Prediking over Daniël 7:13-14 door ds M.A. Kempeneers te Katwijk aan Zee
Bij de liturgie is gebruik gemaakt van de Statenvertaling (GBS) en de psalmberijming 1773
68:1, 17; Lezen: Daniël 7; 50:2; 93:1, 2, 3, 4; 24:5; 2:6, 7
Gemeente
De HEER regeert, de hoogste Majesteit… zo hebben we net gezongen.
Maar als we alle ontwikkelingen in de wereld zo gadeslaan.
Waar is dat dan te zien?
Waar is het te zien dat God regeert?
Waar is het te zien in de ziekenhuizen?
Waar het gehandicapte leven en het ongeboren leven en het bejaarde en gebrekkige leven niet veilig meer is?
Waar is het te zien in de rechtszalen?
Waar de leugen en het onrecht nogal eens het laatste woord hebben.
Waar is het te zien op de beurzen en de banken?
Waar de hebzucht en het materialisme de dienst uitmaken?
Waar is het te zien in de politiek, waar alles lijkt te gaan om macht en eer?
Waar is het te zien in de kerken, die leeglopen?
Waar is het te zien in de kerken die steeds wereldser worden?
Waar is het te zien in de toenemende onverdraagzaamheid jegens de christelijke normen en waarden?
Waar is het te zien aan de wereldwijde vervolging van de kerk?
Is het niet zo dat de duivel regeert? en dat de wereld het voor het zeggen heeft?
Nee, zegt Daniël 7: de HEERE regeert. Ondanks het woeden van de wereld. God is toch de hoogste Majesteit.
Met Daniël 7 beginnen we aan het tweede deel van dit Bijbelboek.
Het eerste deel wordt gevormd door de hoofdstukken 1-6 en bevat voornamelijk de geschiedenissen van Daniël en zijn drie vrienden.
Het tweede deel bevat de hoofdstukken 7-12 en is zogenaamde apocalyptische stof.
En apocalyptische stof, dat gaat over de eindtijd. Over de laatste dingen.
Apocalyps, dat woord betekent: onthulling.
Wat er aan het eind van de tijden gaat gebeuren, dat wordt onthuld in de apocalyptische boeken.
Dat tweede deel is veel ingewikkelder dan het eerste en daarom ook veel minder bekend. Het is daarom begrijpelijk dat er mensen zijn die dit tweede deel maar liever overslaan.
Maar hoofdstuk 7 is wel het belangrijkste hoofdstuk van Daniël genoemd. En daar zit wel iets in.
Het gaat in dit hoofdstuk om drie onderwerpen.
Het eerste waar we hier op worden gewezen, dat zijn de vier dieren.
Ten tweede op de almachtige God, hier aangeduid met de Oude van dagen.
En ten derde gaat het hier om de Mensen Zoon. En u weet dat is de naam waarmee de Heere Jezus Zichzelf altijd aanduidde.
De Zoon des mensen.
Het visioen van de vier dieren
1 de verschrikking van die dieren
2 de veroordeling van die dieren
3 de verlossing van die dieren
1 de verschrikking van die dieren
Daniël krijgt in hoofdstuk 7 een visioen te zien.
Dat gebeurde in de nacht en daarom noemt hij dit visioen een nachtgezicht. Een visioen is overigens niet hetzelfde als een droom.
Een droom dat vindt plaats in onze slaap.
In onze slaap ervaren we allerlei beelden, geluiden, gedachten en gevoelens. Het gaat vaak over dingen die we hebben meegemaakt.
Dat is een droom.
Maar bij een visioen is een mens klaarwakker.
In een visioen wordt de hemel als een gordijn opengeschoven en dan worden er dingen uit de toekomst getoond.
En dat maakt Daniël hier mee.
Hoofdstuk 7 vindt plaats in het eerste jaar van de regering van Belsazar. En die kennen we nog uit hoofdstuk 5. U weet wel, de geschiedenis met die letters op de wand Mené Mené Tekel Upharsin.
Dat betekent dus dat hoofdstuk 7 plaatsvond in de tijd tussen hoofdstuk 4 en 5. Daniel was toen ongeveer 70 jaar oud.
Omdat Belsazar hem niet eens kende, betekent dit dat Daniël kennelijk aan de kant is gezet.
Hij telde in de wereld niet meer mee.
Voor God telde Daniël echter nog wel mee.
Want juist in die tijd, dat Daniël op een zijspoor was gezet, kreeg hij dat visioen te zien, dat nachtgezicht.
We hebben samen zojuist het hele hoofdstuk gelezen en u begrijpt dat ik omwille van de tijd niet anders kan doen dan de dingen wat samenvatten.
In dat nachtgezicht staat Daniël, zo lezen we in vers 2, aan de oevers van de grote zee. Met die zee wordt geen echte zee bedoeld, zoals de Middellandse Zee, of de Rode Zee, nee dit is symbolisch bedoeld.
In de Bijbel worden alle volken ook weleens de zee genoemd. De volkenzee.
En deze volkenzee die Daniël ziet, is één kolkende massa. Van alle kanten tegelijk steekt de storm op en de golven worden hoog opgejaagd.
En uit die kolkende volkenmassa ziet Daniël vier grote dieren opkomen.
1 een leeuw met vleugels van een arend en het hart van een mens.
2 een beer met drie ribben in zijn muil
3 een luipaard met vier vleugels en vier hoofden
4 een wezen dat zo vreselijk is, dat Daniël er geen naam voor weet. Het is een beest dat lijkt op een machine. Met koperen klauwen en ijzeren tanden
Veel uitleggers hebben zich er het hoofd over gebroken wat er met deze dieren bedoeld kan zijn. Ik zal niet alle mogelijke verklaringen van deze dieren met u doornemen en wil mij beperken tot een hoofdlijn.
Wat Daniël hier ziet, is hetzelfde als wat Nebukadnezar in hoofdstuk 2 zag. Nebukadnezar zag een groot beeld. Een beeld dat uit vier delen bestond. Met een hoofd van goud, een bovenlichaam van zilver, een onderlichaam van koper en buik en voeten van ijzer en leem.
En dat is ook wat Daniël hier ziet. Die vier dieren zijn wereldrijken.
En de gedachte dat deze rijken door dieren worden uitgebeeld, is ons trouwens niet zo vreemd.
Wij spreken ook van de Russische beer, de Duitse adelaar en de Nederlandse leeuw.
En met de wereldmachten te typeren als dieren, zet God tegelijkertijd een streep door de gedachte van het humanisme.
De gedachte namelijk dat de wereld in evolutie onderweg is naar steeds beter, en steeds beschaafder en steeds humaner.
Maar dit visioen laat het anders zien.
Er is geen opgaande lijn, maar een neergaande lijn.
Daniël ziet uit de zee geen éngelen opkomen, maar roofdieren.
Er komt geen vréde uit de mensenzee voort, maar bloeddorstigheid.
En dat zal vooral het geval zijn in het laatste rijk.
Dat uitgebeeld wordt door een monster waar Daniël geen naam voor heeft. Hij zegt in
7 het vierde dier was schrikkelijk en gruwelijk, en zeer sterk; en het had grote ijzeren tanden, het at, en verbrijzelde, en vertrad het overige met zijn voeten; en het was verscheiden van al de dieren, die voor hetzelve geweest waren; en het had tien hoornen.
Dat vierde dier was erger dan de drie andere.
Het was woester dan een leeuw, het was sterker dan een beer, het was sluwer dan een luipaard.
Daarbij heeft het tien hoornen, beeld van ongekende macht en kracht.
Het is allesverwoestend, het is beestachtig wat er in dat laatste tijdperk allemaal zal gebeuren.
En als wij onze tijd nu eens vergelijken met de andere perioden in de wereldgeschiedenis, dan lijkt het er toch wel heel erg op dat wij in de tijd van dat vierde dier leven.
Naarmate het einde dichterbij komt, nemen de verschrikkingen in omvang en in rampzaligheid toe.
De vorige eeuw werd gekenmerkt door wereldoorlogen. Door de massa’s doden, zoveel als er in de werelgeschiedenis nog niet zijn geweest.
We hebben de oorlogen in omvang zien toenemen. We hebben de wapens in kracht zien ontwikkelen. Waardoor miljoenen mensen tegelijk werden gedood.
En al dat geweld in Vietnam, in Servië, in Ruwanda, en nu in Afghanistan, Irak, Syrië enzovoorts.
Het zijn dingen die doen denken aan dat vierde dier.
We zien dat de mens steeds verder van God af komt te staan. Het kon bijna niet meer, maar toch gaat de wetteloosheid nog verder door. En het ongehoorde en het ongewone en het onnatuurlijke dat wordt gelegaliseerd, mannen die met mannen trouwen en vrouwen met vrouwen. En het jonge leven wordt legaal in de moederschoot vermoord en het oude leven wordt legaal aan het einde gebracht.
De wereld, met name de westerse wereld is niet alleen ónchristelijk, maar vooral ántichristelijk aan het worden.
En dan gaat een mens steeds meer op een beest lijken.
Niet eens op een dier, want dieren doen zulke dingen niet met elkaar.
Maar de mens en de maatschappij wordt beestachtig. Monsterlijk. onnatuurlijk, tegennatuurlijk.
En dat is vooral het kenmerkende van het vierde dier.
Met dit vierde monster wordt het rijk van de Antichrist bedoeld.
En daar wordt vooral ook in het Nieuwe Testament van gesproken, onder andere 2 Thessalonicenzen 2 en de Openbaring van Johannes.
Er zal in de laatste dagen een antichristelijke macht opkomen.
Die alle Bijbelse en christelijke normen en waarden gaat veranderen en vernietigen.
Die wil Gods Woord weghalen. Die wil Gods rijk wegbreken. Hij wil Gods wet niet meer noemen. En Gods kerk doen verdwijnen. Gods Naam uit de wetgeving halen.
En dit zal alleen maar gaan toenemen, gemeente.
Laten we ons niet laten verblinden door de betrekkelijke rust in Nederland. En dat we nog ongestoord naar de kerk kunnen.
Laten we er erg in hebben dat er onderhuids veel vijandschap en haat leeft. Er hoeft maar iets te gebeuren waardoor de kerk in het nieuws komt en de forums op internet lopen over van de vele honderden hatelijke reacties.
Als er vanuit de kerk iets kritisch wordt gezegd over homoseksualiteit, of over het voetbal, dan komt er een vijandschap openbaar waar je bang van wordt.
En dat we nog vrijheid van godsdienst hebben, dat kan volgens de Verenigde Naties dan wel een recht van de mens zijn, maar als het gaat om de ware religie, als het gaat om het dienen van Christus, dan stelt de Bijbel ons in het vooruitzicht dat het zo niet zal blijven.
Daniël heeft dat gezien in dat vierde dier.
En in vers 15 lezen we hoe hij daardoor van streek raakte.
15 Mij, Daniël werd mijn geest doorstoken in het midden van het lichaam, en de gezichten mijns hoofds verschrikten mij.
En temidden van die vier vreselijke dieren heeft hij misschien wel omhoog gekeken, met het gebed in zijn hart:
Geef 't wild gediert', dat niets in 't woên ontziet,
De ziele van Uw tortelduif niet over;
Laat, grote God, om een gehaten rover,
Uw kwijnend volk niet eeuwig in 't verdriet.
Rijs op, o God, rijs op, toon Uw gezag;
Betwist Uw zaak, wees onze Pleitbeslechter;
Want Daniël ziet een tweede schouwspel, totaal anders dan het eerste. Een rechtszaal gaat open en tronen worden geplaatst, ten teken dat er een rechtszaak gaat beginnen.
2 de veroordeling van die dieren
9 Dit zag ik, totdat er tronen gezet werden, en de Oude van dagen Zich zette, Wiens kleed wit was als de sneeuw, en het haar Zijns hoofds als zuivere wol; Zijn troon was vuurvonken, deszelfs raderen een brandend vuur.
Het is alles even indrukwekkend.
Boven die kolkende volkenzee staat daar in rustige onbewogenheid een troon. En opnieuw zoekt Daniël naar woorden om uit te drukken wat hij ziet. Maar het is duidelijk dat hij de Heere ziet.
En wat een majesteit gaat er van Hem uit.
Hij noemt de Heere in vers 9 de Oude van dagen.
En die uitdrukking bepaalt ons bij het eerbiedwaardige en het altoosblijvende van Zijn verschijning. Tegenover het verschrikkelijke en gruwelijke van de vier dieren stat het eerbiedwekkende en ontzagwekkende van de genadige God. Tegenover het vergankelijke van de dieren, staat het blijvende van de Oude van dagen.
De God die van eeuwigheid tot eeuwigheid Dezelfde is.
En wat komt hier in één keer een stuk hoop en een stuk verwachting omhoog uit dit geschrift der waarheid.
En wat mag Daniël nu inderdaad moed grijpen.
En wat mag hij al die verdrukkingen en benauwdheden die door zijn ziel gegaan zijn, eens een ogenblik van zich af laten afglijden.
Want de HEERE regeert kennelijk tóch, en Hij is de hoogste Majesteit.
En boven die vreselijke dieren, die het Gods Kerk zo moeilijk maken, staat een troon. En die troon die is niet leeg, maar daarop zit God Zelf.
En Daniël omschrijft de Heere in menselijke beelden.
En wat hij zegt over Zijn kleed en over Zijn haar, dat onderstreept Zijn heiligheid en majesteit.
9 Zijn kleed wit was als de sneeuw, en het haar Zijns hoofds als zuivere wol;
En verder ziet Daniël vuur.
9 Zijn troon was vuurvonken, deszelfs raderen een brandend vuur.
10 Een vurige rivier vloeide, en ging van voor Hem uit…
Daniël ziet wat we lezen in Hebreeën 12: ‘onze God is een verterend vuur’.
Daniël ziet wat Psalm 97 zingt
Een vuurgloed gaat Hem voor,
Den gansen hemel door,
En blaakt aan alle zijden
Hen, die Zijn macht bestrijden.
En laten we daar voor onszelf toch ook even de vinger bijleggen.
Beseffen we dat, gemeente? Dat we te maken hebben met een heilig God? We mogen wel diepe eerbied hebben voor God. Dat kunnen we leren van dit visioen.
En in de wedergeboorte dan krijgt een mens daar iets van mee.
Als de mens geestelijk besef krijgt van wie hij is. En geestelijk besef krijgt van Wie God is.
Toen Jesaja iets van die ontzagwekkende majesteit Gods zag, toen riep Hij het uit: wee mijner, want ik ben een man van onreine lippen!
Dat is het eerste wat een mens leert en hij gaat het ook steeds dieper leren. Heilig respect voor de majesteit Gods.
We zien het ook bij Daniël.
En deze majesteitelijke God zit op de troon.
Hij regeert over die kolkende volkenzee. Hij heeft die vier dieren in zijn macht. En Hij zal ze ook oordelen.
Ze kunnen niet eindeloos en ongestraft hun gang gaan.
11 Toen zag ik toe vanwege de stem der grote woorden, welke die hoorn sprak; ik zag toe, totdat het dier gedood, en zijn lichaam verdaan werd, en overgegeven om van het vuur verbrand te worden.
12 Aangaande ook de overige dieren, men nam hun heerschappij weg, want verlenging van het leven was hun gegeven tot tijd en stonde toe.
Maar om hier werkelijk door getroost te worden en werkelijk door ondersteund te worden, moet je natuurlijk geen mondbelijder zijn. moet je geen naamchristen zijn, niet alleen een kerkganger.
10 …en de boeken werden geopend…
Dat geldt ook ons.
Er wordt een dagboek bijgehouden van ons leven. Elke dag wordt er weer een bladzijde bijgeschreven. En dat gaat straks allemaal in het gericht open. Ons leven gaat open. Ons geweten gaat open. Gods wet gaat open.
Zo Gij in 't recht wilt treden,
O HEER', en gadeslaan
Onz' ongerechtigheden;
Ach, wie zou dan bestaan?
En zeker die psalm gaat verder. Maar neen, daar is vergeving,
Maar dan moet je Hem kennen, dan moet je bij Hem hebben leren schuilen op Wie Daniël in dit visioen gewezen wordt.
3 de verlossing van die dieren
13 Verder zag ik in de nachtgezichten, en ziet, er kwam Een met de wolken des hemels, als eens mensen zoon…
Opnieuw zoekt Daniël naar woorden om te beschrijven wat hij ziet.
Hij zag Iemand Die leek op een mens.
En die Mens kwam met de wolken des hemels.
13… en Hij kwam tot den Oude van dagen, en zij deden Hem voor Denzelven naderen.
14 En Hem werd gegeven heerschappij, en eer, en het Koninkrijk, dat Hem alle volken, natiën en tongen eren zouden; Zijn heerschappij is een eeuwige heerschappij, die niet vergaan zal, en Zijn Koninkrijk zal niet verdorven worden.
En wij herkennen natuurlijk deze woorden. En wij weten in Wie deze woorden vervuld zijn. In de Evangeliën noemt de Heere Jezus Zichzelf vaak ‘de Zoon des mensen’. Een wat raadselachtige benaming.
De Heere Jezus wordt de Zoon van God genoemd, Hij wordt de Zoon van David genoemd, Hij wordt de Christus genoemd.
Maar dat gebeurt altijd door anderen.
Maar ‘de Zoon des mensen’ is een zelfaanduiding.
Alleen Jezus noemt Zichzelf zo. En dat doet Hij vaak. Om en nabij de 80 keer. Veel meer dan andere benamingen.
Wat betekent die naam?
Wij denken bij de naam ‘Zoon des mensen’ of ‘Mensenzoon’ misschien in de richting van de ménselijke natuur van Christus. Dat Christus een zoon van de mens, d.w.z. van Adam was. Zoon van Adam. En dat zit er ook zeker in. Hij was Mens, een écht Mens, dé Mens. Volmaakt, heilig, zoals God de mens had geschapen, de tweede Adam. Maar er zit een nog veel diepere en belangrijkere lading in die naam. Namelijk die van Daniël 7.
Dat is de eerste en belangrijkste betekenis van ‘de Zoon des mensen’. Het is een koninklijke titel. Een titel die getuigt van majesteit en macht. In die naam wordt de Heere Jezus getekend als de Koning der koningen en de Heere der heren.
Dat blijkt ook uit wat Hij later zegt tegenover het Sanhedrin in Mattheüs 26:
63 En de hogepriester, antwoordende, zeide tot Hem: Ik bezweer U bij den levenden God, dat Gij ons zegt, of Gij zijt de Christus, de Zoon van God?
64 Jezus zeide tot hem: Gij hebt het gezegd. Doch Ik zeg ulieden: Van nu aan zult gij zien den Zoon des mensen, zittende ter rechterhand der kracht Gods, en komende op de wolken des hemels.
U ziet, gemeente dat de Heere Jezus in deze zelfbenaming m.n. Zijn Koninklijke en Rechterlijke macht aanwijst. Hij is de Koning van het heelal en de Rechter van hemel en aarde. Hij regeert en Hij oordeelt.
En zó is Hij ook gekomen en zó is Hij ook rondgegaan en zó heeft Hij ook de gang naar Jeruzalem gemaakt. Zo is Hij het kruis opgegaan om als Koning te heersen vanaf het kruis, om de zonde en de dood te overwinnen.
De Zoon des mensen, dat is Christus.
Die mens geworden is om ons en onze zaligheid.
Die Zichzelf vernederd heeft en de gestalte van een diensknecht heeft aangenomen.
En dan staat het er zo aangrijpend, in Daniël 7.
Dat is niet in het Hebreeuws, maar in het Aramees geschreven.
Zoon des mensen, daar staat dan niet ben-Adaam. Dat is een Hebreeuwse naam. Zoon van Adam.
Maar hier staat: bar-Enoosj. Zoon van Enos. En Enos, dat is de kleinzoon van Adam. Geboren na de zondeval. Die dus in zonde werd ontvangen en in ongerechtigheid werd geboren. Wiens leven niet anders is dan een gestadige dood, zoals ons doopformulier dat zegt.
En als hier de uitdrukking ‘Zoon van Enos’ wordt gebruikt, dan wijst dat op de broze, vergankelijke mens. En die naam heeft de Heere Jezus op Zich willen toepassen. Dat is de naam die spreekt van lijden, kruis, dood en graf. Van nederdaling ter helle.
En dat zien we hier in dit visoen. De Zoon des mensen kwam temidden van die vreselijke monsters. Die afschuwelijke beesten uit de zee. En Hij heeft de vuurgloed van de toorn Gods gedragen.
Voor wie?
Want dat is de vraag die nog is overgebleven na alles wat we in dit volle hoofdstuk hebben gelezen.
Voor wie heeft de Zoon des mensen Zijn lichaam laten verbreken en Zijn bloed laten vergieten?
Niet voor ieder mens.
We lezen in vers 21 Ik had gezien, dat diezelve hoorn krijg voerde tegen de heiligen, en dat hij die overmocht,
De heiligen.
In de verzen 18, 22, 25 en 27 worden ze ‘heiligen der hoge plaatsen’ genoemd.
Maar u ziet in uw Bijbel dat ‘plaatsen’ schuingedrukt staat.
Dat wil dus zeggen dat het er in de grondtaal niet staat.
De heiligen der hoge plaatsen. Dat is een vreemde uitdrukking.
We zullen maar beter kunnen lezen: de heiligen van de Hoge.
En de Hoge, dat is dezelde als de Allerhoogste.
Zo wordt de Heere verschillende keren aangeduid in de Bijbel. Als de Allerhoogste.
En nu gaat het om de heiligen die eigendom zijn van de hoge God.
Dat laat al zien dat niet heilig in zichzelf zijn. En ze zijn ook zeker niet zonder zonden. Zo moet u dat begrip niet uitleggen. Het woord ‘heilig’ betekent in dit verband ‘apart gezet’.
Maar voor hen, voor die heiligen van de Hoge, heeft Christus Zijn leven tot een rantsoen gegeven. dat zit ook opgesloten in Zijn Naam. Hij heet Jezus, en de uitleg die daar in Mattheüs 1 bij gegeven wordt is: Hij zal Zijn volk zalig maken van hun zonden.
Maar dan hoor ik iemand zeggen: daar heb je het weer: heiligen van de Hóge. En: Hij zal Zijn vólk zaligmaken.
Inderdaad, zo staat het in het Evangelie. Maar u bedoelt waarschijnlijk dat u niet bij dat volk hoort?
En dat deze geschiedenis dus niet tot troost is voor u?
Maar, we moeten we niet te snel zulke conclusies trekken. Want de Bijbel laat ons zien dat geen mens van tevoren al weet dat hij bij Gods volk hoort. In feit is het tegendeel waar. De Heere laat mensen eerst weten dat ze erbuiten staan. Hij laat ze eerst iets zien van hun zonden en ellenden.
Neem bijvoorbeeld Barthimeus.
Een man met een dubbele nood. Hij was blind en hij was arm.
Hij was in zijn bestaan totaal afhankelijk van andere mensen. Hij kon niet anders doen dan bij de poort zitten en bedelen om een aalmoes.
Maar toen kwam op een dag de Heere Jezus voorbij. En hij had genoeg gehoord van Jezus om te weten dat Die hem kon helpen. En daarom ging hij roepen. Jezus, Gij Zone Davids, ontferm U mijner!
En in die weg kreeg hij wat hij nodig had.
Roepend om ontferming uit zijn armoede en blindheid en afhankelijkheid.
‘Jezus’ dat is de roepnaam van de Zoon des mensen. Daarmee wil Hij aangeroepen worden. En wie Hem aanroept in de nood, die vindt Zijn gunst oneindig groot.
Die zal ondervinden dat Hij nooit laat zuchten, hen die gelovig tot Hem vluchten.
Dan worden we met deze geschiedenis opgewekt om onze toevlucht te zoeken in die grote Overwinnaar. Hij heeft alle macht in hemel en op aarde. Hij heeft de kop van de oude slang vermorzeld. Hij heeft de sleutels van de hel en van de dood.
En dat is de grote troost voor een arm en bestreden volk. Al die vijanden zijn overwonnen vijanden. De briesende leeuw, die rondgaat en zoekt wie hij zou mogen verslinden, ligt aan de ketting van de Zoon des mensen. Chtristus heeft overwonnen. Hij regeert tot in eeuwigheid.
Amen