Plotseling is de slogan er weer: ”Crisis in de Christelijke Gereformeerde Kerken”, al of niet voorzien van een vraagteken. Wat is er aan de hand?
Op de synode van 1998 hebben de CGK uitgesproken dat „uit het geheel van het spreken van de Heilige Schrift duidelijk is dat het gezaghebbend leiding geven aan de gemeente aan de man en niet aan de vrouw toekomt.” Recent hebben verschillende samenwerkingsgemeenten van CGK en NGK of GKV besloten desondanks toch vrouwen in het ambt te bevestigen. Wat moet in deze patstelling gebeuren? Het is duidelijk dat we in deze kwestie stuiten op de grenzen van ons kerkverband. Kunnen de samenwerkingsgemeenten mét de vrouw in het ambt deel blijven uitmaken van de CGK, of stellen zij zich met dit besluit in feite buiten het verband van onze kerken?
Presbyteriale model
Dat stelt ons voor de vraag: Wat is een kerkverband naar gereformeerde opvatting, wat is de waarde daarvan en hoe ver gaan de grenzen? Om die vraag te beantwoorden, wil ik onze gereformeerde kerkopvatting eerst wat laten aanleunen tegen de congregationalistische kerkbeschouwing. Onze visie (het presbyteriaal-synodale model) heeft twee hoekstenen: de gereformeerde ambtsleer en de structuur van de kerkelijke vergaderingen. Op beide punten legt het congregationalisme andere accenten.
Wat de kerkelijke vergaderingen betreft volgt het presbyteriale model het bekende spoor. De plaatselijke kerkenraad stuurt afgevaardigden naar de vergaderingen van de classis, die op haar beurt afgevaardigden zendt naar de particuliere synode, die vervolgens broeders afvaardigt naar de generale synode. Deze afgevaardigden ontvangen in hun lastbrieven „last en macht” om besluiten te nemen in de zaken die op de meerdere vergaderingen aan de orde komen. Dat betekent dat ze de kerkelijke opdracht én bevoegdheid hebben om die beslissingen te nemen. Die besluiten zijn ook bindend.
De congregationalistische visie neemt hiervan radicaal afstand: De kerk is de plaatselijke gemeente van gelovigen die rechtstreeks onder Christus, het Hoofd van de Kerk, staat. Als een andere gemeente of een heel kerkverband zich inlaat met het kerkelijke en geestelijke leven van die éne gemeente, wordt dat beschouwd als een inbreuk op de kroonrechten van Koning Jezus. Toch onderhouden deze kerkenraden en gemeenten wel contacten. Soms is er zelfs breder onderling overleg. Maar dat noemt men liever geen synode, maar bij voorkeur een conferentie of platform. Deze ontmoetingen worden vooral beschouwd als een overleg- of adviesorgaan over zaken die de kerken in het algemeen raken en niet als een synodale vergadering die uitspraken kan doen met bindend gezag.
Dit alles betekent ook dat congregationalisten een krachtig pleiten voor de vrijheid van het geweten en tolerantie in middelmatige zaken. Zij zijn namelijk zeer beducht voor elke vorm van dwang. Zo hebben zij moeite met een al te strakke belijdenis en kerkorde. Zeker, er bestaan congregationalistische belijdenissen, maar die gelden niet als een formulier van eenheid met bindend gezag. Er zijn ook congregationalistische kerkorden. Maar daarin staan vooral de wezenskenmerken van hun kerkbeschouwing, terwijl er verder veel vrijheid bestaat en er veel minder zaken geregeld worden dan in andere kerkorden. De invloed van het congregationalisme nam in Nederland sterk toe door de opkomst van het evangelicalisme, vanaf de jaren 60. Bovendien sluit het naadloos aan bij allerlei recente ontwikkelingen in maatschappij en kerk.
Waarde presbyteriale opvatting
Wat betekent dit voor de situatie waarin wij ons als kerken nu bevinden? Het is nodig allereerst eraan te herinneren dat de Bijbel geen blauwdruk geeft voor een kerkverband of ambtelijke structuur. Wel bevat het Nieuwe Testament (NT) duidelijke en fundamentele gegevens die als bouwstenen kunnen dienen voor de leer van het ambt en van de kerk en voor een kerkorde. Weliswaar kan men over details van de uitleg van bepaalde teksten van mening verschillen. Het is bovendien zo dat bij het opzetten van een bepaald kerkverband (of dat nu presbyteriaal of congregationalistisch getoonzet is) ook elementen zijn betrokken die ontleend zijn aan de maatschappelijke structuren van die dagen of die getuigen van gewoon verstandig nadenken. Desondanks ben ik het met professor Van ’t Spijker eens als hij stelt dat de gereformeerde leer van de kerk en van de inrichting van de kerk het meeste recht doet aan de volle breedte van de Schriftgegevens.
De kritieke punten in het debat met de congregationalisten zijn namelijk de volgende. Allereerst ligt in het NT inderdaad veel nadruk op de plaatselijke gemeente. Maar het woord ‘Kerk’ in het NT omvat méér dan de plaatselijke kerk of een verzameling christelijke gemeenten. De wereldkerk is door verborgen banden een hechte onderlinge eenheid. Daarom bidt de Heere Jezus: „Opdat zij allen één zijn, gelijk als Wij één zijn” (Johannes 17:22v). Dat hangt samen met het feit dat de Kerk in het NT niet allereerst een werk van gelovigen is die zich vrijwillig scharen onder het énige Hoofd, Christus. De Kerk is allereerst het werk van de drie-enige God. Zij wordt het volk van God genoemd, het lichaam van Christus en de tempel van de Heilige Geest. De gegevens uit het NT vragen ten slotte ook om een bovenplaatselijke structuur. De eerste aanzetten daartoe zijn al in het NT zelf te vinden. Binnen de gereformeerde traditie zijn deze principiële uitgangspunten (zeker in Nederland) nooit als een bijkomstige kwestie beschouwd, maar altijd van wezenlijk belang geacht voor een gezond kerkelijk én geestelijk leven. Als de Nederlandse Geloofsbelijdenis in artikel 30 spreekt over de regering van de kerk en over de ambten, stelt zij nadrukkelijk dat God deze structuur heeft ingesteld „om door dit middel de ware religie te onderhouden.”
Grondfout congregationalisme
De hoofdfout van het congregationalisme is dat het „van beneden af” is opgebouwd. Men gaat in principe uit van de gelovigen die samen een gemeente vormen. Daarbij is men geneigd (vaak onbewust) de gelovigen te hoog aan te slaan. Men gaat namelijk uit van de gedachte: wanneer de gemeenteleden allen in geloof en heiliging leven, bloeit de gemeente en beantwoordt zij aan haar doel. Laat duidelijk zijn dat dit in principe volstrekt Bijbels is en dat de gemeente tot deze hoge standaard is geroepen. Maar beseft men wel voldoende dat niet alle gemeenteleden gelovigen zijn en dat allen die de Heere vrezen zwakke, zondige mensen blijven?
De 17e-eeuwse Engelse congregationalisten waren zich dit zeker bewust. Zij preekten scherp onderscheidenlijk, ontmaskerden huichelarij en hadden een diep geestelijk inzicht in de zonde die in elke gelovige overblijft. Maar als deze zekeringen gaan ontbreken, komt de gelovige mens met zijn beslissingen, opvattingen en gaven steeds meer onvernederd en onverbroken in het middelpunt. En dat is in de geschiedenis van het wereldwijde congregationalisme gebeurd. Daarom moeten wij goede kerkelijke regels hebben, gebaseerd op Schrift, belijdenis en kerkorde, die ons bewaren voor on-Bijbelse opvattingen, geestelijke dwaalwegen en kerkelijke verwarring. Als zulke regels op verantwoorde wijze en in de juiste gezindheid door een meerdere vergadering worden vastgesteld, hebben zij gezag. Zij zijn namelijk vastgesteld door een vergadering van wettig gekozen ambtsdragers in strenge gebondenheid en onderhorigheid aan Gods Woord. Als we hun vertrouwen gaven door hen te verkiezen en af te vaardigen, zullen we in hun beslissing bewilligen, zelfs als we op onderdelen een andere opvatting hebben.
Maar hoe zit het dan met de vrijheid van de gelovige en de gemeenten? Christus maakt mensen toch vrij van allerlei banden van zonde, menselijke tradities of door mensen opgelegde beslissingen? Jazeker, dit motief wordt in het NT krachtig onderstreept. Maar laten we wel beseffen dat de Bijbel grenzen stelt aan deze geestelijke vrijheid. Het is een vrijheid „in Christus” en „door de Heilige Geest.” We kunnen ook zeggen dat deze vrijheid staat in het kader van een leven in geloof en heiligmaking. Dat betekent dat echte geestelijke vrijheid altijd vrijheid in gebondenheid is: principiële gebondenheid aan het Woord van God en gezamenlijke gebondenheid aan de belijdenis en de kerkorde. Dan moeten we ook niet al te snel zeggen dat bepaalde artikelen van de kerkorde of synodale uitspraken ons in onze christelijke vrijheid belemmeren. Dan spelen we het gezag van de synode en onze christelijke vrijheid tegen elkaar uit, terwijl dat nu juist niet de bedoeling is van een gezond presbyteriaal kerkmodel.
Maar kan een synode dan geen vrijheid beknotten en gewetens knechten? Helaas kan dat en de geschiedenis geeft daarvan ook voorbeelden genoeg. Maar juist het presbyteriaal-synodale model zoekt maximale zekerheden in te bouwen om een goede balans te vinden tussen gezag en vrijheid.
Houding synode
Dit alles legt overigens wel een geweldige verantwoordelijkheid op de synode. Zij moet beslissingen nemen die „evident Bijbels” zijn. Maar het is niet zo gemakkelijk om op allerlei vragen van vandaag een „evident Bijbels” antwoord te vinden. Er is doorgaans grondige studie nodig voor een goed onderbouwde visie. Naar mijn overtuiging heeft onze synode zich in het verleden daarvan goed gekweten. Ik verwijs nu alleen naar de besluiten over de openstelling van de ambten voor de zusters van de gemeente en onze houding jegens homofiele gemeenteleden. Wie het daarmee oneens is, moet niet allereerst om ruimte vragen voor zijn opvattingen. Het is zijn dure plicht tegenover de Heere en het kerkverband om aan te tonen dat de synode-uitspraken ongefundeerd of onvolledig zijn. En dan is het de dure plicht van de synode tegenover de Heere, het kerkverband en de appellant om die argumenten zorgvuldig te wegen en tot een weloverwogen uitspraak te komen.
De beslissingsbevoegdheid van een synode is niet te vergelijken met de macht van een absolutistische vorst. Een synode decreteert niet en stelt geen tirannieke eisen. Als dat gebeurt, verliest zij voor God alle rechten om bindende uitspraken te doen. De synode is namelijk een vergadering van ambtsdragers, dat wil zeggen van dienaren van Christus en van herders van de kudde. Daarmee komt (als het goed is) over alle uitspraken een pastorale gloed te liggen. Dat betekent dat besluiten en uitspraken van een pastorale synode tactvol en met invoelingsvermogen moeten worden gecommuniceerd. Zo nodig gaan zij vergezeld van nadere uitleg of een pastorale toelichting. Naar mijn mening is onze synode die weg gegaan, zowel met betrekking tot haar standpunt over de vrouw in het ambt als over homofiele gemeenteleden.
Op één punt heb ik echter al veel langer moeite met de weg die onze kerken van synode tot synode zijn gegaan. Inzake de samenwerking met de GKV en de NGK zijn plaatselijke gemeenten voortdurend aangemoedigd om de samensprekingen en samenwerking zoveel mogelijk te intensiveren. Op hetzelfde moment werd de synode in het aangaan van contacten op landelijk niveau steeds terughoudender. Dat heeft minstens naar twee kanten bevreemding en vervreemding gewekt. De synode zou er wijs aan doen om serieus op de pijn die dit heeft veroorzaakt in te gaan. Bovendien is het naar mijn mening nodig een evenwichtige langetermijnvisie te ontwikkelen op hoe de contacten met andere kerken van gereformeerd belijden gestalte moeten krijgen, juist nu het klimaat in de kerken om ons heen en ook in eigen kring snel verandert.
Middelmatige zaken
Moet de synode dan overal uitspraken over doen en alles vastleggen? Natuurlijk niet! Ook in gereformeerde kring heerst de overtuiging dat er vrijheid bestaat in allerlei middelmatige zaken waarover wij verschillend denken. Dat wordt aardig gezegd in de oude regel: „In noodzakelijke dingen eenheid, in twijfelachtige dingen vrijheid en in dat alles liefde.” Nu is het niet altijd eenvoudig om vast te stellen wat noodzakelijke en twijfelachtige dingen zijn. Maar laat ik een poging wagen om dit kort op formule te brengen: alle dingen van leer en leven waarbij de Schrift, de belijdenis en de kerkorde in het geding zijn, kunnen niet tot de middelmatige dingen gerekend worden. Dat betekent naar mijn diepe overtuiging concreet dat het toelaten van de vrouw tot het ambt geen middelmatige of twijfelachtige zaak is.
Niet eindeloos
Ik kom terug op de vraag: „Is de rek uit ons kerkverband?” Het is moeilijk, zo niet onmogelijk deze vaag zonder meer met „ja” of „nee” te beantwoorden. Wij staan bekend als een kerk met een grote veelkleurigheid. Dat is al heel lang zo. We oogstten hierom bij andere kerken vaak onbegrip, verbazing, bewondering en soms ook een lichte afgunst. „Hoe doen jullie dat, dat je elkaar zo lang al telkens weer weet vast te houden?” Er is ons inderdaad veel aan gelegen om elkaar vast te houden. Niemand zit te wachten op een nieuwe kerkscheuring of een afsplitsing van een of meer gemeenten. Dat verhoede God!
De rek in een presbyteriaal-synodaal model is echter niet eindeloos. Wanneer kerken, zonder de kerkelijke weg te gaan, ingaan tegen Schriftuurlijk onderbouwde synodebesluiten, zetten zij het kerkverband onder zware spanning en hebben zij daarmee in feite gebroken. Als we een presbyteriaal-synodaal kerkverband willen blijven, kunnen we een dergelijke rek niet dragen en willen we dat ook niet. Het alternatief zou zijn: onze hele kerkstructuur ontmantelen en de kerkelijke jas van het moderne congregationalisme aantrekken. Maar die brug is mij veel en veel te ver.
Prof.dr. A. Baars
De auteur is emeritus hoogleraar ambtelijke vakken en dogmageschiedenis aan de Theologische Universiteit Apeldoorn. Dit artikel is een verkorte weergave van de lezing die hij zaterdag hield tijdens een ambtsdragersconferentie van Bewaar het Pand binnen de Christelijke Gereformeerde Kerken.