Zondag 7. Vraag en antwoord 20

                                           ZONDAG 7

                                    Vraag en antwoord 20

 

        Psalm   122  : 1

        Psalm     95  : 2

        Psalm     26  : 1,2,8

        Psalm     36  : 3

        Psalm   118  : 14

        Johannes 1  : 1-18

 

Onze tekstwoorden, grondslag voor ons catechismus­onder­wijs, vindt u in Johannes 1 : 11 - 13

 

Hij is gekomen tot het Zijne, en de Zijnen hebben Hem niet aangeno­men.

Maar zovelen Hem aangenomen hebben, dien heeft Hij macht gege­ven kinderen Gods te worden, namelijk die in Zijn Naam geloven;

Welke niet uit den bloede, noch uit den wil des vleses, noch uit den wil des mans, maar uit God geboren zijn.

 

Aan de beurt van behandeling van onze catechismus is zon­dag 7 vraag en antwoord 20

 

20. Vr. Worden dan alle mensen wederom door Christus zalig, gelijk zij door Adam zijn verdoemd gewor­den?

Antw. Neen zij, maar alleen degenen, die Hem door een waar geloof worden ingelijfd en al Zijn welda­den aanne­men.

                                                                               

Geliefde gemeente, we zijn met zondag 7 aan een belangrijk gedeel­te van de catechismus toegekomen. Het is één gedeel­te, zondag 7 tot en met zondag 23. Zowel zondag 7 als zondag 23 zijn zeer bekende hoofdstukken. In zondag 7 gaat het erover wat het geloof, het op­rechte geloof dan wel is. Er wordt gesproken over: Chris­tus inge­lijfd worden en al Zijn weldaden aannemen. Het vervolg op zondag 7 zijn de twaalf Artikelen des geloofs die in de catechis­mus behan­deld worden. Dat wil dus zeggen dat de weldaden waar dit ant­woord over spreekt later behan­deld zullen worden. En niet alleen de weldaden, maar in de eerste plaats wel het Wezen Gods, Waaruit de weldaden voort­vloeien.

Waar dan als het ware in zondag 7 in eerste aanleg ge­spro­ken is over het geloof, zal dat in zondag 23 weer in al zijn rijkdom, laat ik het zo mogen zeggen, in al zijn rijp­heid aan de orde komen. Wan­neer de cate­chismus, ter plaatse, zal gaan vragen: Maar wat baat het u nu dat gij dit alles ge­looft? En zo is zondag 7 tot zondag 23 één ge­heel.

Vanavond zijn we dan toegekomen aan zondag 7. Nadat er gespro­ken is over de Middelaar en Verlosser. Nadat Zijn zalige naam genoemd is: Onze Heere Jezus Christus, Die ons van God geworden is tot wijsheid, rechtvaar­digheid, heiligmaking en tot een volkomen verlossing. Nadat ge­spro­ken is: Waaruit weet gij dat? Uit het heilig Evange­lie. Nu dan over: het geloof. Opdat ons weten niet zo maar een voor­werpelijk weten zal zijn, maar opdat ons weten een geloofs­we­ten, geloofskennis, zaligmakende ken­nis zal mogen zijn.

In zondag 7 gaat het vooral over het geloof en zeker in de volgende vraag, wanneer er gevraagd wordt, wat een op­recht ge­loof inhoudt, de oor­sprong van het geloof en of dat geloof er voor iedereen is. Of dat geloof alge­meen is, zoals ook de verdoemenis algemeen is in Adam. Of het geloof soms bijzon­der is, per­soonlijk, aller­­persoon­lijkst is. Iets wat we stuk voor stuk moeten ont­van­gen, wat de Heilige Geest moet werken in onze harten.

Zondag 7 is een heel belangrijke zondag, over het geloof waarmee de gelovige geloven màg. Eerst wordt het geloof behandeld, voordat straks in twaalf Artikelen behandeld zal worden, wát dat geloof dan wel geloven mag: de drieënige God, de Vader, de Zoon en de Heilige Geest en de weldaden die daaruit voortvloeien.

Maar u begrijpt al, vóór alle dingen is het nodig, dat we een recht zicht krijgen op wat het geloof is, wat de oorsprong is en of het voor iedereen is. Onze cate­chismus spreekt over: ingelijfd worden.

De hoofdvraag, geliefde gemeente, is een zeer belangrij­ke vraag, ook voor ons allen persoon­lijk, of we er in staan of dat we er buiten staan. Een zaak van zelfon­der­zoek. De vraag namelijk: wie worden er zalig? Het antwoord kan al vooraf gegeven worden: zij die in Chris­tus ingelijfd zijn. De vraag is een logi­sche vraag: Worden dan alle mensen wederom door Christus zalig, gelijk zij door Adam zijn verdoemd geworden? Het is een heel belang­rijke vraag want dat woordje allen is eigen­lijk al 6 zondagen aan de orde geweest. Dat we allen in Adam gevallen zijn, dat we allen diep ongeluk­kig geworden zijn in Adam, dat we allen verdoemelijk zijn voor God. Om het met een bijbel­woord te zeggen: "Zij hebben allen gezon­digd, en derven de heerlijk­heid Gods" (Rom.3:23). Wat zal menig­een nu hopen dat we ook maar állen automatisch zalig zullen worden in de tweede Adam, gelij­kerwijs wij in de eerste Adam ràmpzalig zijn gewor­den. Het is ten diepste de vraag, niet naar de algeme­ne verzoe­ning, maar naar de alver­zoening.

Worden dan alle mensen wederom door Christus zalig, gelijk zij door Adam zijn verdoemd geworden? Iedere ketter heeft zijn letter, wat is er veel misbruik ge­maakt van bepaalde teksten in Gods Woord. Onze tekst van­avond laat er zijn licht over schijnen, over de komst van de Heere Jezus Chris­tus als de tweede Adam, in deze wereld. "Hij is gekomen tot het Zijne, en de Zijnen hebben Hem niet aangenomen. Maar zovelen Hem aangenomen hebben, dien heeft Hij macht gege­ven kinderen Gods te worden, namelijk die in Zijn Naam geloven; Welke niet uit den bloede, noch uit den wil des vleses, noch uit den wil des mans, maar uit God geboren zijn" (Joh.1:11-13).

Wel gemeen­te, wat is de Schrift eigenlijk duidelijk, dat alleen zìj zullen zalig worden, die zich van ganser harte beke­ren. Met andere woorden gezegd: zij, die gelo­ven zullen in de Naam van de Heere Christus. Zoals de Heere Jezus het Zelf leert aan Nicodémus in dat koste­lijke hoofd­stuk over de wedergeboorte: "Gelijker­wijs Mozes de slang in de woestijn ver­hoogd heeft, alzo moet de Zoon des mensen verhoogd worden; (als een per­soonlij­ke Zalig­maker) Opdat een iegelijk, die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe" (Joh.3:14-15).

Worden dan alle mensen wederom door Christus zalig, gelijk zij door Adam zijn verdoemd geworden? Het is de werkelijk­heid, wanneer de catechismus zegt: neen zij, maar alleen degenen, die Christus door een oprecht geloof worden inge­lijfd en al Zijn welda­den aannemen. In deze catechismus wordt gewaarschuwd dat het geloof, het zalig­worden een zeer persoonlijke zaak is, die zich afsplitst op geloof of ongeloof. Dat dezelfde boodschap van Jezus Chris­tus, Die in de wereld geko­men is, die boodschap die in zich­zelf zo zalig en goed is, voor het ongeloof een reuke des doods ten dode is, maar voor het geloof, voor het armezondaarsgeloof: een reuke des levens ten leven. Dezelfde boodschap van Jezus Christus en Dien ge­kruisigd is voor het intellect een dwaas­heid, voor de algemene gods­dienst een erger­nis, maar voor hen die geloven, beide de kracht Gods en de wijs­heid Gods.

De Schrift en de catechismus leren het nergens dat er een algemene verzoe­ning zou zijn. Christus heeft alleen vol­daan voor de uitver­korenen, en dat mòet zo gezegd worden gemeente. De oor­sprong van onze zalig­heid moet aangewezen worden in de verkiezende liefde des Vaders, geheel buiten ons en in de inlijving in Chris­tus, geheel buiten ons. Het geloof is een geschonken zaak, die God in ons werkt door de Heilige Geest.

Als het dan gaat over het ingelijfd worden in Jezus Chris­tus, dan moet ik zeggen dat Chris­tus niet voor een onbepaald aantal mensen heeft geleden, maar alleen voor de Zijnen. Daar zit zo'n zalige troost in: nie­mand zal ze uit Zijn hand rukken. Die in het Vader­hart gegrift zijn, zullen niet uit de hand Zijns Zoons gerukt worden. Ik wil er een tekst bij noemen, een tedere tekst, omdat zij behoort tot het tederste gebed van de Heere Jezus Christus, tot het hogepriester­lijk gebed. Ik hoop dat u door­voelt wat ik daarmee bedoel te zeg­gen: het hoge­priester­lijk gebed, van die Hoge­priester, Die God was en mens is geworden. Die enige Hoge­priester, Die werke­lijk de zalig­heid niet alleen heeft uitge­beeld, maar ook heeft aange­bracht in zijn volle werke­lijkheid. Die Hoge­pries­ter, Die heeft gebeden: "Vader, Ik bid niet voor de we­reld, maar Ik bid voor degenen die Gij Mij gegeven hebt" (Joh.17:9).

Als we dan vanavond spreken over het geloof, dan wil ik dat het duidelijk mag zijn. Het geloof komt voort uit de eeuwige gedachte des Vaders, als de enige weg waardoor we met Christus ver­enigd kùnnen worden en zùllen worden. Dat allerkostelijkste geloof waar geen weg nààst is. Dat allerkostelijkste geloof, dat zo eenvoudig is, dat er niet eenvoudiger te bedenken is in hemel en op aarde. Dat kostelijke geloof, dat ook zo buiten onszelf ligt, en buiten ons machtsbereik, vanwege onze geval­len­heid in Adam.

Van dat allerkostelijkste geloof wil ik u zeggen, dat het geen voor­waarde is, in de zin waarmee wij het woord 'voor­waarde' gebrui­ken, om zalig te worden. Het geloof is geen voor­waar­de voor de zalig­heid, maar een weldaad waar God Zijn uitver­korenen mee begif­tigt. De eerste weldaad nadat de aller­kostelijkste zaak, door de werking van de Heilige Geest, zich heeft vol­trokken in de le­vend­making van een zondaar.

In de wedergeboorte van een zondaar, als Chris­tus Zich in Zijn Persoon heeft verenigd met een arme zondaar, dàn schenkt Hij als eerste weldaad het geloof, waar we een volgende keer in de cate­chis­mus over hopen te spre­ken. Zo gaat het over dat geloof, dat God s­chenkt, dat God werkt door Zijn Heili­ge Geest. Het is alles of niets, binnen of buiten te zijn, van de Kerk te zijn of van de wereld te zijn, van geza­ligd te worden of ver­doemd te worden tot in der eeuwig­heid, geliefde ge­meente. Dat is de zaak van het geloof, dat de Heilige Geest werkt en dat nader uitge­werkt zal worden in de cate­chis­mus tot die koste­lijke zondag 23, de rijpheid van het geloof, het verze­kerde geloof, het geoefende en het onder­wezen geloof. Dat kostelijke geloof moge ons deel zijn! Want buiten dat geloof is er geen moge­lijk­heid om zalig te worden.

Worden dan alle mensen wederom door Christus zalig, gelijk zij door Adam zijn verdoemd geworden? Neen zij, maar alleen degenen die Hem door een oprecht geloof worden ingelijfd en al Zijn welda­den aannemen. Als er dan gesproken wordt over geloof, heb ik u gezegd dat er ook bij het geloof niets van een mens komt. Er staat dat woordje aannemen in deze catechis­mus, het aannemen van alle weldaden van onze gezegen­de Zalig­maker, de gezegen­de Zone Gods. Alle welda­den, niet alleen van de Zoon, maar ook de welda­den des Vaders, ook de weldaden van de Heilige Geest, de Per­soonsken­nis van de drie­nige God en alle weldaden die daaruit voort­vloeien voor dìt leven en voor het eeuwige leven.

Wanneer dat woordje aannemen gebruikt wordt, dan hoop ik dat het u duidelijk is, zonder dat ik er veel van hoef te zeggen, dat ook dat woordje aanne­men niet iets is dat wìj zouden bewerken. Het is niets anders dan een bede­laar die zijn hand niet hoeft te prijzen voor de gave die erin gewor­pen is. Het is de barmhartigheid van de Heere, Die Zijn geld in de holle hand van een bedelaar stopt. Of zoals Jesaja het zegt, zo kan het ook van het geloof gezegd worden. U hebt wel eens iemand hout zien zagen, en: "Zal een zaag pochen tegen dien, die ze trekt?" (Jes.10:15).

Zo is het met het geloof, en zo is het met het aannemen van álle weldaden Gods. Opdat alle roem zij uitgesloten, het is onver­diende zaligheid door de verwerving van Jezus Chris­tus. Maar even onver­diend en buitengezet moeten we worden in de toepassing, namelijk in het geloof, als alleen een gewrocht van de verkiezende liefde des Vaders, om zonda­ren zalig te maken. Betalende liefde van Jezus Christus om Zijn Borggerechtigheid te volbrengen. De toepas­sende liefde van de Heilige Geest, om aan een arme zondaar te schenken wat we niet kunnen missen, een kruimel­tje geloof.

Daar ligt meteen ook de waarschuwing voor vanavond gemeen­te, de ernstige waarschuwing: laat het geloof dan niet roemen in de gelovi­ge alsof het een eigen ge­wrocht is. Nochtans, wanneer we verloren zullen gaan in ons onge­loof, wat zal die eeuwigheid eeuwig lang duren, wat zal die duis­ternis eeuwig duister zijn, wat zal dat berouw een eeuwig berouw zijn, te laat, te laat! Als we dat kostelijke geloof zullen moeten missen dan zal in de eeuwig­heid dit woord ons noch­tans naklin­ken, wat Johan­nes zegt: "Die God niet gelooft, heeft Hem tot een leugenaar gemaakt, dewijl hij niet geloofd heeft de getuige­nis, die God getuigd heeft van Zijn Zoon" (1 Joh.­5:10).

 

Ik wil nog op een paar zaken ingaan gemeente: die Hem door een oprecht geloof worden ingelijfd. Wat is er nodig om ingelijfd te worden? Het beeld dat hier achter steekt is de olijfboom. Paulus spreekt ervan in de Romeinenbrief, hoofdstuk 11, dat we van nature een wilde olijfboom zijn, die niet te genieten vruch­ten voort­brengt, zodat we ingeënt moeten worden in Chris­tus. Het is anders dan het natuurlijke beeld, waar juist de goede tak op de stam wordt gezet. Het beeld van inlijven en inenten in de Schrift is precies andersom, zoals Paulus het gebruikt, dat een wilde olijfplant ingeënt wordt in de stam Jezus Christus.

Voor het verdere gemeente, zal ik trachten duidelijk te zijn om te verklaren wat inlijven is. Om inge­lijfd te worden zullen we eerst goed uitgelijfd moeten worden uit Adam. En om uitgelijfd te wor­den, moeten we werkelijk uitgesneden worden uit het mense­lijke geslacht dat aan Adam verbonden is. Zoals we van Adam afstam­men als een keten met veel schalmen, zo zal die ene schalm, ons persoon­lijke leven, uitgeknipt moeten worden uit die keten die ons aan Adam bindt. Anders gezegd: we zullen uitge­lijfd moeten wor­den, dat wil zeggen geampu­teerd, uitgesneden moeten worden uit het lichaam des doods, uit de eerste Adam, willen we ingelijfd worden in Jezus Christus.

Het gaat erom dat we daar volkomen passief in zijn. Dat we onszelf niet uit kunnen lijven uit Adam, maar dat de Heilige Geest dat werk gaat volvoeren, door het zwaard des Geestes te gaan hanteren in onze levens. O, ver­waar­dige ons de Heere om er onszelf voor over te hebben, voor dat twee­snijdend scherp zwaard van het Woord. Als ons één gebed past wanneer we tot God willen gaan, wanneer er een heilige jaloezie in ons leven gekomen is om van Christus te zijn, dan past ons wel dit gebed, tegen heug en meug en tegen ons vlees in: Heere hou me uit, lijf me uit, snij mij af van die bedorven Adam.

Dan is de inlijving, dat we met Christus verenigd wor­den. In de erva­ring van Gods kinderen lijkt het weleens of de weldaden vooraf gaan aan deze grote zaak, maar van Gods kant is de zaak zo, dat we eerst verenigd worden met Chris­tus, halle­lujah! Daaruit volgen de weldaden, zoals een bruid die getrouwd wordt door de hemelse Bruidegom, pas gemeen­schap van goederen krijgt door het huwelijk. Dan gaat het erom dat ingelijfd worden in Jezus Chris­tus gebeurt op de tijd der minne. Dat gebeurt op de tijd van God tevoren bepaald, wanneer een mens afgesneden is van zichzelf, meer dan hij mis­schien zèlf bekijken kan.

Wanneer hij van Godswege uitgesneden wordt, afge­sneden wordt uit Adam, zodat Jezus Christus Zich over zulk één ontfermt. Als God een arme zondaar vindt, dan vindt Hij een zondaar nooit anders dan jammerlijk en naakt, dan niks en een nul voor Zijn aangezicht.

Inge­lijfd, dat wil zeggen, dat we door Christus als een arme zondaar zodanig aan Zijn hart gedrukt worden, zodanig voor Zijn rekening genomen worden, dat al het Zijne het onze is. "Al het mijne is uwe" (Luk.15:­31), zegt de Schrift. Dan is er zo'n innige vereniging van Gods kant, dat Christus Jezus totaal en finaal onze Borg, onze Middelaar, onze Bruidegom wordt.

Dat wij Hem door een oprecht geloof worden ingelijfd, wil zeggen, dat er uit het grote werk van God een klein werkje in een arme zondaar opspruit. Een klein werkje mis­schien, soms een beetje krachtiger, soms nog meer krach­tig, namelijk het geloof. Als Chris­tus Zijn armen van ontfer­ming om ons uit­breidt, om dan ook verwaar­digd te worden de armen des geloofs om Christus Jezus heen te slaan.

Dan is het verdere leven een leven met Jezus Christus waarvan de apostel Paulus ge­tuigt: "Eén plant met Hem geworden". Dat moeten we maar meer en meer wor­den: "Eén plant met Hem te worden in de gelijk­making Zijns doods­", maar nu ook die zalige zaak: "Om nu ook één plant met Hem te zijn in de gelijkmaking Zijner opstan­ding" (Rom.­6:5).­

Neen zij, het geloof is niet algemeen, het is bijzon­der. Het is Chris­tus Jezus als het ware, Die het in Zijn liefdesomhelzing in ons hart brengt door de Heilige Geest.

Alleen degenen, die Hem door een oprecht geloof worden inge­lijfd en al Zijn weldaden aannemen. AMEN.