Zondag 13. Vraag en antwoord 34

                                         ZONDAG 13

                                    Vraag en antwoord 34

 

        Psalm    111 : 1

        Psalm    119 : 27

        Psalm    124 : 1,2,4

        Psalm      68 : 9

        Psalm    102 : 12

        Jesaja      49 : 14-26

 

Onze tekstwoorden, grondslag voor ons catechismusonder­wijs, vindt u in Jesaja 49 : 24 - 25

 

Zou ook een machtige de vangst ontnomen worden, of zou­den de gevangenen eens rechtvaardigen ontkomen?

Doch alzo zegt de HEERE: Ja, de gevangenen des machti­gen zullen hem ontnomen worden, en de vangst des tirans zal ontko­men; want met uw twisters zal Ik twisten, en uw kinde­ren zal Ik verlossen.

 

Onze catechismus, vanavond vraag en antwoord 34 van zondag 13

 

34. Vr. Waarom noemt gij Hem onzen Heere?

Antw. Omdat Hij ons met lichaam en ziel van al onze zon­den, niet met goud of met zilver, maar met Zijn dierbaar bloed gekocht, en van alle heer­schappij des duivels verlost heeft, en ons alzo Zich tot een eigendom gemaakt.

 

Geliefde gemeente, het gaat dus ook vanavond over de namen van de Zaligmaker, zoals wij ze vinden in de twaalf Artikelen des geloofs, waar wij belijden te gelo­ven in de Heere Jezus Christus.

Vanavond wordt er niet gevraagd: wat betekent de naam Heere, maar er wordt gevraagd: Waarom noemt gij Hem, heel persoon­lijk, onzen Heere? Dat is een bijzondere vraag. Dat is eigenlijk een vraag die we gesteld zouden kunnen hebben aan Thomas toen hij zei: "Mijn Heere en mijn God!" (Joh.20:28). Waarom? Laat ik eerst eens even mogen zeggen waar­door gij Hem, heel persoonlijk, onzen Heere noemt? Heel per­soonlijk dus. Waardoor? Door de Heili­ge Geest! "Want niemand kan zeggen, Jezus den Heere te zijn, dan door den Heiligen Geest" (1 Kor.12:3).

Het gaat om een gewel­dige naam van­avond: Waarom noemt gij Hem onzen Heere? Heere is een titel gemeente, maar het heeft niets te maken met onze menselijke titels, zoals heer of meneer. Dat is zo loos en zo voos als het maar zijn kan.

Onze ti­tels, dat betekent als je een beetje volwassen wordt dat je 'meneer' genoemd wordt en dan is het ge­bruikelijk als je een beetje gaat studeren dat men je 'weledelge­boren heer' noemt. Dat is alle­maal zo loos als wat. Wordt er iemand weledel gebo­ren? Zoals we geboren worden gemeente, zijn we alle­maal het­zelfde. In het sterven en in de begrafe­nissen is wel verschil, zodat je wel zou kunnen spreken van een weledel ­be­graven meneer, zoals de rijke man bij­voorbeeld in tegen­stelling tot de arme Lazarus.

Maar wanneer het in deze vraag gaat over die titel 'Heere', dan gaat het over iets wezenlijks waar we niet menselijk over moeten den­ken. Dat woordje Heere heeft metterdaad iets godde­lijks in zich. Want de God van het Oude Testament wordt toch ook Heere ge­noemd. En dat goddelijke gaat in het Nieuwe Testa­ment over in de titel Heere voor de Zoon van God.

Kort en goed, wat betekent Heere? Dit: het lijkt een beetje op het woordje koning. En toch is er onderscheid tussen het koningschap van de Heere Christus en het Heere zijn. Koning is de Heere Jezus geworden uit het huis Davids, want de konings­titel kunnen we erven. En zo is de Heere Jezus Christus ook metterdaad de koning uit het huis van David. Maar de titel Heere is iets heel anders, dat betekent dat je overwinnaar bent, dat je het niet cadeau hebt gekre­gen, maar dat je het geworden bent door zware verdienste.

Dat woord, ik ga vanavond geen taalkunde geven geliefde gemeen­te, maar dat heeft nog iets te maken met het woord Caesar en met de bijbelse naam Cores, de koning van Perzië. Dat woord betekent ten diepste: overwinnaar in deze wereld bij de gratie Gods. Koning mag dan een titel zijn die ietsje minder inhoudt, maar Heere bete­kent overwin­naar te zijn. En zo wordt Hij heerlijk getekend in Open­baring, de Heere Jezus Chris­tus als de Ruiter op het witte paard, "Die uitging over­winnende, en opdat Hij overwonne!" (O­pen­baring.6:2).

En wat zal die Heere Chris­tus dan gaan overwinnen? Ik hoor iemand zeggen: de Kerk! Ac­coord! Maar ik zeg van­avond: alles en ieder! Over­wint Hij niet in Zijn zalig­makende kracht, o goddeloze, sidder! Want dan bete­kent dat ook dat Hij Heere zal zijn, dat Hij zal over­winnen in het gericht over alle goddelo­zen. Dat het in vervul­ling zal gaan wat we gelezen hebben: "Zij zullen zich voor u buigen met het aangezicht ter aarde, en zij zullen het stof uwer voeten lekken" (Jes.49:23). Het zal in vervulling gaan wat we zingen in Psalm 110, dat Hij al Zijn vijanden zal maken tot een voetbank Zijner voeten.

U kent die beeldspraak misschien wel, dat komt nog van de Egypti­sche Toet-Anch-Amon, die een voetenbankje had, dat met ivoor was ingelegd. Die ingelegde figuren in dat voetenbankje van Toet-Anch-Amon waren symbolische voor­stellingen van de volkeren die hij had overwonnen. Maar dat zal levende werkelijkheid zijn, wanneer u zich niet bekeert!

Waarom noemt gij Hem onzen Heere? We gaan naar de posi­tieve betekenis toe, waarom de levende Kerk Hem 'Heere' noemt. Omdat Hij ons met lichaam en ziel van al onze zonden, niet met goud of met zilver, maar met Zijn dierbaar bloed gekocht, en van alle heer­schappij des duivels verlost heeft, en ons alzo Zich tot een eigen­dom ge­maakt. Daarin hoor je iets van zondag 1 door­klin­ken, dat ik het eigendom van onze Heere Jezus Chris­tus ben. Waarom noemt gij Hem onzen Heere? Het is een voorrecht, als ook òns de Heilige Geest geschonken is, zodat we Chris­tus de Heere noemen.

Het is misschien merkwaardig dat zondag 13 enigszins schijnt in te gaan op het lijden van de Heere Christus, terwijl dat straks heel breed behandeld zal worden bij het catechismusgedeelte dat handelt over het lijden van de Heere Christus. Waarom ook hier? Wel gemeente, om die titel duidelijk te maken. De catechismus laat zien wat de overwinning geweest is van deze Caesar, van deze Kuri­os. Hij, Die God en Mens was, Die gezalfd was en van God gezonden is om te over­winnen en opdat Hij over­won­!

Heel logisch wordt hier in zondag 13 het lijden van Christus gete­kend als een geweldige strijd, waarin Hij een over­winning op de duivel en zijn ganse rijk behaald heeft.

Waarom noemt gij Hem onzen Heere? Omdat Hij ons met li­chaam en ziel van al onze zonden, niet met goud of met zilver, maar met Zijn dierbaar bloed gekocht, en van alle heerschappij des duivels verlost heeft, en ons alzo Zich tot een eigendom gemaakt. Gaat nu de tekst u al een beetje aanspre­ken, geliefde gemeente, de tekst die we vanavond gelezen hebben uit de profeet Jesaja? Het volk was onder­drukt en was in ballingschap. Het zag er niet zo rooskleu­rig uit. En in die ballingschap zijt gij getekend en ben ik ook getekend. Dan gaat het niet meer om de vorsten van Babel of van Perzië, maar om de macht van de vorst der duisternis. Hebt u het verband tussen de catechismus en deze woorden al begrepen?

O, dan wordt er een vraag gesteld: "Zou ook een machtige de vangst ontnomen worden, of zouden de gevangenen eens rechtvaar­digen ontkomen?" Dan worden we hier in zondag 13 op een hele speciale manier getekend in onze val. Onze val is geweest, dat we onszelf zó onder de heer­schappij van de duivel hebben gebracht, waar ook de catechismus vanavond over spreekt, dat in dat opzicht de grootste vijand van het bondsvolk, de grootste vijand van onze balling­schap, de duivel is.

En nu wordt er een vraag gesteld: "Zou ook een machtige de vangst ontnomen worden, of zouden de gevangenen eens rechtvaar­digen ontkomen?" En dan leg ik de nadruk op die rechtvaardige, of zouden de gevangenen eens recht­vaardi­gen ontkomen? In deze tekstwoorden gemeente, worden we getekend in het schande­lijke van onze val, dat we ons­zelf zo verkwanseld hebben aan de duivel door de zonde, dat de duivel als het ware een rechtvaardige ge­noemd kan worden. Zoals hij ons in bezit heeft, heeft hij ons rechtvaardig in bezit.

Dan wil dat werkelijk zeggen dat we eer­lijk God verlaten hebben en dat we eerlijk onder de heerschappij van de duivel gekomen zijn met lichaam en met ziel. Dat is de speciale tekening van zondag 13 en Jesaja 49. Vandaar dat er zo'n vreselij­ke heerschappij is in de mens der zonde! Ik hoop dat u er een klein beetje zelfkennis van hebt, hoe de duivel ons regeert.

Zodat je je werkelijk weleens vertwijfeld af gaat vragen: zou er doen aan zijn, om van die tiran verlost te worden? Om uit die rechtvaardige greep, om uit die rechtvaardige klau­wen van de satan, u begrijpt hoe ik dat bedoel, te ontkomen? U voelt wel, het is een ziele­vraag: "Zou ook een machtige de vangst ontnomen worden, of zouden de gevangenen eens rechtvaardigen ontkomen?" Als we het goed peilen gemeente, dan moeten we niet alleen van de gevolgen op de zonde, de smart en de jammer, maar ook van het schuldige in de schuld zeggen: "HEERE! Gij zijt rechtvaardig, en elkeen Uwer oorde­len is recht" (Ps.119:137).

Maar intussen klaagt mijn ziel: "Zou ook een machtige de vangst ontnomen worden, of zouden de gevangenen eens rechtvaardigen ontkomen?" De catechismus zal er op een andere plaats breder op in gaan, maar ik mag het hier al wel vast zeggen: dat Sion uit Jesaja 49 en dat Sion uit zondag 13, kan alleen nog maar door recht ver­lost worden uit de greep van de rechtvaardige. En nu zit hier een heerlijk Evangelie in voor die arme zonda­ren, die de heerschappij van de satan een beetje hebben leren kennen in hun leven. Dan zit hier toch iets koste­lijks verbor­gen in zondag 13 en in Jesaja 49. Zullen we het eens op gaan sporen? Goed!

"Zou ook een machtige de vangst ontnomen worden, of zouden de gevangenen eens rechtvaardigen ontkomen?" Het is waar: "Doch alzo zegt de HEERE", let op, "Doch alzo zegt de HEERE: Ja, de gevan­genen des machtigen zullen hem ontno­men worden, en de vangst van die rechtvaardi­ge....", Nee! God weet van de tranen die geschreid worden, juìst onder de heerschappij van de duivel. Dan zegt de HEERE in Zijn tedere liefde tot Sion: "De vangst des tirans zal ontko­men". En daar ligt nu het eeuwige Gods­wonder, geliefde gemeente, dat ik nu zelf toe moet stemmen, dat het rechtvaar­dig is dat de duivel mij beheerst, maar dat ligt tòch onder de barmhartig­heden Gods. Dan belooft de HEERE tòch dat de vangst van die machtige, dat de vangst van die tiran zal ontkomen. U weet wat een tiran is, ge­meente, iemand door wie je getira­nni­seerd wordt en uitge­mergeld, opge­dreven tot je er dood bij neer valt in de buiten­ste duisternis. God neemt het op voor zonda­ren en Hij zegt: "Ja, de vangst des tirans zal ontkomen".

Dan is dit het eeuwige wonder, dat God Zich gaat ontfer­men en aan de kant van de dochter Sions gaat staan. God gaat aan de kant van zondag 13 staan en Hij zegt: al was u een Maria Magdalena, ù ja, en ù, met zeven van die rechtvaardige duivelen bezeten, dan is tòch de bood­schap: "De vangst des tirans zal ontko­men; want met uw twis­ters zal Ik twisten". Wat een taal hè gemeente! Dan zit er vooreerst deze boodschap in dat de duivel machtig kan zijn! Maar God is almachtig om de boeien en de kluis­ters, ook in uw persoon­lijk leven, te breken. Dan mag de duivel een rechtvaardige genoemd worden, maar slechts in die ene zaak, dat de mens de duivel toege­val­len is. Maar God is barmhartig en recht­vaardig en Hij spreekt in dit hoofd­stuk Zijn recht­vaar­dig oordeel uit over de duivel.

Ik hoef daar nu niet teveel op in te gaan, want­ het komt straks aan de orde als het gaat over het lijden van de Heere Christus. Maar dan wordt hier alvast iets van de rijkdom van de Heere Christus uitge­stald, zodat we er toch iets van mogen zien. Hier wordt uitge­spro­ken wat we in zondag 1 nog niet vonden, namelijk dat Hij niet met goud of met zil­ver betaald heeft.

Waarom noemt gij Hem onzen Heere? Omdat Hij geleden heeft. Laat ik een ander woord mogen gebruiken, omdat Hij gestreden heeft, omdat Hij een strijd geleverd heeft tegen de duivel en de hel.

Waarom noemt gij Hem onzen Heere? Omdat Hij ons met lichaam en ziel.... Die twee zaken die bij elkaar horen, en gevallen zijn, omdat metterdaad de ziel mèt het lichaam gezondigd heeft. Omdat Hij ons met lichaam en ziel van al onze zon­den, niet met goud of met zilver, maar met Zijn dierbaar bloed gekocht, en van alle heer­schappij des duivels verlost heeft, en ons alzo Zich tot een eigen­dom gemaakt.

Hier hoeft slechts dìt gezegd te worden, dat er geen enkele zonde van de Kerk onbetaald is gebleven. Want Jezus heeft niet alleen bloed gestort, Jezus niet alleen véél bloed ge­stort, maar Jezus Chris­tus heeft Zijn bloed gehéél gestort! "En men doorstak Zijn zijde met een speer, en terstond kwam er bloed en water uit" (Joh.­19:34).

O, dan gaat het om die koste­lijke zaak, dat Hij ons met lichaam en ziel, niet met goud of met zilver gekocht heeft. Ik hoop dat u er iets van kent, geliefde gemeen­te. Ik denk met ontroering aan de hof van Geth­sémané, waar dat kostelijke bloed van de Heere Christus gedrup­peld heeft! Laat ik in beeldspraak mogen zeggen, waar woorden te kort schieten: iedere druppel bloed van de Heere Chris­tus is heilsbe­vindelijk een gouden tientje geweest om de schuld te beta­len van dat volk. Dan mag van­avond gezegd worden dat door dat dierbare bloed van de Heere Christus de reke­ning veref­fend is. De zonde en de onge­rechtigheid ge­boet, de losprijs betaald!

En nu hoop ik, dat u er iets van kent­ en ik heb het al vaak gezegd en ik hoop het nog vaak te zeggen: waar de catechismus spreekt over het bloed van Christus, daar spreekt de catechismus ook altijd op een of andere wijze over de Geest van Chris­tus.

Toen ze aan Kohl­brugge vroegen: Kohlbrug­ge waar ben je be­keerd? Toen heeft hij gezegd: op Golgotha! Wanneer er nu enigszins hoop in uw leven is op dat kostelijke bloed, op die betaling door onze Borg en Middelaar, wanneer u ìets hebt leren kennen van Golgot­ha, dan vraag ik u, of er ook nog een persoonlijk ant­woord is op de vraag naar de plaats waar de Heere ons opge­zocht heeft? Want waar het dan gaat om het bloed van Jezus Christus Gods Zoon dat reinigt van alle zonden, o, daar gaat het ook om de Geest van de Heere Christus in ons. Want waar Sion door recht haar schuld betaald krijgt in Christus, daar wordt Sion ook door recht verlost.

Zo gaat onze catechismus verder en zegt: van alle geweld des duivels verlost. Is dat waar? Is een mens van alle geweld des duivels verlost? Bekering zou geen bekering zijn, gemeente, wan­neer de duivel nog heer en meester zou zijn in mijn leven. Het is altijd zo, dat de duivel  rondgaat als een briesende leeuw, ook voor Gods kinde­ren, maar hij is veroordeeld door de Heere Chris­tus op Golgotha. Evenwel is die grote machtige tiran nog op vrije voeten.

Wat betekent dat nu heilsbevindelijk? Wat voor troost is het, als ik dan tòch nog merk dat de duivel zijn over­winning haalt in mijn leven? Als ik dan tòch nog voel, dat hij nog resten van tirannie in mijn leven heeft? Dìt gemeente: wanneer ik dan mag weten door mijn Verlos­ser betaald te zijn, niet door goud of door zil­ver, maar door Zijn dierbaar bloed, dan ligt er in deze heerlijke zalige titel 'Heere' een vrijmoedigheid om de duivel aan te klagen voor Gods aangezicht. Dan mogen we daarin zelfs weleens de toevlucht nemen tot dat 'Heere zijn' van de Heere Jezus Christus: "O HEER, Gij ziet het; zwijg niet stil; Uw recht beslisse mijn geschil; (Ps.35:11 ber).

Wat een zalige zaak: niet door goud of door zilver, maar door het dierbare bloed van de Heere Jezus Christus gekocht en betaald te zijn. Dan betekent dat in ieder geval dat we dan toch onder de heerschap­pij, onder de rechten van de satan uìt zijn. Dat hij door genade, geen recht meer op mij heeft, vanwege die kostelijke prijs, door dat kostelijke bloed. Dat betekent in de donkere situatie van het leven, dat de duivel in mijn leven toch niet meer heersen kan. Zijn rijk is uit, hij kan ons hoog­stens aanranden. Maar dan heeft God be­loofd, dat wie dat volk aanraakt, dat door bloed gekochte volk: "Die raakt Zijn oogap­pel aan" (Zach.2:8). Wat ben je dan veilig zeg! In de naam Jezus gezaligd, in de naam Chris­tus gerei­nigd, in de naam Heere beveiligd.

Dan spreekt de catechismus: dat Hij mij uit alle heer­schappij des duivels verlost heeft. Dan mag ik toch zeggen: ik heb een andere  Meester, ik heb een andere Heere, Die mij beheerst. Dan mag Paulus zeg­gen: "Ik dan doe datzelve nu niet meer" (Rom.7:17), daar is de dienst aan de satan toch opgeheven. "Het goede dat ik wil", het is waar, "ik doe het niet, en het kwade, dat ik niet wil, dat doe ik. Ik ellendig mens, wie zal mij verlossen uit het lichaam dezes doods?" (Rom.7:19,24). Van de nawer­kingen van de duivel, zijn stuiptrek­kingen en aan­randin­gen in mijn leven.

Waarom noemt gij Hem onzen Heere? Omdat Hij mij met li­chaam en ziel van al mijn zonden, laten we het maar eens heel persoonlijk gaan lezen, niet met goud of met zil­ver, maar met Zijn dierbaar bloed gekocht, en van alle heerschappij des duivels verlost heeft, en mij alzo Zich tot een eigendom gemaakt. Gemeente, wat wilt u nog meer? Gekocht te zijn, dat wil ook zeggen: beschermd te wor­den, onderhouden te worden, door Hem Die nu voort­aan recht op mijn leven heeft, dat is de zalige zaak. Waar de ketens van de satan verbroken worden, daar wordt een nieuwe liefdeband gelegd.

Als hier dan staat: dat Hij ons Zich alzo tot een eigen­dom gemaakt heeft, dan betekent dat, geliefde gemeen­te, dat de ziel zegt: "Ik zal U hartelijk liefhebben, HEERE, mijn Sterkte!" (Ps.18:2). Dan is er veel gebrek in de Kerk, maar dan noem ik Hem toch gaarne 'mijn Heere'. O ja, "Niemand kan zeggen, Jezus den Heere te zijn, dan door den Heiligen Geest" (1 Kor.12:3).

O, daar zit zo'n onder­werping in: als Hij mij dan ge­kocht en betaald heeft, niet met goud of met zilver, maar met dat kostelijke harte­bloed, dan ben ik dus niet meer van de duivel, maar dan ben ik ook niet meer van mezelf! Gelukkig maar, lieve kind! Dan komt er toch ìets van die hartelijke liefde in mijn leven hoor gemeente. Denk erom, dat er eens een vol­maakte liefde zal komen, waarin we ook niet meer van onszelf, maar van Christus zullen zijn, omdat Hij ook daarin onze Heere is.

Wanneer ik een overwonnene van Jezus Christus ben, dan ben ik de Zijne. Dat wil zeggen dat Hij het voor het zeggen heeft en dat ik ben aangenomen, nìet tot een nieuwe slavernij, wèl tot een nieuwe ge­hoorzaamheid. Tot kinderlij­ke vreze, en niet tot slaafse vreze. Dan is het in dit leven, in dit onder­maanse leven, reeds een voor­be­rei­ding  voor de eeuwigheid om dan eeuwig te knielen onder Zijn heerschap­pij. Om dan eeuwig te zin­gen: "Gij hebt ons Gode gekocht met Uw bloed" (Openb.5:9).

Wat een zalige zaak! Christus de Heere te zijn, dat wil zeggen: Hij heeft Zich een volk ten eigendom ge­kocht. Dan liggen we zo beslo­ten, zo vast besloten in het Hogepriesterlijk gebed van de Heere Christus, dat nog doorgaat als een dagelijks geldend gebed voor het aange­zicht van de Vader: "Vader, die Gij Mij gegeven hebt, heb Ik bewaard, en niemand uit hen is verloren gegaan" (Joh.17:12). Dan is Hij Heere, niet pas in de hemel, maar ook nu reeds op de aarde. "Vader, Ik bid niet, dat Gij hen uit de wereld wegneemt, maar dat Gij hen bewaart van den boze" (Joh.17:15). Dat bete­kent zo onge­veer wat Luther zegt in zijn lied:

 

      En grijnsd' ook d'open hel ons aan

      Met al haar duizendtallen,

      Wij tarten zijn geweld;

      Zijn vonnis is geveld!

 

Heere, dat betekent Hij kan het. Dat zal ook eenmaal betekenen, gemeente, in een weg door dood en door graf heen, Hij zal het. Hij zàl het, want Hij heeft niet alleen de ziel gekocht, hier wordt ook gesproken over het li­chaam. En bij dat woordje Heere, hoort heer­schap­pij. Dan gaat het aan op de eeuwige heerschappij van deze Jezus Christus, de Heere. Die zal heersen, niet als een tiran, maar naar de wetten van het Ko­nink­rijk der hemelen, in zacht­moe­digheid, in rechtvaardigheid en in barmhartig­heid.

 

      Hoe groot is 'goed, dat Gij zult geven

      Hem, wiens oprechte geest

      Op U betrouwt, U vreest!  (Ps.31:15 ber.).

 

Heere, wat is dat een heerlij­ke naam, een naam boven alle naam. Heere, dat is: Hij heeft zo onuitsprekelijk veel gedaan, Hij zal ook nog zo onuitsprekelijk veel doen. Geliefde gemeente, zijt gij gebor­gen? Wat een zalige zaak, wanneer het sterven komt, om een Heere te hebben, om te weten niet door goud of door zilver, maar door dat dierbare bloed van de Heere Chris­tus gekocht en betaald te zijn.

O, wat heerlijk om dan te kunnen weten en te mogen weten, uit de knuisten van die machtige verlost te zijn. Dat de vangst van die tiran ontnomen is. Om dan te rusten in dat kostelijke bloed van de Heere Jezus Chris­tus. Om dan te mogen zeggen: vrije genade, vrije genade alleen.

O, wat een heerlijke zaak om eigendom van Jezus Christus te zijn. Dat betekent: Hij geeft het nooit op, Hij geeft het ook geen minuut op, Hij is er bij, mijn Heere. Het is geen zware heerschappij, het is geregeerd te worden, niet door een tiran, maar door een herder, zoals een herder met zijn kudde omgaat. Dan mogen we zeggen: "De HEERE is mijn herder" (Ps.23:1). Dan kunnen we ook zeggen: de herder is mijn Heere, de Heere is mijn her­der. Dat houdt in, dat mij ook niets zal ontbre­ken. "Al ging ik ook in een dal der schadu­w des doods, ik zou geen kwaad vrezen, want Gij zijt met mij; Uw stok en Uw staf, die vertroos­ten mij" (Ps.23:4).

Dan gaat het om die zalige zaak, dat deze Heere Zich een volk gekocht heeft: broeders! Zodat zelfs het weder­horig kroost altijd bij Hem zou wonen. In dat woordje Heere, krijgt ook de eeuwig­heid perspec­tief in onze persoonlij­ke zielelevens voor God. Dan weten we ook dat het een volmaakt woord is, Jezus Christus Heere. Dat bete­kent dat Zijn rijk geen einde zal hebben, dat het zal zijn tot in der eeuwen eeuwig­heid, als in den begin­ne, maar dan immer tot eer en prijs van Vader, Zoon en Heilige Geest.

"En Hij zal heersen van de zee tot aan de zee, en van de rivier tot aan de einden der aarde" (Ps.72:8). Dan zal het ook geheel en volkomen zijn, wanneer we Hem zullen ontmoeten, Die onze ziel zo onuit­spreke­lijk heeft lief­gehad, maar voor Wien ook zo'n onuitspre­kelij­ke liefde in mijn ziel gewekt is.

Dan heeft het volk van God er een voorsmaak van, dat we Hem zullen zien gelijk Hij is. O gemeente, hoe zal dat zijn, hoe zal dat zijn, wanneer we Christus zullen zien gelijk Hij is? Ik meen dat het zal zijn zoals in die opperzaal, toen Jezus Zijn kleed terzijde sloeg, toen Hij voor Thomas stond. Dan zullen ook wij slechts één ding kunnen zeggen en daar zal alles in besloten zijn: "Mijn Heere en mijn God". AMEN.