Jeremia 39:15-18 'Ebed-Melech' ds. P. den Butter

Preek over Jeremia 39: 15-18 van ds. P. den Butter

Liturgie:

Psalm 146: 3,7

Wet des Heeren/Geloofsbelijdenis

Schriftlezing: Jeremia 38: 1-13; 39: 15-18

Psalm 72: 7

Psalm 91: 2,3,4

Preek over Jeremia 39: 15-18:

Het Woord des Heeren was ook tot Jeremia geschied, als hij in het voorhof der bewaring besloten was, zeggende……

Psalm 34: 9

Psalm 87: 3

Gemeente

De Heere Jezus is bezig Zich een gemeente te vergaderen uit alle volken van deze wereld. Hij doet dat door Zijn Geest en Woord. Hij doet dat ook, zoals onze Heidelbergse Catechismus het uitdrukt, ‘in de enigheid van het ware geloof”. Dat wil zeggen, dat Hij allen die Hij vergadert met het geloof begiftigt en dat dit geloof in de grond van de zaak bij allen hetzelfde geloof is. Door dat werk ontstaat de schare die niemand tellen kan, die straks de hemel zal bevolken.

Met dat werk is de Heere Jezus niet pas begonnen na Pinksteren. Hij deed het ook al eerder, in de dagen van het Oude Testament. Alleen haalde Hij toen die gemeenten bijna uitsluitend uit het volk Israël. Bijna uitsluitend, ja. Maar niet helemaal alleen uit Israël. Ook toen waren er van tijd tot tijd mensen, die ‘bij Israël werden ingelijfd’. Zo iemand was Rachab bij voorbeeld. Ook Ruth. Ook Naäman. Onder hen was ook de man over wie het gaat in onze tekst, Ebed-Melech. Ook deze man kreeg deel aan het ware geloof. We horen de Heere via Jeremia tegen hem zeggen, dat hij op God vertrouwd heeft (Jer. 39:14). Op God vertrouwen – wat is dat anders dan de Heere geloven?

Ebed-Melech gelooft in Israëls God

Dat geloof

1.      Door de Heere gewerkt;

2.      Door Ebed-Melech beoefend;

3.      Door de Heere bekroond.

1.      Door de Heere gewerklt

Wie is deze Ebed-Melech? Waar komt hij vandaan? Waarom is hij in Jeruzalem en wat doet hij daar? Hij wordt aangekondigd als een Moorman. Iemand uit Morenland, door ons Ethiopië genoemd. Een allochtoon dus; iemand uit Afrika. Is hij vrijwillig naar Jeruzalem geëmigreerd? Of is hij, of misschien wel zijn vader in slavernij naar Israël gekomen? Wie zal het zeggen? Feit is, dat hij nu in Jeruzalem is en dat hij daar een plaats en taak heeft gekregen in het paleis van koning Zedekia. Kamerling is hij daar. Aangesteld als bewaker van de harem van de koning en daarom een eunuch, een gesnedene.

In die positie is Ebed-Melech goed op de hoogte van de situatie in de stad. Hij weet, dat het niet lang meer kan duren of de stad zal worden ingenomen door de Babyloniërs die haar belegeren. Tot nog toen zijn de muren rondom de stad sterk genoeg gebleken, maar de toestand is intussen wel kritiek geworden. Het leven van de inwoners wordt ernstig bedreigd. Ook dat van deze hoveling. Als de vijand straks de stad zal binnenvallen zal Ebed-Melech wel een van de eerste slachtoffers zijn.

Wat worden we verder over deze man gewaar? Het gebeurt niet met veel woorden, maar de Bijbel maakt wel duidelijk, dat er in het leven van Ebed-Melech wel het een en ander gebeurd is. Niet minder dan een wonder heeft in zijn leven plaats gevonden. Deze heiden van afkomst is niet alleen naar Jeruzalem gekomen, maar hij is ook tot den God van Israël gekomen. Die God heeft hij als de enige ware God leren kennen. Op Hem heet hij leren vertrouwen en Hem mag hij nu toebehoren.

Ik noem dat een wonder. Een groot wonder is het. Het is altijd een wonder als een mens in de Heere mag gaan geloven, maar in het geval van deze man is het wel zeker een groot wonder. Ga maar na. Hoe staan de zaken in Jeruzalem, met name op godsdienstig terrein? Ja, daar staat de tempel. Maar hoe gaat het met de tempeldienst? Is de religie van het volk des Heeren nog wel zoals de Heere het bedoelde? Waarom liggen de vijandelijke legers trouwens rondom de stad? Waarom heeft de Heere de vijand gelegenheid gegeven om Jeruzalem in te sluiten?

Ja juist, dat is vanwege het feit, dat de dienst des Heeren schromelijk verbasterd is. Naast de Heere worden ook de afgoden gediend. En  in zover de Heere er nog gediend wordt is daarin ook heel wat mis gegaan. De Heere heeft wel met alle aandrang tot bekering laten oproepen en met het oog daarop stuurde Hij Zijn knechten, de profeten, maar hun boodschap werd niet geloofd. Het volk had meer op met valse profeten, die een eigen evangelie brachten. Een valse boodschap. En omdat de bekering uitbleef moest de Heere  wel de door Hem gedreigde oordelen uitvoeren. Vandaar is het dat de vijanden gekomen zijn en dat Jeruzalem nu in benauwdheid verkeert.

Welnu, hoe kon het dan gebeuren, dat Ebed-Melech wel in de God van Israël is gaan geloven, terwijl het volk zich meer en meer van die God afkeerde? Ja, hoe kon het gebeuren dat deze paleisbeambte de goede keus heeft mogen doen terwijl de anderen in het paleis die keus juist niet maakten? Trouwens, hoe is het dan gegaan? Hoe was Ebed-Melech op de hoogte gekomen van de ware godsdienst? Wie heeft hem verteld van den Heere en hoe is die boodschap doorgedrongen tot in zijn ziel?

Veel getrouwe prediking was er in die tijd niet. De meesten die zich voor boodschappers van de Heere uitgaven waren niet door de Heere gezonden. Zij spraken ook niet het ware Woord van God. Er was eigenlijk maar een klein deel, dat de Heere vreesde. Een overblijfsel. En als het gaat om een ware profeet dan kan alleen de naam van Jeremia genoemd worden. Heeft Ebed-Melech de Heere dan leren kennen en vrezen door middel van de prediking van Jeremia?

Het lijkt er wel op. Maar dat maakt het wonder alleen nog maar groter. Welke boodschap bracht Jeremia dan? Een aantrekkelijke boodschap? Een boodschap met een nodigend karakter, waarin de liefelijke tonen van het evangelie domineerden? Nee, juist niet. Die elementen ontbraken weliswaar niet in Jeremia’s prediking, maar ze gaven toch niet de toon aan. Zijn boodschap was een waarschuwende, en ontdekkende, een veroordelende boodschap. Ontmaskering van de zonde, aankondiging van het komende oordeel, veroordeling van het levensgedrag van mensen – dat waren de elementen die in den prediking van de profeet de toon aangaven.

Maar toch. die prediking is voor Ebed-Melech kennelijk tot zegen gewest. Hij heeft daar de stem van de Heere in gehoord, heel persoonlijk. Wat zegt dat? Dat zegt dit, dat ook de prediking van het oordeel door de Heere gebruikt wordt om mensen tot bekering en geloof te brengen. Trouwens, wat zei de apostel Paulus? Dat hij, wetende de schrik des Heeren, de mensen zocht te bewegen tot het geloof. Ja, door de schrik des Heeren. Het is daarom zo, dat dit element nooit zal mogen ontbreken in de getrouwe prediking. Ontbreekt dit wel, dan zal het gevolg zijn, dat mensen de zonde niet meer serieus nemen en dat het besef van Gods toorn over de zonde meer en meer gaat verdwijnen. Wat er dan nog aan geloof over lijkt te blijven is niet meer dan een oppervlakkig geloof en een leven, dat meer door de wereld dan door de vreze Gods geregeerd wordt.

Dat de heiden Ebed-Melech de God van Israël is gaan dienen is een groot wonder. Zo zal hij het zelf ook beleefd hebben. Hoe is het mogelijk, dat de Heere hem wel met het geloof begiftigde terwijl Hij vele anderen  in Jeruzalem voorbij ging? Waarom had God het nu juist op hem gemunt? Wat is dat anders dan soevereine genade? Dat kon deze Moorman niet begrijpen. Dat was een te groot wonder.

O ja, dit nieuwe leven heeft ook moeilijkheden met zich gebracht. Als een mens, die leeft te midden van ongelovigen, de Heere mag leren kennen, wordt hij eenzaam. Hij krijgt dan behoefte om zijn innerlijke gevoelens en ervaringen met anderen te delen, maar waar vindt hij mensen, die hem begrijpen doordat zij dezelfde God dienen en dezelfde dingen beleven? Waren ze er wel in het paleis in Jeruzalem? Of moest Ebed-Melech in dit opzicht zijn weg in eenzaamheid gaan?

Zo gaat dat vaker. Dat was of is misschien ook wel uw eigen ervaring. Wat blijft er dan over? Dan zullen we ons met des te meer aandrang tot de Heere moeten wenden en onze weg op Hem wentelen. Om zo te ervaren dat het nog altijd waar is wat de Heere eens tegen een van Zijn gemeenten zei: Ik weet waar gij woont (Openb. 2:13). Met die geruststellende woorden kan een mens dan wel weer verder. Hij mag eenzaam en ellendig zijn, maar de Heere denkt aan hem. En dat zal ook nooit meer anders worden.

Herkent u intussen iets in Ebed-Melech? Natuurlijk, uw weg is anders. U komt niet uit Morenland en u hebt geen positie ergens aan het hof. Maar heeft de Heere ook u getrokken en aan Zich verbonden? Is de prediking van Zijn Woord in uw leven tot zegen gesteld? Hebt u de stem van de Heere erin gehoord? Is het ook in uw hart gaan geloven en kwam u er toen toe de goede keus te doen? Anderen weten er misschien niet van. U had nooit de moed om er vrijmoedig over te spreken. Maar de Heere was er Getuige van als u in de eenzaamheid uw hart voor Hem uitstortte. Hij liet van tijd tot tijd ook merken, dat Hij nog steeds aan u dacht.

Ja, het nieuwe leven dat de Heere werkt kan wel een tijd lang verborgen blijven, maar het moet toch een keer openbaar worden. Het door de Heere gewerkte geloof moet beoefend worden. Het moet zich in de werken openbaren. Dat leert de geschiedenis van Ebed-Melech ons ook.

2.      Door Ebed-Melech beoefend

Hij weet het al wel, dat er in Jeruzalem heel wat mensen zijn, die een hekel aan Jeremia hebben. Met name haten zij zijn prediking. Die vinden ze veel te somber en veel te zwaar. Door zijn prediking ontmoedigt hij iedereen en is hij er straks de oorzaak van dat niemand in de stad zich meer zal durven verzetten tegen de vijandelijke legers. Vooral onder de mensen aan het hof treft Ebed-Melech dat verzet tegen Jeremia aan. Met name bij de bestuursambtenaren. Meer dan eens heeft hij ze buitengewoon negatief over de profeet horen praten, terwijl hij die profeet juist zo hoog waardeert.  Bezorgd heeft hij zich afgevraagd waar dat nog een keer op uit zal lopen.

En dan gebeurt het. Ebed-Melech hoort dat de vorsten naar de koning zijn gegaan en dat ze de koning zover hebben gekregen dat hij toestemming gaf om Jeremia gevangen te nemen en hem te doden. Koning Zedekia kan tegen die mannen niet op. Hij heeft al zijn gezag intussen verspeeld en zij die aan het hof de lakens uitdelen, zijn deze vorsten.

Het was niet van harte, dat de koning de vorsten toestemming gaf Jeremia gevangen te nemen. De koning deed weliswaar niet wat Jeremia hem al heel wat keren had aangeraden, maar toch heeft Zedekia een bepaald respect voor de profeet. Het liefst had hij de vorsten gezegd, dat ze van Jeremia moesten afblijven, maar dat durfde hij niet.

Dan hoort Ebed-Melech ervan. Hoe? Ik weet het niet. Maar wat we wel weten is dat de Heere er Zelf voor zorgt dat Ebed-Melech deze dingen te horen krijgt. Want de Heere wil deze man gaan gebruiken. En als Hij hem gaat gebruiken,  zorgt de Heere er tegelijk ook voor, dat Ebeed-Melech al zijn schroom zal verliezen en er vrijmoedig voor uit zal komen, dat hij de God van Israël toebehoort.

Ebed-Melech schrikt geweldig als hij van de gevangenneming van Jeremia hoort. En nog meer schrikt hij als erbij verteld wordt dat ze Jeremia in een put gegooid hebben. In die put staat weliswaar geen water, maar de bodem ervan bestaat wel uit modderig slijk en daarin zal Jeremia zeer waarschijnlijk langzaam wegzinken om op die manier straks de verstikkingsdood te sterven. Verschrikkelijk is het, dat men dit met Gods knecht durft doen. Geen wonder dat zo’n tijding grote schrik veroorzaakt en verlammend werkt.

Maar nee, toch niet. Verlamd is Ebed-Melech niet. Integendeel, ineens is hij vol activiteit. Hij weet het en hij weet het heel zeker, dat hij nu iets moet doen. Daarvan is hij diep overtuigd. God roept hem. De Heere wijst hem zijn plicht aan. Hij moet er alles aan doen om het leven van Jeremia te redden. Ebed-Melech weet het zeker.

Maar is hij daarvoor wel de meest geschikte persoon? Hij is maar een heiden, een vreemdeling. Durft hij de wil van de vorsten weerstreven? Is dat niet veel te riskant? Wat haalt hij op deze manier over zich heen? En hoe zal hij ooit in stat zijn om Jeremia uit de put te halen?

Vragen zijn er genoeg. Maar al die vragen houden Ebed-Melech niet meer tegen. Gods roepstem is te duidelijk. Hij moet aan ’t werk. Maar dan wel met inachtneming van de juiste verhoudingen. Het past hem niet om eigenmachtig naar de put te gaan en Jeremia eruit te halen. Nee, hij moet daar eerst toestemming voor hebben. Toestemming, van wie? Van de hoogste gezagsdrager natuurlijk en dat is nog altijd de koning. De vorsten mogen dan wel net doen alsof de koning niets meer te betekenen heeft, maar in feite is Zedekia nog altijd de gezalfde des Heeren op de troon van David.

Daar heeft Ebed-Melech oog voor en dus spoedt hij zich naar Zedekia. Daar bepleit hij de zaak van Gods profeet. Hij durft de dingen rechtuit te zeggen. Wat de vorsten gedaan hebben is groot onrecht. Bovendien is het totaal overbodig, want in de belegerde stad Jeruzalem zal binnen een paar weken tijd geen voedsel meer te verkrijgen zijn en dan zullen alle inwoners moeten sterven, Jeremia incluis. Dus, waarom zou hem dan nu deze gewelddadige dood worden aangedaan?

Zedeklia begrijpt onmiddellijk dat Ebed-Melech gelijk heeft. Hij ziet ook in dat hij de vorsten zijn toestemming nooit had mogen geven. En al is Ebed-Melech dan maar een ondergeschikte paleisbeambte, hij heeft dit keer wel gelijk en de koning kan niets anders doen dan hem permissie geven om Jeremia van de dood te redden. Zedekia geeft Ebed-Melech zelfs nog een paar adviezen ten aanzien van de manier waarop Ebed-Melech Jeremia uit de put moet halen. 

Met de verkregen permissie gaat Ebed-Melech snel aan de slag. Er mag geen tijd verloren gaan. Het leven van de profeet staat op het spel. De Moorman roept een paar anderen tot zich van wie hij hoopt, dat ze hem willen helpen. Ergens in de kelder van het paleis worden, zoals Ebed-Melech weet, afgedankte dingen bewaard. Onder andere oude kledingstukken, niet veel meer dan lappen en lorren. Lange touwen weet Ebed-Melech ook ergens in het paleis te liggen. Samen met die andere mannen snelt hij dan naar de put en dan gaat de reddingsactie beginnen.

Daar beneden, op meters diepe afstand, ziet hij Jeremia. Zijn voeten en onderbenen zijn al een heel stuk in de modder gezonken. De profeet heeft ongetwijfeld geprobeerd dat wegzinken te voorkomen maar hij was machteloos. Als er geen hulp komt is hij ten dode opgeschreven. Hoe Jeremia dat beleefd heeft? Daar licht de Heere ons nu niet over in. De nadruk valt nu op wat Ebed-Melech doet en wat de Heere door middel van hem doet.

Ebed-Melech gooit de oude lappen naar beneden en hij roept Jeremia toe dat hij deze onder zijn oksels moet stoppen. Daarna volgen de lange touwen en Jeremia begrijpt dat hij die touwen ook onder zijn armen door moet aanbrengen. De lompen zullen er dan voor zorgen dat die touwen hem niet zullen bezeren. Als hij deze dingen gedaan heeft zullen Ebed-Mlech en zijn helpers er alles aan doen om Jeremia uit de put naar boven te hijsen. Dat zal nog niet meevallen. Behalve het gewicht van de profeet zelf, zal ook de zuigkracht van de modder, waarin hij vastzit, het karwei erg bemoeilijken. Maar met Gods hulp moet het lukken en op die hulp mag Ebed-Melech rekenen. Hij mag op God vertrouwen.

Het lukt! Nog een laatste ruk en Jeremia is boven. Daar staat hij, levend en wel. Gered uit het dreigend gevaar. Dankzij de inspanningen van de Moorman Ebed-Mlech. Nee, dankzij de God die Ebed-Melech als de ware God heeft leren kennen en vertrouwen. Had Jeremia ooit gedacht dat deze vreemdeling hem nog eens zou mogen redden? Had hij ooit gedacht of geweten van Gods werk in het leven van deze man? Ook voor Jeremia zijn Gods wegen wonderlijk en aanbiddelijk.

Wat is dit bij Ebed-Melech? Menslievendheid? Bewogenheid? Barmhartigheid? Ja, het is dit allemaal. Maar met name is het vertrouwen op de Heere. Geloof is het. Geloof in de beoefening. Werkzaam geloof. Geloof dat in de werkzaamheden openbaar komt. Door de liefde werkend geloof. Dat is het echte geloof. Door de Heere Zelf gewerkt geloof en nu door de gelovig gemaakte Ebed-Melch in beoefening gebracht. Uit liefde tot de profeet Jeremia. Uit liefde tot het Woord dat Jeremia mocht brengen. Meer nog, uit liefde voor de God van Jeremia Die nu ook de God van Ebed-Melech is.

Echt geloof is nooit alleen. Echt geloof kent namelijk werkzaamheden. Ga het in uw eigen leven maar na. Dan zal tegelijk blijken of u het ware geloof bezit. Welnu, echt geloof komt in de vruchten openbaar. Welke vruchten? Welke werkzaamheden? Een groot deel van die werkzaamheden vindt plaats in het verborgene, in de binnenkamer. Die bestaan in ootmoedig en eerbiedig luisteren naar de Heere. Ook in het uitspreken van de begeerten en behoeften aan Gods adres. Werkzaamheden waar de buitenwereld niet zoveel van merkt, maar waar de Heere wel op let en waar de Heere Zijn engelen ook op wijst.

Maar dat is niet alles. Als dit wel alles zou zijn, zou het geloof dus verborgen kunnen blijven. Maar dat is niet zoals de Heere het bedoelt. Voor een tijd kan het wel allemaal verborgen blijven. Zo was het bij Eben-Melech. Zo was het ook bij Nicodemus. Maar zo blijft het niet. Er komt een moment, door God bepaald, dat wat nu nog in het hart sluimert, wakker wordt en zichtbaar gaat worden. Dan blijft Nicodemus niet langer verborgen, maar gaat hij samen met een andere nacht-discipel, Jozef van Arimnathea, voor de eervolle begrafenis van de gestorven Heiland zorgen. Dan valt ook van Nicodemus alle mensenvrees af en zonder aarzeling laat hij weten dat hij bij Jezus’ discipelen hoort.

Zo ook bij Ebed-Melech. Wat er al wel was, doordat God het gewerkt had, komt nu uit. Het wordt zichtbaar. Tegenover de koning durft Ebed-Melech het te laten uitkomen. Ook tegenover de profeet. En dan mogen ook de vorsten in Jeruzalem het weten. Ja, iedereen mag het weten. Ebed-Melech is over alle mensenvrees heen. Vrijmoedig zegt hij met de daad: De God van Israël is mijn God.

Gaan we nu Ebed-Melech prijzen om zijn moed? Zullen we in hem roemen? Nee, want nog altijd is Ebed-Melech niet meer dan wat zijn naam betekent. Knecht van de koning, zo heet hij  En dat is hij. Niet minder. Maar ook niet meer. Knecht van Israëls ware Koning. Knecht van de Heere. Maar dan niet meer dan een onnutte dienstknecht die alleen maar gedaan heeft wat hij most doen.

Willen we roemen? Dan alleen in de Heere. Alleen in Hem, Die Ebed-Melch uit vrije genade het ware geloof schonk en Die ook voor het ogenblik zorgde, waarop Hij dat geloof van Ebed-Melech liet werkzaam worden in de redding van de profeet. Wie roemt, die roemen in de Heere! 

Daar bent u het toch wel mee eens? Als we ooit eens echt voor ons geloof hebben mogen uitkomen, dan kloppen we onszelf toch niet op de borst en dan zoeken we toch geen eer van mensen? Dan gaan we toch onszelf niet presenteren als zo’n gelovige man of vrouw? Wat hebben we eigenlijk gedaan? Toch niets bijzonders? Alleen maar wat we schuldig waren te doen. Schuldig tegenover die God Die ons eerst alles schonk en dat uit enkel genade, zonder enige verdienste aan onze kant.

3.      Door de Heere bekroond

Wat gaat er nu straks met Ebed-Melech gebeuren? Jeruzalem is een belegerde stad. Tegenover de koning heeft Ebed-Melech al laten uitkomen, dat hij erop rekent, dat binnen korte tijd de stadsmuur zal bezwijken en dat de vijand de stad zal binnentrekken. Maar wat dan? Hoe zal het dan met hem gaan? Als hij daaraan denkt, wordt Ebed-Melech bang. Hij vreest voor de vijanden. Hij zal een van de eersten zijn die door hen zal worden omgebracht. Hij hoort immers bij het paleis en in dat paleis ligt de haard van het verzet tegen de vijanden. Welnu, dan zullen de vijanden wel allereerst net het paleis afrekenen. Daar is Ebed-Melech bang voor.

Maar daar weet de Heere van. Hij zag de geloofsmoed van deze Moorman. Hij ziet nu ook de vrees in zijn hart en daar gaat de Heere iets aan doen. Ebed-Melech heeft het leven van de profeet mogen redden. Welnu, de Heere gaat die profeet gebruiken om een apart Woord van Hem aan Ebed-Melech door te geven. Een privé-belofte, speciaal voor deze man bedoeld.

Het zal inderdaad gaan zoals de Heere al eerder bekend gemaakt had. Jeruzalem is een verloren stad. Straks breken de vijanden door en vallen er slachtoffers. Maar, zo mag Jeremia tegen Ebed-Melech zeggen, onder die slachtoffers zal Ebed-Melech niet zijn. Hij zal worden gespaard. Op de een of andere manier zal de Heere ervoor zorgen dat zijn leven gespaard blijft. Hoe dat zal gaan? Zal de Heere voor een veilige schuilplaats zorgen? Of zullen de soldaten van het vijandelijke leger het bevel krijgen, dat ze Ebed-Melech geen kwaad mogen doen? Dat zegt de Heere er niet bij. Dat moet Ebed-Melech maar vertrouwend aan de Heere overlaten. Hij hoeft dit Woord alleen maar te geloven en voor dat geloof heeft hij grond. Grond in God Zelf en in Zijn trouw.

De manier waarop de Heere Jeremia laat zeggen dat het leven van Ebed-Melech gespaard zal blijven kan op twee manieren verstaan worden. Gij zult uw ziel tot een buit hebben. Dat betekent allereerst dat hij zijn leven niet zal verliezen. Om hem heen zullen er vallen. Geveld door de hand van de vijand. Overal in Jeruzalem zullen straks slachtoffers liggen. Maar tot Ebed-Melech zal het niet genaken. Geen enkele vijand zal het aandurven deze Moorman om te brengen. Hij staat onder Gods speciale bescherming. De Heere is zijn Schild en zijn Betrouwen.

Met het geven van deze belofte bekroont de Heere het geloof van Ebed-Melech.  Hij hecht er Zijn goedkeuring aan. Hij erkent het als het echte geloof. En Hij laat weten, dat het niet tevergeefs is als een mens zijn vertrouwen op de Heere mag stellen. Hij is een Beloner van wie Hem zoeken.

Zoiets lezen we vaker in de Schrift. Uit de mond van de Heere wordt meer dan eens opgetekend, dat Hij tot diverse mensen zei: Uw geloof heeft u behouden. Hij zei het tegen de bloedvloeiende vrouw, die de zoom van Zijn kleed durfde aanraken in het vertrouwen dat haar kwaal op die manier genezen zou worden. Hij zei het tegen Bartimeüs, die maar bleef roepen om ontferming. Hij zei het tegen de vrouw, die bekend stond als een zondares, die met berouw tot de Heiland kwam, Zijn voeten met haar tranen waste en met haar haren afdroog. Als de Heiland het geloof aan het werk ziet, bekroont Hij het. En, dat mogen zij die op Hem vertrouwen uit Zijn eigen mond horen.

God doet echter geen hal werk. De belofte dat een mens zijn ziel tot een buit zal hebben, heeft verder-strekkende betekenis. Niet alleen zal Ebed-Melechs leven gespaard worden, de Heere geeft hem ook nog de garantie, dat hij op een andere manier gespaard zal worden. Dan namelijk als het grote gericht gehouden wordt. Als alle mensen zullen staan voor de  troon waar Hij op zit, die de Redder van al de Zijnen is.

In dat gericht zal onder meer ter sprake komen wat wij aan de Heiland gedaan hebben. Hebben we Hem bezocht? Hebben we Hem te eten of te drinken gegeven? Hebben wij onze liefde tot en ons geloof in Hem zo beleden? En als we het dan niet begrijpen, zal Hij zeggen: Voor zoveel gij dit aan een van Mijn minste broeders gedaan hebt, zo hebt gij dat Mij gedaan. Al eerder heeft Hij ook deze woorden gesproken: Die een profeet ontvangt in de naam van een profeet, zal het loon van een profeet ontvangen.

Welnu, wat deed Ebed-Melech? Hij ontving Jeremia als een profeet. Wat deed hij nog meer? Hij bezocht deze dienstknecht des Heeren; ja, hij redde hem uit de put en uit de modder. Daarom volgt voor Ebed-Melech het loon van een profeet. Daarom mag hij de Rechter horen zeggen: Komt gij gezegende Mijns Vaders, beërft dat Koninkrijk, hetwelk u bereid is van de grondlegging der wereld.

Zijn ziel heeft hij tot een buit. Eeuwig leven, eeuwige zaligheid liggen voor Ebed-Melech gereed. En voor allen, die een even dierbaar geloof ontvangen hebben. Maar let dan wel op deze ernst. Velen uit het verbondsvolk keerden zich van de profeet Jeremia af. Zij weigerden te buigen voor het Woord dat hij namens zijn Zender sprak. En het gevolg? Kinderen van het Koninkrijk zullen buiten geworpen worden. Ja, echt! Ook al waren ze van het tegendeel overtuigd.

Maar Gods hemel blijft niet leeg. Nee, zij zulle komen uit Oost en West en Noord en Zuid en aanzitten met Abraham, Izak en Jacob in het Koninkrijk. Ebed-Melech is een van hen. En zo heeft de Heere er meer. Vele duizenden. Zoveel, dat ze niet te tellen zijn. En waar komen ze vandaan? Uit de grote verdrukking. Net als Jeremia. Uit de put, uit de modder. Uit de put van de dood en de modder van de zonde, uit de banden des doods en de angsten der hel. Maar geen nood, hun Verlosser is sterk. En zo komen ze er, uit nood en dood gered.

Amen.