ZONDAG 5, 6
Vraag en antwoord 15, 16 en 17
Psalm 25 : 10
Psalm 68 : 7
Psalm 40 : 3,4
Psalm 40 : 8
Psalm 89 : 7
Filippensen 2
Onze tekstwoorden, grondslag voor ons catechismusonderwijs, vindt u in Filippensen 2 : 5 - 9
Want dat gevoelen zij in u, hetwelk ook in Christus Jezus was;
Die in de gestaltenis Gods zijnde, geen roof geacht heeft Gode even gelijk te zijn;
Maar heeft Zichzelven vernietigd, de gestaltenis eens dienstknechts aangenomen hebbende, en is den mensen gelijk geworden;
En in gedaante gevonden als een mens, heeft Hij Zichzelven vernederd, gehoorzaam geworden zijnde tot den dood, ja, den dood des kruises.
Daarom heeft Hem ook God uitermate verhoogd, en heeft Hem een Naam gegeven, welke boven allen naam is.
Catechismus zondag 5, vraag 15 en zondag 6, vraag 16 en 17 met de antwoorden
15. Vr. Wat moeten wij dan voor een Middelaar en Verlosser zoeken?
Antw. Zulk een, Die een waarachtig en rechtvaardig mens is, en nochtans ook sterker dan alle schepselen, dat is, Die ook tegelijk waarachtig God is.
16. Vr. Waarom moet Hij een waarachtig en rechtvaardig mens zijn?
Antw. Omdat de rechtvaardigheid Gods vorderde, dat de menselijke natuur, die gezondigd had, voor de zonde betaalde; en dat een mens, zelf een zondaar zijnde, niet kon voor anderen betalen.
17. Vr. Waarom moet Hij tegelijk waarachtig God zijn?
Antw. Opdat Hij, uit kracht Zijner Godheid, den last van den toorn Gods aan Zijn mensheid zou kunnen dragen, en ons de gerechtigheid en het leven zou kunnen verwerven en wedergeven.
Geliefde gemeente, het zal u duidelijk zijn dat deze drie vragen met hun antwoorden handelen over de twee naturen van de Middelaar. Dat Hij namelijk God was en God bleef en dat Hij mens geworden is uit de maagd Maria.
Misschien weet u het nog wel, vroeger van de catechisatie, dat we dan leerden waarin de Middelaar gekend moest worden. U vindt die zaken ook terug in de catechismus. De Middelaar moet gekend worden in Zijn naturen, in Zijn namen, in Zijn staten, in Zijn ambten en in Zijn weldaden. Ik wil vooruit zeggen dat het niet alleen maar kennis is, alsof het alleen maar voor ons verstand van nut zou zijn dat we de Middelaar leren kennen in Zijn staten, in Zijn namen, in Zijn ambten, in Zijn weldaden, en in Zijn naturen.
Maar het is zo nodig tot onze zaligheid, dat we iets zouden leren van dat grote wonder: God en Mens - Mens en toch God. Zo is dan vanavond aan de beurt: de twee naturen van Christus, Hij is God en Mens. Dat begint met de vraag: Wat moeten wij dan voor een Middelaar en Verlosser zoeken?
Tot nog toe was er in de catechismus gesproken over een middel. Is er nog enig middel? Het gaat nu over een Middelaar. Dat is wel zalig, want Luther heeft eens opgemerkt: als er een middel was in deze wereld om zalig te worden, dan zou het natuurlijk alleen voor de rijken zijn, net als alle dingen. Maar nu is er een Middelaar voor de armen, zegt Luther.
Wat moeten we dan voor een Middelaar zoeken? U voelt wel, de zoekende ziel uit vraag 15 is uitziende geworden, niet meer naar een middel, maar naar een Persoon. Wat moeten wij dan voor een Middelaar en Verlosser zoeken? De ziel, die onderwezen wordt door de Heilige Geest, wordt onderwezen in de diepte. Het is ook nodig voor ons zieleleven dat er meer diepgang dan breedte zit in onze bekering. Diepgang! Dat merk je zo fijntjes op, in vraag 15 al. Wat moeten wij dan voor een Middelaar en Verlosser zoeken? Die ziel in nood, waar het ernst geworden is, die wordt ook verdiept in zijn vragen, in zijn zoeken. Zocht hij eerst nog een middel, nu zoekt hij een Middelaar. Misschien is het u óók opgevallen, dat er nòg een woord bij staat: dat er in vraag 15 gevraagd wordt, niet alleen naar een Middelaar, maar ook naar een Verlosser. Daarin vinden we zo fijntjes getekend, dat er een voortgang is in onze ellendekennis.
Wanneer we weten dat er geen middel is, maar een Middelaar, dan wordt de nood en de behoefte van onze ziel ook zo verdiept, dat we er iets van leren, niet alleen een Middelaar, maar ook een Verlosser nodig te hebben. Iemand, die ons verlossen, losmaken zal van de huiveringwekkende werkelijkheid, waaraan we gebonden zijn, de werkelijkheid van Adam, de werkelijkheid van de zonde, de werkelijkheid van de straf: "Ten dage als gij van die boom eet, zult gij den dood sterven" (Gen.2:17).
Een Verlosser, om losgemaakt te worden uit die huiveringwekkende rampzaligheid. Losgemaakt te worden van de drievoudige dood: de natuurlijke dood, de geestelijke dood en de eeuwige dood.
Er wordt al zo heerlijk gesproken over een Middelaar en Verlosser. Die noodzaak is, om het zo eens te zeggen, in de ziel duidelijk geworden. Ik heb een Middelaar nodig, ik heb ook een Verlosser nodig. Het is heel opmerkelijk dat in deze vragen en antwoorden niet direct de naam genoemd wordt van de Middelaar, niet direct de naam genoemd wordt van de Verlosser, maar wat er nodig is aan te treffen in die Middelaar en in die Verlosser.
Dan is er nog iets opvallends in deze vraag. Dat hier staat: Wat moeten wij dan voor een Middelaar en Verlosser zoeken? Dat wil dus ècht zeggen, dat het werkelijk ernst wordt in onze levens. Dat de zaak van schuld geen praatschuld meer is, dat de zaak van ons gevallen zijn, geen praatgevallenheid meer is. Dat we dan ook verlost worden van onze valse lijdelijkheid en dat we inderdaad gaan zoeken!
Wat moeten we dan voor een Middelaar en Verlosser zoeken? Dan wordt er werkelijk een zoeken en een vragen in onze harten geboren naar die Middelaar, naar die Verlosser. Wanneer het werkelijk persoonlijk wordt - onze verworpenheid in onszelf - dan zal dat in onze levens een naarstigheid bewerken om een Middelaar, een Verlosser te gaan zoeken voor onze ziel.
Ik moet hier denken aan de discipelen. Ze waren onder de bediening geweest van Johannes de Doper, onder de ontdekkende prediking van Johannes de Doper. Ze waren bearbeid met: "Gij adderengebroedsels! ook is alrede de bijl aan den wortel der bomen gelegd" (Matt.3:7,10). Ze waren reeds bearbeid, dat Hij kwam: "Wiens wan in Zijn hand is, en Hij zal Zijn dorsvloer doorzuiveren" (Matt.3:12).
Wat had dat een heerlijke naarstigheid gewerkt in de discipelen. Toen was er een dag gekomen dat de prediking van Johannes de Doper was geweest: "Zie het Lam Gods, Dat de zonde der wereld wegneemt!" (Joh.1:29). Dan komt er naarstigheid in onze levens. Het gaat om de actualiteit van de schuldbeleving. Dan wordt er ook een zoeken geboren naar een Middelaar, naar een Verlosser. Ik zal er niet te veel van zeggen, laat ik dit mogen zeggen, wat we van Augustinus lezen: Augustinus ging eens ziften, in de Schriften, of hij iets van Jezus vond. Waar een zoeken is in ons leven, daar is ook een naarstig zoeken in de Schrift. Wat de catechismus leert, dat vinden we in de Schrift. De Schrift is de grondslag van de catechismus.
Wat moeten wij dan voor een Middelaar en Verlosser zoeken? Zulk een, Die een waarachtig en rechtvaardig mens is, en Die ook waarachtig God is. Drie dingen dus. Een Die waarachtig en rechtvaardig mens is, en nochtans ook sterker dan alle schepselen, dat is, Die ook waarachtig God is. Daar gaat het er dus over dat de Middelaar waarachtig en rechtvaardig mens moet zijn en waarachtig God. Het zit eigenlijk al besloten in dat woordje Middelaar. Wanneer er werkelijk nood in onze levens komt om een Middelaar, dan zit het eigenlijk al in de zaak zelf. Als er een Middelaar moet zijn om tussen een mens en God in te staan, och wat moet het dan niet een wondere Middelaar zijn. Tussen twee mensen kan een mens middelaar zijn. Een Middelaar tussen God en God, met eerbied gesproken, zou God kunnen zijn. Maar nu, een Middelaar tussen God en mijn ziel, tussen een mens en God.
Je leest dat als zo'n diepe klacht in het boek Job, wanneer het ook gaat over zaken van gerechtigheid en van rechtvaardigheid, dat Job tegen zijn vrienden zegt: (zijn vrienden, die middelaar zouden kunnen zijn tussen mensen), "Want Hij is niet een man, als ik, dien ik antwoorden zou, zo wij te zamen in het gericht kwamen. Er is geen scheidsman tussen ons, die zijn hand op ons beiden leggen mocht" (Job 9:32-33). Iemand die waardig geacht wordt, om zijn hand op onze schouders te leggen, dàt is een middelaar, die brengt de verbinding tot stand.
U begrijpt het toch wel, dat het een mens moet zijn, om Middelaar voor een mens te zijn. Dat een ander de mens nooit kan vertegenwoordigen bij God, dan een mens, dan een waarachtig mens. U begrijpt toch wel, dat God genoegen wil nemen met een Middelaar die mens is, maar dat het er dan ook op aan zal komen dat het een waarachtig mens is. Want Hij zal niet alleen Middelaar moeten zijn, maar ook Verlosser. Het Middelaar zijn van de Heere Jezus Christus zal niet alleen zijn: spreken over de zaak, zoals het hier op aarde allemaal maar praten, praten, praten is. Een Middelaar Die tussen zal treden, tussen een zondaar en God, Die ook Verlosser zal zijn, zal ook waarachtig mens moeten zijn. Niet alleen om te spreken, maar om verzoening aan te brengen.
Ik lees van dat wonder in Filippensen: "Maar Hij heeft Zichzelven vernietigd, de gestaltenis eens dienstknechts aangenomen hebbende, en is den mensen gelijk geworden; En in gedaante gevonden als een mens, heeft Hij Zichzelven vernederd, gehoorzaam geworden zijnde tot den dood, ja, den dood des kruises".
Middelaar, tevens Verlosser. Niet een Middelaar, Die om zal zien naar iemand, die de schuld zal boeten, die de schuld zal verzoenen. Maar een Middelaar, Die Zelf ook Borg zal zijn, Die Zelf ook Verlosser zal zijn. Die ook waarachtig mens zal zijn.
Weet u waarom het gaat? Ik had eigenlijk vanavond de belijdenis van Athanasius met u willen belijden. Die kostelijke belijdenis van Athanasius, waarin het zo prachtig beschreven is, zo onnavolgbaar, dat het gaat om een Middelaar en Borg, Die geen schijnmens was, maar die waarachtig mens was. Die waarachtig vlees had, een waarachtige ziel en een waarachtige geest, Mens onder de mensen.
Het is niet voor niets dat er in de twaalf Artikelen twee namen genoemd worden. De naam van Pontius Pilatus en de naam van de maagd Maria. Waarom worden zij genoemd, die twee namen? Dat hangt met elkaar samen en dat hangt ook met deze catechismus samen. Het gaat erom dat Jezus Christus wezenlijk mens was, uit de maagd Maria. De naam van Pontius Pilatus wordt genoemd, zodat we zullen weten dat het lijden van de Heere Jezus Christus ook wezenlijk lijden is geweest.
Als we heel eerlijk zijn, ik kom dat nog weleens bij de catechisanten tegen wanneer we spreken over het lijden van de Heere Jezus, dan vleien we ons ermee, alsof Hij niet een echte mens was, alsof het voor Hem niet zo erg was. Sommige catechisanten brengen dat ook weleens onder woorden, dan zeggen ze: 'ja, dominee, maar Hij was toch ook God!' Mis, het gaat er juist om dat Jezus Christus Middelaar en Verlosser geworden is, dat Hij juist het vlees heeft aangenomen uit de maagd Maria, opdat de nagelen van het kruis, gemeente, ook wèrkelijk door Zijn handen geslagen zouden worden. Opdat die nagelen wèrkelijk door voeten geslagen zouden worden. Opdat het wèrkelijk een hoofd zou zijn, dat met doornen is gekroond. Ook een waarachtig menselijk hart, dat doorboord is met een speer.
Kijk, wat onze kinderen soms zo belijden, dat is alle eeuwen eigenlijk een ketterij geweest in de Kerk. Alsof het lijden van de Heere Jezus Christus toch eigenlijk maar, min of meer, een heilig toneelspel was. U moet zich niet ergeren dat ik dat zo maar zeg, want als we het dan werkelijk geloven, waar zijn dan onze tranen in de lijdenstijd? Wat moeten we onszelf niet veroordelen: o God, wat zijn we bikkelhard geworden tegenover het lijden van de Heere Jezus Christus! Waar zijn ónze tranen als we lezen van de Hof van Gethsémané? Dat ook de Mens Jezus, laat ik het zo eens mogen zeggen, de Zoon van Maria, gezweten heeft: "En Zijn zweet werd gelijk grote droppelen bloeds, die op de aarde afliepen" (Luk.22:44). Waarvan? Van angst en van verbaasdheid!
De catechismus wil vanavond ook de aandacht hierop vestigen, ik meen het u met Kerstfeest gezegd te hebben, dat de Heere Jezus niet uit de hemel is neergedaald naar Zijn menselijke natuur, maar dat Hij voortgekomen is, in alle realiteit, uit de moederschoot van Maria. Dat het gaat om de realiteit van het lijden, als wij lezen: "En zij baarde haar eerstgeboren Zoon, en wond Hem in doeken" (Luk.2:7). Het gaat om het ontzaglijke wonder: "Het Woord is vlees geworden" (Joh.1:14). En geldt het nu voor het mènselijke vlees, dat het woord vlees betekent de zonde, zo betekent het voor Jezus Christus niet de zonde, maar wel de zwakheid, de plaats waar de zonden verzoend zullen worden in het lijden. Het Woord is vlees geworden in het lijden.
Het Woord is vlees geworden betekent: dat het werkelijk vlees geworden is om vastgenageld en doorstoken te worden. Waarachtig mens. Zodat we lezen in Hebreën: "Dat Hij in alles den broederen moest gelijk worden" (Hebr.2:17). Dan is Jezus, o wat een zalig wonder, zó mens geworden, dat als ze daar met zijn twaalven stonden, Jezus met Zijn discipelen, dat er gevraagd moest worden door de Grieken: wijs ons Hem eens aan. Wie is het? Wie is de Meester? Zo is Hij Mens geworden, de broederen in alles gelijk, uitgenomen de zonde.
O gemeente, dan heeft Jezus niet minder geleden, maar dan heeft Jezus des te méér geleden. Zoveel te meer als Zijn ziel hoger stond dan de onze. Dat Hij geen zonde gedaan heeft, geen bedrog in Zijn mond geweest is. Die Zichzelven vernietigd heeft, staat er in ons tekstgedeelte. Die Zichzelven vernietigd heeft, dat is dat je jezelf er waarachtig voor over hebt, om een niet te worden, om een nul te worden. Die Zichzelven vernietigd heeft, de gestaltenis eens dienstknechts aangenomen hebbende, en is den mensen gelijk geworden. En is in gedaante gevonden als een mens, de broederen in alles gelijk geworden, uitgenomen de zonden.
Die Zichzelven vernietigd heeft. Als een hoogstaand mens veroordeeld wordt, in de schuld gaat, in de fout gaat. Als een hoogstaand mens in de gevangenis komt (daar is dit beeld aan ontleend) dan wordt zo'n mens tot niet gemaakt, vernietigd. Dan moeten we alles afgeven wat ons persoonlijk eigendom is, tot het laatste toe. Zo ging het vroeger. Als je in de gevangenis kwam, moest je alles afgeven wat maar af te geven was. Alles moest je afleggen, je papieren, je geld, je meest persoonlijke bezittingen, zelfs je broekriem en je schoenveters moest je afgeven. En wat bleef er dan over? Een zeer vernéderd mens. Dat wordt hier bedoeld. Jezus, Die het geen roof behoefde te achten Gode evengelijk te zijn, in de gestaltenis Gods zijnde, heeft Zichzelven vernietigd!
Waarachtig Mens geworden, maar ook rechtvaardig Mens. Want een mens, zèlf een zondaar zijnde, zou nooit onze Middelaar kunnen zijn. Die zou door de hoge, rechtvaardige, heilige God, toch immers niet verdragen worden, om Middelaar te zijn voor een zondaar.
Een rechtvaardig Mens, dat wil zeggen: afgescheiden van de zondaren. Onbesmet en onbevlekt. Wat valt er hier ook een heerlijk licht op de geboorte van de Heere Jezus, Die ontvangen is van de Heilige Geest, geboren uit de maagd Maria. Zodat Hij inderdaad die ene Rechtvaardige, die ene onbesmette Mens was, die niet besmet was met de erfschuld, de erfsmet van Adam. Zoals de vorige catechismus het al zei: een mens, zelf een zondaar zijnde, kan toch immers niet voor een ander betalen. Kan toch immers ù niet verlossen, mìj niet verlossen. Een mens, zelf een zondaar zijnde, kan toch immers voor u en voor mij niet voor Gods aangezicht verschijnen.
Wat is het dan een heerlijke zaak, dat er nochtans Eén geweest is in deze wereld, een wezenlijke Mens, geboren uit de maagd Maria, Die geleden heeft, een wezenlijk lijden onder Pontius Pilatus. Niet om de eigen zonde, maar als het Lam Gods, Dat de zonde der wereld wegneemt. En zo is deze Mens, Jezus Christus, het vleesgeworden Woord, een eeuwige oorzaak onzer zaligheid geworden.
We lezen dat zo kostelijk in de Hebreënbrief. "Die, hoewel Hij de Zoon was, nochtans gehoorzaamheid geleerd heeft, uit hetgeen Hij heeft geleden. En geheiligd zijnde, is Hij allen, die Hem gehoorzaam zijn, een oorzaak der eeuwige zaligheid geworden" (Hebr.5:8-9). Wat een heerlijke zaak, dat er een nieuw begin geweest is op deze wereld. Dat er uit die duizenden bij duizenden, die uit Adam zijn voortgekomen onder hetzelfde ongeluk en in hetzelfde ongeluk Eén is geweest, Die gehoorzaamheid geleerd heeft uit hetgeen Hij geleden heeft. En dat Hij geworden is een oorzaak der eeuwige zaligheid: Verlosser en Middelaar.
Het wonder van: "Ziet, een maagd zal zwanger worden en zij zal een Zoon baren" (Jes.7:14). "En men noemt Zijn naam Wonderlijk, Raad, Sterke God, Vader der eeuwigheid, Vredevorst" (Jes.9:5). God en Mens, wat een wonder. Bach speelt:
Als ik dat wonder vatten wil,
staat mijn verstand met eerbied stil.
Een waarachtig en rechtvaardig mens, maar ook waarachtig God, zegt de catechismus. Ja dat is waar. Om met mij te spreken is een mens nodig, maar om met God te spreken, dat is van zo'n hoog niveau, daar is God Zelf voor nodig. Om ten opzichte van God de Vader, de Rechtvaardige Vader, de Heilige Vader, van gelijke waardigheid te zijn, moest die Middelaar ook God zijn.
Waarom moet Hij tegelijk waarachtig God zijn? Laat ons de catechismus volgen: opdat Hij uit kracht Zijner Godheid, den last van den toorn Gods aan Zijn mensheid zou kunnen dragen en ons de gerechtigheid en het leven zou kunnen verwerven en wedergeven.
Was Hij alleen mens geweest, Hij had geen Middelaar voor een zondaar bij God kunnen zijn. Want Middelaar dat veronderstelt ook een gelijkwaardigheid. Hij moest ook God zijn, opdat Hij uit kracht Zijner Godheid de last van de toorn Gods aan Zijne mensheid dragen kon. Opdat er ondersteuning zou zijn. Dat is iets heel anders, als zou het lijden niet echt geweest zijn, als zou de pijn niet echt geweest zijn, als zou de smart niet echt geweest zijn. Het is zo echt geweest: de pijn, de smart, de smaad en de hoon. Ja, het was niet het lijden van een enkelvoudige zondaar, het was toch immers het lijden dat de Heere Jezus getorst heeft: duizendvoudig, miljoenvoudig. Opdat Hij uit kracht Zijner Godheid, den last van den toorn Gods aan Zijne mensheid dragen kon.
Alleen de mens Jezus heeft ons niet zalig gemaakt. Zie dan ook, dat we dus nooit kunnen zeggen, dat de Godheid van Christus geleden heeft. Maar houdt het goed uit elkaar: niet de Godheid heeft geleden, maar de Godheid heeft de mensheid ondersteund, opdat de mensheid ten volle zou dragen de last van de toorn Gods tegen de zonde. Wat een zaak, gemeente, een Mens, zoals de vorige catechismus afdeling het zei, nochtans sterker dan de mensen, ja, ook God!
Waarom moest Hij nog meer God zijn? Opdat Hij uit zou roepen: "Het is volbracht". En dat betekende heel wat meer dan: het is afgelopen. Toen de Heere Jezus Christus uitgeroepen heeft: "Het is volbracht". Toen betekende dat heilsbevindelijk: en nu ga ik Mijn gerechtigheid uitdelen aan arme zondaren. Wat ik nu verdiend heb, ga Ik weggeven aan Adamskinderen. Waarom moest Hij nog meer God zijn? Om den last van den toorn Gods, aan Zijn mensheid te kunnen dragen, en ons de gerechtigheid en het leven te verwerven en weder te geven.
Een Duitse professor heeft het zo heel kort en ook zo schoon gezegd. Waarom moest Hij ook God zijn? Dan zegt Rahmbach: 'Hij moest God zijn vanwege de oneindige geldigheid van Zijn offer'. En dat is het, geliefde gemeente! Dat Hij niet alleen mens was, maar dat Hij ook God was, dat heeft zo'n geldigheid, zo'n eeuwige geldigheid aan dat offer gegeven. Dat betekent: kom dan vermoeide, kom dan, gij die naar gerechtigheid dorst, kom dan, gij die naar zaligheid dorst. Laten zij dan tot Christus Jezus komen, die een Middelaar en Verlosser zoeken.
De waardij van Zijn offer is zo groot. De godzalige Erskines hebben gezegd, dat het offer van Jezus Christus naar Zijn waardij genoeg is om duizenden werelden te zaligen. Zo groot is de waardij van dat offer van Jezus Christus! Zo'n geldigheid is er in het bloed van Jezus Christus Gods Zoon, dat reinigt van alle zonden. Daar is de Kerk van het Oude Testament op zalig geworden. De Kerk van het Nieuwe Testament is al tweeduizend jaar bezig. Ja hoor, het gebeurt nog, Gods werk gaat nog steeds door.
En ook in deze wereld wordt het bloed van Jezus Christus, Goddank, nog benodigd door het geloof. Al tweeduizend jaar zijn er arme zondaren bij Jezus Christus gekomen, om een druppel van dat kostelijke bloed, om van alle vuile zonden en wanbedrijven verlost te worden. En het heeft gewerkt! Duizenden bij duizenden! Ook de schare die niemand tellen kan, uit alle geslachten, natiën en volkeren zijn door het geloof bij Jezus terechtgekomen met hun zondige leven. En ze hebben het ervaren: al waren alle zonden van Adams nakroost saamgebonden, dat kostelijke bloed wast alle zonden uit.
Nu zit er zo'n waardij in dat offer, geliefde gemeente, dat al zou de wereld nog tweehonderdduizend jaar bestaan en al zou die wereld zondaren, ontelbare zondaren voortbrengen. Wanneer die zondaren verwaardigd worden, om uit de ellende van hun ziel, uit de nood van hun leven, uit de verdoemelijkheid van hun toestand tot Jezus te gaan en tot dat bloed, dan zal het tot in der eeuwigheid niet gebeuren, ouderen en jongeren, dan zal het tot in der eeuwigheid niet gebeuren, dat er ooit een arme zondaar bij Jezus zal komen om dat kostelijke bloed te ontvangen tot rechtvaardigmaking, om iets van Zijn kostelijke Geest te ontvangen tot heiligmaking, dan zal het waarachtig niet gebeuren, dat ooit het bloed op zal zijn. Of dat de waardij op zal zijn, van de verdiensten van de Heere Jezus Christus als Verlosser, als Middelaar, als Borg, als Plaatsbekleder.
Wat een geweldige verantwoordelijkheid ligt er dan op ons. Wanneer we eenmaal voor onze hemelse Rechter zullen staan, wanneer we eenmaal voor Jezus Christus zullen staan, wat zal het dan veel uitmaken, wanneer er géén geloof in onze levens gevonden wordt. Dan zal ons leven onder de vloek liggen tot in der eeuwigheid. Dan zal dit woord gelden, dat Johannes neergeschreven heeft over het ongeloof: "Dat we God tot een leugenaar hebben gemaakt" (1 Joh.5:10). O arme zondaars in ons midden, leer maar bukken, leer maar buigen onder dat bloed van Jezus Christus Gods Zoon, dat reinigt van alle zonden.
En och, wees toch niet tevreden, gemeente, wees toch niet tevreden tot je voelt dat het werkt, door het geloof. Dat we gevoelig geloof hebben en een gelovig gevoel. Dat we het werkelijk ondergaan, dat het bloed van Jezus Christus, door de Heilige Geest in het geloof, toegepast wordt in ons arme zondaarsbestaan, in onze harten en in onze levens. Dat we dezelfde gewaarwording hebben zoals de bloedvloeiende vrouw had, dat het geloof het deed, dat Christus Jezus het deed, dat het werkte! Dat het bloed van Jezus Christus Gods Zoon metterdaad reinigt van alle zonden!
Het gaat om een Middelaar, het gaat ook om een Verlosser. Dat God metterdaad verlost, zij die gebonden zitten in de zonde, in banden van de dood, in banden van de hel en in banden van de verdoemenis. Christus is ook Verlosser. En in dat bloed van Jezus Christus is vrijmakende kracht, ontknopende kracht, zodat je in Jezus Christus een gans nieuw schepsel wordt. Zodat je kunt zeggen: "Het oude is voorbijgegaan, ziet, het is alles nieuw geworden" (2 Kor.5:17). Zodat er maar één ding overblijft: ten eeuwigen dage te roemen in Jezus Christus, te roemen in de Vader, Die Hem in de wereld gezonden heeft, te roemen in de Heilige Geest, Die ze verwaardigd heeft, om dat bloed toe te passen aan een zondaarshart. AMEN.