis. Dat onze handen die zoveel kwaad bedreven hebben vastgenageld zijn aan het kruis.

Ons hoofd, waar zoveel zonde in bedacht is, waar zoveel vijandschap in leven kan, geboet met een doornenkroon. Dat kostelijke hart van Jezus Christus, een volkomen verzoening voor ons verkeerde hart, juìst voor ons verkeerde hart: "Want uit het hart komen voort boze bedenkingen, doodslagen, over­spelen, hoererijen, dieve­rijen, valse getuigenissen, lasteringen" (Matt.­15:19). Het hart van de Heere Jezus werd doorsto­ken met een speer, en er kwam bloed en water uit. Moge de Heili­ge Geest u grondig onderwijs schen­ken in de diepte van onze val, in onze doemwaar­digheid. Maar mogen we ook maar onderwezen worden in het heil dat er is in Christus Jezus. Die zo'n zalig­heid verworven heeft, dat Hij kan bedélen, Hij kan uitdelen, Hij kan geven, Hij kan verge­ven.

Laat ons dan mogen zingen:

 

        Loof Hem, die u, al wat gij hebt misdreven,

        Hoeveel het zij, genadig wil vergeven;

 

Och mocht u er iets van kennen, geliefde gemeente.

 

        Uw krankheên kent en liefde­rijk geneest;

        Die van 't ver­derf uw leven wil verschonen,

        Met goed­heid en barm­har­tigheên u kronen;

        Die in den nood uw redder is ge­weest (Ps.103:2).

 

Zalig, wie Christus heeft tot zijn borg, die heeft ook in dit tijdelijk leven een vaste toevlucht, een vaste bron van vertroos­ting. Wie van de eeuwige straf is ontheven, die is ook van de tijdelijke straf onthe­ven. Wanneer God het hei­ligt zijn het beproe­vingen, dan zijn het geen straf­fen meer van Gods hand, maar  heiligingen ten eeuwi­gen leven. Zalig dat volk dat er iets van kent. En staan we er buiten, we mochten de hemel wel bestor­men, dat God Zich verwaardigen zal om ook in onze schul­dige levens, Zijn Zoon te openbaren, in Zijn vrij­makende kracht, in Zijn vergevende kracht en in Zijn heiligende kracht. AMEN.